Godts liefde ende vriendelickheyt tegen Israel van Egypten af, (waer onder eene prophetye van Christo verborgen is) met eene tegenstellinge van hare ongehoorsaemheyt, afgoderye, ondanckbaerheyt ende hartneckicheyt, versen 1, 2, 3, 4, 7. Daerom sy nae Assyrien gevoert ende getyranniseert sullen worden, 5, 6. belofte van genadige matiging der straffe, ende Israels bekeeringe tot Christum , door de predicatie des Euangeliums, 8, etc.
1 ALs Israël een kint was, doe hebb’ ick hem lief gehadt: ende ick hebbe mijnen Sone uyt Egypten geroepen.
2 [Maer gelijck] sy haerlieden riepen, alsoo gingen sy van haer aengesichte wech; sy offerden den Baals, ende roockten den gesnedenen beelden.
3 Ick nochtans, leerde Ephraim gaen; hy namse op sijne armen, maer sy en bekenden niet, dat ickse genas.
4 Ick trockse met menschen-zeelen, met touwen der liefde, ende was hen, als de gene die het jock [van] op hare kinnebackens oplichten: ende ick reyckte hem voeder toe.
5 Hy sal in Egyptenlant niet wederkeeren, maer Assur, die sal sijn Conick zijn: om dat sy haer weygeren te begeeren.
6 Ende het sweert sal in sijne steden blijven, ende sijne grendelen verteeren, ende op-eten: van wegen hare beraetslagingen.
7 Want mijn volck blijft hangen aen de afkeeringe van my: sy roepen het wel tot den Alderhoochsten, [maer] niet een en verhoocht [hem].
8 Hoe soud’ ick u overgeven, ô Ephraim? u overleveren, ô Israël? hoe soud’ ick u maken als Adama? u stellen als Zeboim? mijn herte is in my omgekeert, al mijn berouw’ is t’samen ontsteken.
9 Ick en sal de hitticheyt mijns toorns niet uytvoeren; Ick en sal niet wederkeeren om Ephraim te verderven: want ick ben Godt, ende geen mensche, de Heylige in’t midden van u; ende ick en sal in de stadt niet komen.
10 Sy sullen den HEERE achterna wandelen, hy sal brullen als een leeuw: wanneer hy brullen sal, dan sullen de kinderen van der zee af al bevende aenkomen.
11 Sy sullen bevende aen-komen als een vogelken uyt Egypten, ende als eene duyve uyt den lande van Assur: ende ick salse doen woonen in hare huysen, spreeckt de HEERE.
Godts liefde ende vriendelickheyt tegen Israël van Egypten af, (waer onder eene Prophetie van Christo verborgen is) met eene tegenstellinge van hare ongehoorsaemheyt, afgoderije, ondanckbaerheyt ende hartneckigheyt, vers en 1, 2, 3, 4, 7. Daerom sy na Assyrien gevoert ende getyranniseert sullen worden, 5, 6. belofte van genadige matigingh der straffe, ende Israëls bekeeringe tot Christum , door de predicatie des Euangeliums, 8, et c.
1 ALs Israël een kint was, doe heb ick hem lief gehadt: ende ick hebbe mijnen sone uyt Egypten geroepen.
2 [Maer gelijck ] sy haerlieden riepen, alsoo gingen sy van haer aengesichte wech; sy offerden den Baals, ende roockten den gesnedenen beelden.
3 Ick nochtans, leerde Ephraim gaen; hy namse op sijne armen, maer sy en bekenden niet, dat ickse genas.
4 Ick trockse met menschen-zeelen, met touwen der liefde, ende was hen, als de gene die het jock [van ] op hare kinnebackens oplichten: ende ick reyckte hem voeder toe.
5 Hy sal in Egyptenlant niet weder keeren, maer Assur, die sal sijn Koningh zijn: om dat sy haer weygeren te bekeeren.
6 Ende het sweert sal in sijne steden blijven, ende sijne grendelen verteeren, ende op eten: van wegen hare beraetslagingen.
7 Want mijn volck blijft hangen aen de afkeeringe van my: sy roepen het wel tot den Alderhooghsten, [maer ] niet een en verhooght [hem. ]
8 Hoe soud’ick u overgeven, ô Ephraim? u overleveren, ô Israël? hoe soud’ick u maken als Adama? u stellen als Zeboim? mijn herte is in my omgekeert, al mijn berouw is t’samen ontsteken.
9 Ick en sal de hittigheyt mijns toorns niet uytvoeren; Ick en sal niet weder keeren om Ephraim te verderven: want ick ben Godt, ende geen mensche, de Heylige in het midden van u; ende ick en sal in de stadt niet komen.
10 Sy sullen den HEERE achter na wandelen, hy sal brullen als een leeuw: wanneer hy brullen sal, dan sullen de kinderen van der zee af al bevende aenkomen.
11 Sy sullen bevende aenkomen als een vogelken uyt Egypten, ende als eene duyve uyt den lande van Assur: ende ick salse doen woonen in hare huysen, spreeckt de HEERE.