David wort tot Coninck gesalft over gantsch Israel, v. 1, etc. De jaren sijner regeringe te Hebron ende Ierusalem, 4.; Hy wint de burcht Zion, en woont aldaer, 6. Hiram maeckt vrientschap met hem, ende sendt hem hout ende werck-lieden om een huys te bouwen, 11. David neemt meer wijven, ende krijcht meer kinderen, 13. De Philistijnen trecken op tegen hem, ende worden tweemael van hem geslagen, 17.
1 DOe quamen alle stammen Israëls tot David te Hebron: ende sy spraken, seggende; Siet wy, u gebeente, ende u vleesch zijn wy.
2 Daer toe oock te vooren, doe Saul Coninck over ons was, waert ghy Israël uytvoerende, ende inbrengende: Oock heeft de HEERE tot u geseyt; Ghy sult mijn volck Israël weyden, ende ghy sult tot eenen Voorganger zijn over Israël.
3 Also quamen alle Outsten Israëls tot den Coninck te Hebron; ende de Coninck David maeckte een verbont met hen te Hebron, voor het aengesichte des HEEREN: ende sy salfden David tot Coninck over Israël.
4 Dertich jaer was David out, als hy Coninck wert: veertich jaer heeft hy geregeert.
5 Te Hebron regeerde hy over Iuda seven jaren, ende ses maenden: ende te Ierusalem regeerde hy drie en dertich jaer, over gantsch Israël ende Iuda.
6 Ende de Coninck tooch met sijne mannen nae Ierusalem, tegen de Iebusiten, die in dat lant woonden: Ende sy spraken tot David, seggende; Ghy en sult hier niet inkomen, maer de blinde ende kreupele sullen u afdrijven, dat is te seggen; David en sal hier niet in komen.
7 Maer David nam de burcht Zion in, de selve is de stadt Davids.
8 Want David seyde ten selven dage; Al wie de Iebusiten slaet, ende geraeckt aen die water-gote, ende die kreupele, ende die blinde, die van Davids ziele gehaett zijn, [die sal tot een Hooft, ende tot een Overste zijn:] daerom seytmen; Een blinde ende kreupele en sal in ’t huys niet komen.
9 Also woonde David in de burcht, ende noemde die stadt, Davids stadt: Ende David bouwde rontom van Millo af, ende binnenwaert.
10 David nu ginck geduerichlick voort, ende wert groot: Want de HEERE, de Godt der heyrscharen, was met hem.
11 Ende Hiram de Coninck van Tyrus, sondt boden tot David, ende cederen-hout, ende timmer-lieden, ende metselaers: Ende sy bouwden David een huys.
12 Ende David merckte, dat de HEERE hem tot eenen Coninck over Israël bevestigt hadde: ende dat hy sijn Coninckrijck verheven hadde, om sijns volcks Israëls wille.
13 Ende David nam meer bywijven, ende wijven van Ierusalem, na dat hy van Hebron gekomen was: Ende David werden meer sonen ende dochteren geboren .
14 Ende dit zijn de namen der gener, die hem te Ierusalem geboren zijn: Schammua, ende Schobab, ende Nathan, ende Salomo:
15 Ende Ibchar, ende Elischua, ende Nepheg, ende Iaphia:
16 Ende Elischama, ende Eljada, ende Eliphelet.
17 Als nu de Philistijnen hoorden, dat sy David ten Coninck over Israël gesalft hadden: so togen alle Phistijnen op om David te soecken: ende David, dat hoorende, tooch af nae de burcht.
18 Ende de Philistijnen quamen ende verspreydden sich, in den dale Rephaim.
19 So vraechde David den HEERE, seggende; Sal ick optrecken tegen de Philistijnen? sult ghyse in mijne hant geven? ende de HEERE seyde tot David; Treckt op, want ick sal de Philistijnen sekerlick in uwe hant geven.
20 Doe quam David te Baal-Perazim; ende David sloechse aldaer, ende seyde; De HEERE heeft mijne vyanden voor mijn aengesichte gescheurt, als een scheure der wateren: daerom noemde hy den name der selver plaetse, Baal-Perazim.
21 Ende sy lieten hare Afgoden aldaer: Ende David ende sijne mannen, namense op.
22 Daerna togen de Phistijnen weder op: ende sy verspreydden sich, in den dale Rephaim.
23 Ende David vraechde den Heere, de welcke seyde; Ghy en sult niet optrecken: [maer] teckt om tot achter hen, dat ghy aen hen komet van tegen over de moerbesijen boomen.
24 Ende het geschiede, als ghy hoort het geruysch van eenen ganck in de toppen der boerbesijen boomen, dan rept u: want alsdan is de HEERE voor u aengesichte uytgegaen, om het heyrleger der Philistijnen te slaen.
25 Ende David dede alsoo, gelijck als de HEERE hem geboden hadde: Ende hy sloech de Philistijnen van Geba af tot dat ghy komt te Gezer.
David wort tot Koningh gesalft over gantsch Israel, ver s 1, et c. De jaren sijner regeeringe te Hebron ende Ierusalem, 4. Hy wint de burcht Zion, en woont aldaer, 6. Hiram maeckt vrientschap met hem, ende sendt hem hout ende wercklieden om een huys te bouwen, 11. David neemt meer wijven, ende krijght meer kinderen, 13. De Philistijnen trecken op tegen hem, ende worden twee mael van hem geslagen, 17.
1 DOe quamen alle stammen Israëls tot David te Hebron: ende sy spraken, seggende; Siet wy, u gebeente, ende u vleesch zijn wy.
2 Daer toe oock te voren, doe Saul Koningh over ons was, waert ghy Israël uytvoerende, ende inbrengende: Oock heeft de HEERE tot u geseyt; Ghy sult mijn volck Israël weyden, ende ghy sult tot eenen Voorganger zijn over Israël.
3 Alsoo quamen alle Oudtsten Israëls tot den Koningh te Hebron; ende de Koningh David maeckte een verbont met hen te Hebron, voor ’t aengesichte des HEEREN: ende sy salfden David tot Koningh over Israël.
4 Dertigh jaer was David oudt, als hy Koningh wert: veertigh jaer heeft hy geregeert.
5 Te Hebron regeerde hy over Iuda seven jaren, ende ses maenden: ende te Ierusalem regeerde hy drie en dertigh jaer, over gantsch Israël ende Iuda.
6 Ende de Koningh toogh met sijne mannen na Ierusalem, tegen de Iebusiten, die in dat lant woonden: Ende sy spraken tot David, seggende; Ghy en sult hier niet in komen, maer de blinde ende kreupele sullen u afdrijven, dat is te seggen; David en sal hier niet in komen.
7 Maer David nam de burcht Zion in, deselve is de stadt Davids.
8 Want David seyde ten selven dage; Al wie de Iebusiten slaet, ende geraeckt aen die watergote, ende die kreupele, ende die blinde, die van Davids ziele gehaett zijn, [die sal tot een Hooft, ende tot een Overste zijn :] daerom seyt men; Een blinde ende kreupele en sal in ’t huys niet komen.
9 Alsoo woonde David in de burcht, ende noemde die, Davids stadt: Ende David bouwde rontom van Millo af, ende binnenwaert.
10 David nu gingh gedurighlick voort, ende wert groot: Want de HEERE, de Godt der heyrscharen, was met hem.
11 Ende Hiram de Koningh van Tyrus, sondt boden tot David, ende cederenhout, ende timmerlieden, ende metselaers: Ende sy bouwden David een huys.
12 Ende David merckte, dat de HEERE hem tot eenen Koningh over Israël bevestight hadde: ende dat hy sijn Koninckrijck verheven hadde, om sijns volcks Israëls wille.
13 Ende David nam meer bywijven, ende wijven van Ierusalem, na dat hy van Hebron gekomen was: Ende David werden meer sonen ende dochteren geboren.
14 Ende dit zijn de namen der gener, die hem te Ierusalem geboren zijn: Schammua, ende Schobab, ende Nathan, ende Salomo:
15 Ende Ibchar, ende Elischua, ende Nepheg, ende Iaphia:
16 Ende Elischama, ende Eljada, ende Eliphelet.
17 Als nu de Philistijnen hoorden, dat sy David ten Koningh over Israël gesalft hadden: soo togen alle Phistijnen op om David te soecken: ende David, dat hoorende, toogh af na de burcht.
18 Ende de Philistijnen quamen ende verspreydden sich, in den dale Rephaim.
19 Soo vraeghde David den HEERE, seggende; Sal ick optrecken tegen de Philistijnen? sult ghyse in mijne hant geven? ende de HEERE seyde tot David; Treckt op, want ick sal de Philistijnen sekerlick in uwe hant geven.
20 Doe quam David te Baal-Perazim; ende David sloeghse aldaer, ende seyde; De HEERE heeft mijne vyanden voor mijn aengesichte gescheurt, als een scheure der wateren: daerom noemde hy den name der selver plaetse, Baal-Perazim.
21 Ende sy lieten hare afgoden aldaer: Ende David ende sijne mannen, namense op.
22 Daer na togen de Philistijnen weder op: ende sy verspreydden sich, in den dale Rephaim.
23 Ende David vraeghde den HEERE, dewelcke seyde; Ghy en sult niet optrecken: [maer ] treckt om tot achter hen, dat ghy aen hen komet van tegen over de moerbesijen boomen.
24 Ende het geschiede, als ghy hoort het geruysch van eenen gangh in de toppen der moerbesijen boomen, dan rept u: want alsdan is de HEERE voor u aengesichte uytgegaen, om het heyrleger der Philistijnen te slaen.
25 Ende David dede alsoo, gelijck als de HEERE hem geboden hadde: Ende hy sloegh de Philistijnen van Geba af tot dat ghy komt te Gezer.