Geslacht-register der stamme Benjamins, v. 1, etc. ende in ’t besonder de voor-ouderen Sauls, die uyt dese stamme was, ende sijne nakomelingen, 33.
1 BEnjamin nu gewan Bela sijnen eerstgeborenen: Asbel den tweeden, ende Ahrah den derden.
2 Noha den vierden, ende Rapha den vijfden.
3 Bela nu hadde dese kinderen, Addar, ende Gera, ende Abihud.
4 Ende Abisua, ende Naaman, ende Ahoah.
5 Ende Gera, ende Sephuphan, ende Huram.
6 Dese nu zijn de kinderen Ehuds: Dese waren hoofden der vaderen der inwoonderen te Geba, ende hy voerdese over nae Manahath.
7 Ende Naaman, ende Ahija, ende Gera, dese voerde hy wech: Ende hy gewan Uzza, ende Ahihud.
8 Ende Saharaim gewan kinderen in den lande Moabs (na dat hy deselve wech gesonden hadde) uyt Husim, ende Baara sijne wyven.
9 Ende uyt Hodes sijne huysvrouwe gewan hy, Iobab, ende Zibia, ende Mesa, ende Malcam.
10 Ende Ieüz, ende Sochja, ende Mirma: Dese zijn sijne sonen, hoofden der vaderen.
11 Ende uyt Husim gewan hy Abitub, ende Elpaal.
12 De kinderen Elpaals nu waren Eber, ende Misam, ende Samed: Desen heeft Ono gebouwt, ende Lod, ende hare onderhoorige plaetsen.
13 Ende Beria, ende Sema, dese waren hoofden der vaderen der inwoonderen te Ajalon: Dese hebben de inwoonderen van Gath verdreven.
14 Ende Ahjo, Sasak, ende Ieremoth.
15 Ende Zebadja, ende Arad, ende Ader.
16 Ende Michaël, ende Ispa, ende Ioha, waren kinderen van Beria.
17 Ende Zebadja, ende Mesullam, ende Hizki, ende Heber.
18 Ende Ismerai, ende Izlija, ende Iobab, de kinderen Elpaals.
19 Ende Iakim, ende Zichri, ende Zabdi.
20 Ende Elioënai, ende Zillethai, ende Eliël.
21 Ende Adaja, ende Beraja, ende Simrath, waren kinderen van Simei.
22 Ende Ispan, ende Eber, ende Eliël.
23 Ende Abdon, ende Zichri, ende Hanan.
24 Ende Hananja, ende Elam, ende Antothija,
25 Ende Iphdeja, ende Penuël, waren sonen Sasaks.
26 Ende Samserai, ende Seharja, ende Athalja.
27 Ende Iaaresja, ende Elija, ende Zichri, waren sonen Ierohams.
28 Dese waren de hoofden der vaderen, hoofden nae hare geslachten: dese woonden te Ierusalem.
29 Ende te Gibeon woonde de vader Gibeons: ende de name sijner huysvrouwe was Maacha.
30 Ende sijn eerst-geboren sone was Abdon, daer na Zur, ende Kis, ende Baal, ende Nadab.
31 Ende Gedor, ende Ahio, ende Zecher.
32 Ende Mikloth gewan Simea: ende dese woonden oock tegen over hare broederen te Ierusalem met hare broederen.
33 Ner nu gewan Kis, ende Kis gewan Saul: Ende Saul gewan Ionathan, ende Malchi-Sua, ende Abinadab, ende Esbaal.
34 Ende Ionathans sone was Meribbaal: ende Meribbaal gewan Micha.
35 De kinderen Micha nu waren Pithon, ende Melech, ende Thaarea, ende Achaz.
36 Ende Achaz gewan Iehoadda, ende Iehoadda gewan Alemeth, ende Azmaveth, ende Zimri: Zimri nu gewan Moza.
37 Ende Moza gewan Bina, Rapha was sijn sone, Elasa was sijn sone, Azel was sijn sone.
38 Azel nu hadde ses sonen, ende dit zijn hare namen, Azrikam, Bochru, ende Ismaël, ende Searia, ende Obadia, ende Hanan: Alle dese waren sonen van Azel.
39 Ende de sonen Esek sijnes broeders, waren Ulam sijn eerst-geboren, Ieus de tweede, ende Eliphelet de derde.
40 Ende de sonen Ulams waren mannen, kloecke helden, den boge spannende, ende sy hadden veel sonen, ende soons sonen, hondert ende vijftich: Alle dese waren van de kinderen Benjamins.
Nakomelingen van Benjamin
1 Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, de tweede, en Ahrah, de derde,
2 Naho, de vierde, en Rafa, de vijfde.
3 Bela nu had deze kinderen: Addar, en Gera, en Abíhud,
4 En Abisúa, en Náäman, en Ahóah,
5 En Gera, en Sefúfan, en Huram.
6 Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Geba, en men voerde hen over naar Manáhath;
7 En Náäman, en Ahía, en Gera; dezen voerde hij weg; en hij gewon Uzza en Ahíhud.
8 En Saharáïm gewon kinderen in het land van Moab (nadat hij deze weggezonden had) uit Husim en Báära, zijn vrouwen;
9 En uit Hodes, zijn vrouw, gewon hij Joab, en Zibja, en Mesa, en Malkam,
10 En Jeüz, en Sochja, en Mirma; dezen zijn zijn zonen, hoofden der vaderen.
11 En uit Husim gewon hij Abítub en Elpáäl.
12 De kinderen van Elpáäl nu waren Eber, en Misam, en Semed; deze heeft Ono gebouwd, en Lod en zijn onderhorige plaatsen;
13 En Bería, en Sema; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Ajálon; dezen hebben de inwoners van Gath verdreven.
14 En Ahjo, Sasak en Jerémoth,
15 En Zebádja, en Arad, en Eder,
16 En Míchaël, en Jispa, en Joha waren kinderen van Bería.
17 En Zebádja, en Mesullam, en Hizki, en Heber,
18 En Jismerai, en Jizlía en Jobab, de kinderen van Elpáäl.
19 En Jakim, en Zichri, en Zabdi,
20 En Eljoënai, en Zillethai, en Elíël,
21 En Adája, en Berája, en Simrath waren kinderen van Simeï.
22 En Jispan, en Eber, en Elíël,
23 En Abdon, en Zichri, en Hanan,
24 En Hananja, en Elam, en Antothija,
25 En Jífdeja, en Pnuël waren zonen van Sasak.
26 En Sámserai, en Seharja, en Athalja,
27 En Jaäresja, en Elía, en Zichri waren zonen van Jeróham.
28 Dezen waren de hoofden der vaderen, hoofden naar hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem.
29 En te Gíbeon woonde de vader van Gíbeon; en de naam van zijn vrouw was Máächa.
30 En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, daarna Zur, en Kis, en Baäl, en Nadab,
31 En Gedor, en Ahío, en Zecher.
32 En Mikloth gewon Símea; en dezen woonden ook tegenover hun broeders te Jeruzalem, met hun broeders.
33 Ner nu gewon Kis, en Kis gewon Saul, en Saul gewon Jónathan, en Malki-Sua, en Abinádab, en Esbáäl.
34 En Jónathans zoon was Merib-Baäl, en Merib-Baäl gewon Micha.
35 De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Taäréa, en Achaz.
36 En Achaz gewon Jehóadda, en Jehóadda gewon Alémeth, en Azmáveth, en Zimri; Zimri nu gewon Moza;
37 En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon was Elása; zijn zoon was Azel.
38 Azel nu had zes zonen, en dit zijn hun namen: Azríkam, Bochru, en Ismaël, en Searja, en Obadja, en Hanan. Deze allen waren zonen van Azel.
39 En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jeüs, de tweede, en Elifélet, de derde.
40 En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, de boog spannende, en zij hadden veel zonen, en kleinzonen, honderd vijftig. Deze allen waren van de kinderen van Benjamin.