1 Cyrus Coninck van Persien wort van Godt verweckt om den Tempel weder op te bouwen. 5 ende verschaft daer toe middelen. 11 Hy geeft weder de vaten die van daer genomen waren. 25 De Coninck Artaxerxes verhindert de weder-op-bouwinge.
1 ALs Cyrus over de Persen regeerde in het eerste jaer: op dat het woort des Heeren vervult wierde, [dat hy ] door den mont Ieremie [gesproken hadde ].
2 So verweckte de Heere den geest Cyri des Conincks der Persen, welcke liet uytroepen in geheel sijn Coninckrijck, ende mede door schriften, seggende.
3 Dit seght Cyrus de Coninck der Persen. De Heere Israëls, de Allerhooghste Heere, heeft my tot Coninck gemaeckt over de geheele aerde.
4 Ende heeft my bevolen, dat ick hem een huys soude bouwen te Ierusalem, dat in Iudea is.
5 Indiender dan yemandt van u is uyt sijnen volcke, de Heere zy met hem, ende hy trecke op na Ierusalem in Iudea, ende bouwe het huys des Heeren Israëls: dese is de Heere, die te Ierusalem woont.
6 So veel dan alsser ontrent die plaetsen woonen, ende in die plaetse zijn,
7 Die sullen hem helpen, met goudt ende met silver, ende gaven: met peerden, ende last-beesten, ende met andere dingen diemen tot geloften toebrengt inden Tempel des Heeren, die te Ierusalem is.
8 Doe stonden op de voornaemste uyt de vaderlicke stammen Iuda ende Benjamin, ende de Priesteren ende Leviten, ende alle de gene welcker geest Godt verweckte om op te trecken, ende het huys des Heeren te Ierusalem te bouwen.
9 Ende die rontom haer waren, hielpen haer met allerley dingen, met silver ende met gout, met peerden ende last-beesten, ende met seer veel gewillige gaven van vele, welcker gemoet [daer toe ] verweckt is.
10 Ende de Coninck Cyrus bracht te voorschijn, de heylige vaten des Heeren, die Nabuchodonosor van Ierusalem wechgevoert, ende in sijne afgoden Tempel geset hadde.
11 Ende Cyrus de Coninck der Persen, die te voorschijn gebracht hebbende, gaf de selve over aen Mithridates sijnen schat-meester.
12 Ende door den selven wierden sy overgelevert aen Schesbatzar den Stadt-houder van Iudea.
13 Het getal nu van dese was, duysent gouden drank-offer-schalen, duysent silvere dranck-offer-schalen, negen-en-twintich silvere roock-pannen, dertich gouden bekers, twee duysent vier hondert en dertich silvere [bekers ]: ende andere vaten tot duysent.
14 Alle de vaten dan, die overgebracht wierden so gouden als silvere, zijn vijf duysent, vier hondert en negen-en-sestich.
15 Ende dese zijn wedergebracht van Schesbatzar, met de gene die uyt de gevangenisse van Babylonien te Ierusalem [quamen ].
16 Doch ten tijden Artaxerxis des Conincks van Persen schreven aen hem, tegen de gene die in Iudea ende te Ierusalem woonden, Belemus ende Mithridates, ende Tabellius, ende Rathymus, ende Balthemus, ende Samellius de schrijver, ende de overige die met haer verordineert waren, ende te Samarien ende in andere plaetsen woonden, desen ondergeschreven brief.
17 Den Coninck Artaxerxi [onsen ] Heere, uwe dienaers Rathymus [gestelt ] over de voorvallende saken, ende Samellius de Schrijver, ende de andere van haren Raedt, ende Rechters die in Celo-syrien ende Phenicien zijn.
18 Het zy nu den Heere Coninck condt, dat de Ioden die van u tot ons wedergekeert, ende aengekomen zijn te Ierusalem, eene Stadt die afvallich ende boos is, hare straten bouwen, ende hare mueren vermaken, ende den Tempel weder-oprichten.
19 Indien dan dese Stadt opgebouwt wort, ende hare mueren volmaeckt worden, so en sullen sy [niet alleen ] geen schattinge willen geven: maer sullen oock de Coningen wederstaen.
20 Dewijle men dan in’t werck is met het gene den Tempel aengaet, soo heeft ons goet gedocht, het selve niet te versuymen:
21 Maer den Heere Coninck sulcks te laten weten, op dat so het u goet dunckt, in de boecken van uwe vaderen [nagelaten ], ondersoeck gedaen worde.
22 Ende ghy sult in de gedenck-boecken daer van geschreven vinden, ende verstaen, dat die Stadt afvallich was, ende aen Coningen ende Steden moeyte gemaeckt heeft.
23 Ende dat de Ioden daerin haer van outs af [altijt ] afvalligh, ende oproerich hebben aengestelt: om welcker oorsaken wille, die Stadt oock verwoest is geworden.
24 So doen wy nu u Heer Coninck te weten, dat indien dese Stadt weder gebouwt wort, ende der selver mueren wederom opgericht, ghy geenen toeganck meer en sult hebben in Celo-syrien ende Phenicien.
25 Doe schreef de Coninck wederom aen Rathymum den schrijver die over de voorvallende saken [gestelt was ], ende aen Balthemum, ende aen Samellium den Schrijver, ende aen d’andere die met haer verordineert waren, ende in Samarien ende Syrien ende Phenicien woonden, ’tgene volcht:
26 Ick hebbe den brief dien ghy aen my gesonden hebt gelesen, ende hebbe daer op bevolen ondersoeck te doen, ende daer is bevonden, dat dese Stadt van outs af haer tegen de Coningen heeft gestelt.
27 Ende dat de luyden afvalligh geweest zijn, ende oorlogen in de selve gevoert hebben, ende dat te Ierusalem machtige ende strenge Coningen hebben geregeert, welcke oock schattingen dien van Celo-syrien ende Phenicien opgeleydt hebben.
28 Nu dan so hebbe ick bevolen datmen dese mensen sal verhinderen hare Stadt te bouwen: ende datmen daerop acht hebbe, dat niet wijders daerin en worde gedaen.
29 Ende dat de boosheyt niet voorder en gae, om den Coningen moeyte aen te doen.
30 Die nu ’t gene van den Coninck Artaxerxes geschreven werdt, was gelesen, so spanden Rathymus, ende Samellius de schrijver ende die met haer verordineert waren te samen, ende [trocken ] met haeste na Ierusalem, met een leger van ruyters ende [voet -]volck.
31 Ende begonnen de gene die daer bouweden te verhinderen. So stondt den bouw des Tempels te Ierusalem stil, tot het tweede jaer des Coninckrijks Darij des Conincks van Persen.
1 Cyrus Koningh van Persen wort van Godt verweckt om den Tempel weder op te bouwen. 5 ende verschaft daer toe middelen. 11 Hy geeft weder de vaten die van daer genomen waren. 25 De Koningh Artaxerres verhindert de weder-opbouwinge.
1 ALs Cyrus over de Persen regeerde, in het eerste jaer: op dat het woort des Heeren vervult wierde, [dat hy ] door den mondt Ieremie [gesproken hadde .]
2 So verweckte de Heere den geest Cyri des Konings der Persen, welcke liet uytroepen in gheheel sijn Koninckrijck, ende mede door schriften, seggende,
3 Dit seght Cyrus de Koningh der Persen: De Heere Israëls, de Allerhooghste Heere, heeft my tot Koningh ghemaeckt over de geheele aerde.
4 Ende heeft my bevolen, dat ick hem een Huys soude bouwen te Ierusalem, dat in Iudea is.
5 Indiender dan yemandt van u is uyt sijnen volcke, de Heere zy met hem, ende hy trecke op nae Ierusalem in Iudea, ende bouwe het Huys des Heeren Israëls: dese is de Heere, die te Ierusalem woont.
6 Soo veel dan alsser ontrent die plaetsen woonen, ende in die plaetse zijn,
7 Die sullen hem helpen, met goudt ende met silver, ende gaven: met peerden, ende last-beesten, ende met andere dinghen diemen tot geloften toebrenght in den Tempel des Heeren, die te Ierusalem is.
8 Doe stonden op de voornaemste uyt de vaderlicke stammen Iuda ende Benjamin, ende de Priesteren ende Leviten, ende alle de ghene welcker geest Godt verweckte om op te trecken, ende het Huys des Heeren te Ierusalem te bouwen.
9 Ende die rontom haer waren, hielpen haer met allerley dinghen, met silver ende met goudt, met peerden, ende last-beesten, ende met seer veel gewillighe gaven van vele, welcker gemoedt [daer toe ] verweckt is.
10 Ende de Koningh Cyrus bracht te voorschijn, de heylige vaten des Heeren, die Nabuchodonosor van Ierusalem wech gevoert, ende in sijnen afgoden Tempel geset hadde.
11 Ende Cyrus de Koningh de Persen, die te voorschijn gebracht hebbende, gaf deselve over aen Mithridates sijnen schatmeester.
12 Ende door den selven wierden sy overghelevert aen Schesbatzar den stadthouder van Iudea.
13 Het getal nu van dese was, duysent gouden dranck-offer-schalen, duysent silvere dranck-offer-schalen, negen en twintigh silvere roock-pannen, dertigh gouden bekers, twee duysent vier hondert en dertigh silvere [bekers :] ende andere vaten tot duysent.
14 Alle de vaten dan, die overgebracht wierden so gouden als silvere, zijn vijf duysent, vier hondert en negen en sestigh.
15 Ende dese zijn weder ghebracht van Schesbatzar, de gene die uyt de gevangenisse van Babylonien te Ierusalem [quamen .]
16 Doch ten tijden Artaxerris des Koninghs van Persen schreven aen hem, teghen de ghene die in Iudea ende te Ierusalem woonden, Belemus ende Mithridates, ende Tabellius, ende Rathymus, ende Balthemus, ende Samellius de Schrijver, ende de overighe die met haer verordineert waren, ende te Samarien ende in andere plaetsen woonden, desen ondergeschreven brief:
17 Den Koning Artaxerxi [onsen ] Heere, uwe dienaers Rathymus [ghesteldt ] over de overvallende saken, ende Samellius de Schrijver, ende de andere van haren Raedt, ende Rechters die in Celo-syrien ende Phenicien zijn.
18 Het zy nu den Heere Koningh kondt, dat de Ioden die van u tot ons weder gekeert, ende aengekomen zijn te Ierusalem, eene stadt die afvalligh ende boos is, hare straten bouwen, ende hare muyren vermaken, ende den Tempel weder oprichten.
19 Indien dan dese stadt opghebouwt wordt, ende hare muyren volmaeckt worden, soo en sullen sy [niet alleen ] geen schattinghe willen gheven: maer sullen oock de Koninghen wederstaen.
20 Dewijle men dan in ’t werck is met het gene den Tempel aengaet, so heeft ons goet gedocht, ’t selve niet te versuymen:
21 Maer den Heere Koningh sulcks te laten weten, op dat soo het u goet dunckt, in de boecken van uwe Vaderen [na gelaten ,] ondersoeck gedaen worde.
22 Ende ghy sult in de gedenck-boecken daer van geschreven vinden, ende verstaen, dat die stadt afvalligh was, ende aen Koningen ende steden moeyte gemaeckt heeft.
23 Ende dat de Ioden daer in haer van oudts af [altijt ] afvalligh, ende oproerigh hebben aenghesteldt: om welcker oorsaken wille, die stadt oock verwoest is geworden.
24 Soo doen wy nu u Heer Koningh te weten, dat indien dese stadt weder gebouwt wordt, ende der selver muyren wederom opghericht, ghy gheenen toegangh meer en sult hebben in Celo-syrien ende Phenicien.
25 Doe schreef de Koningh wederom aen Rathymum den Schrijver die over de voorvallende saken [gestelt was ,] ende aen Balthemum, ende aen Samellium den Schrijver, ende aen de andere die met haer verordineert waren, ende in Samarien ende Syrien ende Phenicien woonden, het gene volght:
26 Ick hebbe den brief dien ghy aen my ghesonden hebt gelesen, ende hebbe daer op bevolen ondersoeck te doen, ende daer is bevonden, dat dese stadt van oudts af haer teghen de Koningen heeft gestelt.
27 Ende dat de luyden afvallig geweest zijn, ende oorlogen in deselve gevoert hebben, ende dat te Ierusalem machtige ende strenge Koningen hebben geregeert, welcke oock schattingen dien van Celo-syrien ende Phenicien opgeleydt hebben.
28 Nu dan so hebbe ick bevolen datmen dese menschen sal verhinderen hare stadt te bouwen: ende datmen daer op acht hebbe, dat niet wijders daer in en worde gedaen.
29 Ende dat de boosheydt niet voorder en gae, om den Koningen moeyte aen te doen.
30 Doe nu ’t gene van den Koning Artaxerxes geschreven werdt, was gelesen, soo spanden Rathymus, ende Samellius de Schrijver ende die met haer verordineert waren te samen, ende [trocken ] met haeste nae Ierusalem, met een leger van ruyters ende [voet -] volck.
31 Ende begonnen de ghene die daer bouweden te verhinderen. Soo stondt den bouw des Tempels te Ierusalem stil, tot het tweede jaer des Koninghrijcks Darij des Koninghs van Persen.