1 De tijt wanneer Ioannes de Dooper sijn ampt heeft aengevangen . 3 Den inhoudt van sijne Predicatie. 7 Sijne vermaninge tot bekeeringe aen de gene die quamen om van hem gedoopt te worden. 10 Sijne antwoorde op de vrage der schare. 12 der Tollenaren. 14 ende der Krijghs-lieden wat een yegelick moeste doen. 15 Sijne getuygenisse van Christo, ende van sijnen Doop. 19 Sijne gevanckenisse. 21 Christus wort van Ioanne gedoopt. 23 ende sijn geslacht-register wort verhaelt tot Adam toe.
1 ENde in het vijftiende jaer der regeringe des Keysers Tiberij, als Pontius Pilatus Stadthouder was over Iudea, ende Herodes een Vier-Vorst over Galilea, ende Philippus sijn broeder een Vier-Vorst over Iturea ende over het lant Trachonitis, ende Lysanias een Vier-Vorst over Abilene.
2 Onder de Hoogepriesters Anna ende Cajapha, geschiedde het woort Godts tot Ioannem den sone Zacharie, in de woestijne.
3 Ende hy quam in alle het omliggende landt des Iordaens, predikende den Doop der bekeeringe tot vergevinge der sonden.
4 Gelijck geschreven is in het boeck der woorden Esaie des Propheten, seggende, De stemme des roependen in de woestijne, Bereydt den wech des Heeren, maeckt sijne paden recht.
5 Alle dal sal gevult worden, ende alle bergh ende heuvel sal vernedert worden, ende de kromme [wegen ] sullen tot eenen rechten [wegh ] worden, ende de on-effene tot effene wegen.
6 Ende alle vleesch sal de salicheyt Godts sien.
7 Hy seyde dan tot de scharen, die uytquamen om van hem gedoopt te worden, Ghy adderen gebroetsels, wie heeft u aengewesen te vlieden van den toekomenden toorn?
8 Brengt dan vruchten voort der bekeeringe weerdich: ende en begint niet te seggen by u selven, Wy hebben Abraham tot eenen vader. Want ick segge u, dat Godt selfs uyt dese steenen Abrahams kinderen kan verwecken.
9 Ende de byle light oock alreede aen de wortel der boomen: alle boom dan, die geen goede vrucht voort en brenght, wort uytgehouwen, ende in het vyer geworpen.
10 Ende de scharen vraeghden hem, seggende, Wat sullen wy dan doen?
11 Ende hy antwoordende seyde tot haer, Die twee rocken heeft deyle hem mede, die geen en heeft: ende die spijse heeft, doe desgelijcks.
12 Ende daer quamen oock tollenaers om gedoopt te worden, ende seyden tot hem, Meester wat sullen wy doen?
13 Ende hy seyde tot haer, En eyscht niet meer, dan ’t gene u geset is.
14 Ende hem vraeghden oock de krijghs-lieden, seggende, Ende wy, wat sullen wy doen? Ende hy seyde tot haer, En doet niemant overlast, noch en ontvremt niemandt het sijne met bedroch, ende laet u vergenoegen met bedroch, ende laet u vergenoegen met uwe besoldingen.
15 Ende als het volck verwachtede, ende alle in hare herten overleyden van Ioanne, of hy niet mogelick de Christus en ware,
16 Soo antwoordde Ioannes aen allen, seggende, Ick doope u wel met water: maer hy komt die stercker is dan ick, wien ick niet weerdich en ben den riem van sijne schoenen te ontbinden: Dese sal u doopen met den heyligen Geest ende met vyer.
17 Wiens wan in sijne handt is, ende hy sal sijnen dorsch-vloer doorsuyveren, ende de terwe sal hy in sijne schuere t’samen brengen, maer het caf sal hy met onuytblusschelick vyer verbranden.
18 Hy dan oock noch vele andere dingen vermanende, verkondighde den volcke het Euangelium.
19 Maer als Herodes de Vier-Vorst van hem bestraft wiert, om Herodias Philippi sijns broeders wijfs wille, ende over alle boose [stucken ], die Herodes dede,
20 Soo heeft hy oock dit noch boven alles daer toegedaen, dat hy Ioannem in de gevangenisse gesloten heeft.
21 Ende het geschiedde, doe alle het volck gedoopt wiert, ende Iesus [oock ] gedoopt was, ende badt, dat den hemel geopent wiert:
22 Ende dat de heylige Geest op hem nederdaelde in lichamelicke gedaente gelijck een duyve: ende datter een stemme geschiedde uyt den hemel, seggende, Ghy zijt mijn geliefde Sone, in u hebbe ick mijn welbehagen.
23 Ende hy Iesus begon ontrent dertich jaren [oudt ] te wesen, zijnde (also men meynde) de sone Iosephs, des [soons ] Heli,
24 Des [soons ] Matthat, des [soons ] Levi, des [soons ] Melchi, des [soons ] Ianna, des [soons ] Iosephs,
25 Des [soons ] Matthathia, des [soons ] Amos, des [soons ] Naum, des [soons ] Esli, des [soons ] Naggai,
26 Des [soons ] Maath, des [soons ] Matthathia, des [soons ] Semei, des [soons ] Iosephs, des [soons ] Iuda.
27 Des [soons ] Ioanna, des [soons ] Rhesa, des [soons ] Zorobabel, des [soons ] Salathiel, des [soons ] Neri.
28 Des [soons ] Melchi, des [soons ] Addi, des [soons ] Cosam, des [soons ] Elmodam, des [soons ] Er,
29 Des [soons ] Iose, des [soons ] Eliezer, des [soons ] Iorim, des [soons ] Matthat, des [soons ] Levi,
30 Des [soons ] Symeon, des [soons ] Iuda, des [soons ] Iosephs, des [soons ] Ionan, des [soons ] Eliakim,
31 Des [soons ] Melea, des [soons ] Mainan, des [soons ] Matthatha, des [soons ] Nathan, des [soons ] Davids,
32 Des [soons ] Iesse, des [soons ] Obed, des [soons ] Booz, des [soons ] Salmon, des [soons ] Naasson,
33 Des [soons ] Aminadab, des [soons ] Aram, des [soons ] Esrom, des [soons ] Phares, des [soons ] Iuda,
34 Des [soons ] Iacobs, des [soons ] Isaacs, des [soons ] Abrahams, des [soons ] Thara, des [soons ] Nachor,
35 Des [soons ] Saruch, des [soons ] Ragau, des [soons ] Phaleck, des [soons ] Heber, des [soons ] Sala,
36 Des [soons ] Cainan, des [soons ] Arphaxad, des [soons ] Sem, des [soons ] Noë, des [soons ] Lamech,
37 Des [soons ] Mathusala, des [soons ] Enoch, des [soons ] Iared, des [soons ] Malaleël, des [soons ] Cainan,
38 Des [soons ] Enos, des [soons ] Seth, des [soons ] Adams, des [soons ] Godts.
1 De tijt wanneer Ioannes de Dooper sijn ampt heeft aengevangen. 3 Den inhoudt van sijne predicatie. 7 Sijne vermaninge tot bekeeringe aen de gene die quamen om van hem gedoopt te worden. 10 Sijne antwoorde op de vrage der schare. 12 der tollenaren. 14 ende der krijghslieden wat een yegelick moeste doen. 15 Sijne getuygenisse van Christo, ende van sijnen doop. 19 Sijne gevangenisse. 21 Christus wort van Ioanne gedoopt. 23 ende sijn geslacht-register wort verhaelt tot Adam toe.
1 ENde in het vijftiende jaer der regeeringe des Keysers Tiberij, als Pontius Pilatus Stadthouder was over Iudea, ende Herodes een Viervorst over Galilea, ende Philippus sijn broeder een Viervorst over Iturea ende over het lant Trachonitis, ende Lysanias een Viervorst over Abilene.
2 Onder de Hoogepriesters Anna ende Cajapha, geschiedde het woort Godts tot Ioannem den sone Zacharie, in de woestijne.
3 Ende hy quam in alle het omliggende lant des Iordaens, predikende den doop der bekeeringe tot vergevinge der sonden.
4 Gelijck geschreven is in het boeck der woorden Esaie des Propheten, seg-gende, De stemme des roependen in de woestijne, Bereydt den wegh des Heeren, maeckt sijne paden recht.
5 Alle dal sal gevult worden, ende alle bergh ende heuvel sal vernedert worden, ende de kromme [wegen ] sullen tot eenen rechten [wegh ] worden, ende de oneffene tot effene wegen.
6 Ende alle vleesch sal de saligheyt Godts sien.
7 Hy seyde dan tot de scharen, die uytquamen om van hem gedoopt te worden, Ghy adderen gebroetsels, wie heeft u aengewesen te vlieden van den toekomenden toorn?
8 Brenght dan vruchten voort der bekeeringe weerdigh: ende en begint niet te seggen by u selven, Wy hebben Abraham tot eenen vader. Want ick segge u, dat Godt selfs uyt dese steenen Abraham kinderen kan verwecken.
9 Ende de bijle light oock alreede aen de wortel der boomen: alle boom dan, die geen goede vrucht voort en brenght, wort uytgehouwen, ende in het vyer geworpen.
10 Ende de scharen vraeghden hem, seggende, Wat sullen wy dan doen?
11 Ende hy antwoordende seyde tot haer, Die twee rocken heeft deyle hem mede, die geen en heeft: ende die spijse heeft, doe desgelijcks.
12 Ende daer quamen oock tollenaers om gedoopt te worden, ende seyden tot hem, Meester wat sullen wy doen?
13 Ende hy seyde tot haer, En eyscht niet meer, dan ’t gene u geset is.
14 Ende hem vraeghden oock de krijghslieden, seggende, Ende wy, wat sullen wy doen? Ende hy seyde tot haer, En doet niemant overlast, noch en ontvreemt niemant het sijne met bedrogh, ende laet u vergenoegen met uwe besoldingen.
15 Ende als het volck verwachtede, ende alle in hare herten overleyden van Ioanne, of hy niet mogelick de Christus en ware,
16 Soo antwoordde Ioannes aen allen, seggende, Ick doope u wel met water: maer hy komt die stercker is dan ick, wien ick niet weerdigh en ben den riem van sijne schoenen te ontbinden: Dese sal u doopen met den Heyligen Geest ende met vyer.
17 Wiens wan in sijne hant is, ende hy sal sijnen dorschvloer doorsuyveren, ende de terwe sal hy in sijne schuere t’samen brengen, maer het kaf sal hy met onuytblusschelick vyer verbranden.
18 Hy dan oock noch vele andere dingen vermanende, verkondighde den volcke het Euangelium.
19 Maer als Herodes de Viervorst van hem bestraft wiert, om Herodias Philippi sijns broeders wijfs wille, ende over alle boose [stucken, ] die Herodes dede,
20 Soo heeft hy oock dit noch boven alles daer toe gedaen, dat hy Ioannem in de gevangenisse gesloten heeft.
21 Ende het geschiedde, doe alle het volck gedoopt wiert, ende Iesus [oock ] gedoopt was, ende badt, dat den hemel geopent wiert:
22 Ende dat de Heylige Geest op hem neder daelde in lichamelicke gedaente gelijck een duyve: ende datter een stemme geschiedde uyt den hemel, seggende, Ghy zijt mijn geliefde Sone, in u hebbe ick mijn welbehagen.
23 Ende hy Iesus begon ontrent dertigh jaren [oudt ] te wesen, zijnde (alsoo men meynde) de sone Iosephs, des [soons ] Heli,
24 Des [soons ] Matthat, des [soons ] Levi, des [soons ] Melchi, des [soons ] Ianna, des [soons ] Iosephs,
25 Des [soons ] Matthathia, des [soons ] Amos, des [soons ] Naum, des [soons ] Esli, des [soons ] Naggai,
26 Des [soons ] Maath, des [soons ] Matthathia, des [soons ] Semei, des [soons ] Iosephs, des [soons ] Iuda.
27 Des [soons ] Ioanna, des [soons ] Rhesa, des [soons ] Zorobabel, des [soons ] Salathiel, des [soons ] Neri.
28 Des [soons ] Melchi, des [soons ] Addi, des [soons ] Cosam, des [soons ] Elmodam, des [soons ] Er,
29 Des [soons ] Iose, des [soons ] Eliezer, des [soons ] Iorim, des [soons ] Matthat, des [soons ] Levi,
30 Des [soons ] Simeon, des [soons ] Iuda, des [soons ] Iosephs, des [soons ] Ionan, des [soons ] Eliakim,
31 Des [soons ] Melea, des [soons ] Mainan, des [soons ] Matthatha, des [soons ] Nathan, des [soons ] Davids,
32 Des [soons ] Iesse, des [soons ] Obed, des [soons ] Booz, des [soons ] Salmon, des [soons ] Naasson,
33 Des [soons ] Aminadab, des [soons ] Aram, des [soons ] Esrom, des [soons ] Phares, des [soons ] Iuda,
34 Des [soons ] Iacobs, des [soons ] Isaacs, des [soons ] Abrahams, des [soons ] Thara, des [soons ] Nachor,
35 Des [soons ] Saruch, des [soons ] Rogau, des [soons ] Phaleck, des [soons ] Heber, des [soons ] Sala,
36 Des [soons ] Cainan, des [soons ] Arphaxad, des [soons ] Sem, des [soons ] Noë, des [soons ] Lamech,
37 Des [soons ] Mathusala, des [soons ] Enoch, des [soons ] Iared, des [soons ] Malaleël, des [soons ] Cainan,
38 Des [soons ] Enos, des [soons ] Seth, des [soons ] Adams, des [soons ] Godts.