1 De lof Mosis. 7 ende Aarons sijns broeders. 9 wiens Priesterlicke kleedinge, cieraet, ende ampt wort beschreven. 22 met den onderganck van Dathan, ende Abiron. 25 mitsgaders de erve die Godt aen Aaron in Israël heeft gegeven. 28 De lof van Phinees ende sijnen yver. 30 met Godts segen over hem, ende sijne nacomelingen.
1 [NAmelick ] Mosem, van Godt ende de menschen bemindt, wiens gedachtenisse is in segeningen.
2 Hy heeft hem der heyligen heerlickheyt gelijck gemaeckt, ende heeft hem door de vreese der vyanden groot gemaeckt: door sijne woorden heeft hy de teeckenen doen ophouden: ende heeft hem verheerlickt voor het aengesicht der Coningen.
3 Hy heeft hem bevel gegeven aen sijn volck, ende heeft hem sijne heerlickheyt getoont.
4 Door sijn geloove ende sachtmoedicheyt heeft hy hem geheylight: hy heeft hem uyt alle vleesch uytvercoren.
5 Hy heeft hem sijne stemme laten hooren, ende heeft hem ingevoert in het doncker.
6 Ende heeft hem van aengesicht tot aengesicht bevelen gegeven, de Wet des levens ende der wetenschap: dese heeft Iacob het verbondt geleert, ende Israël sijne rechten.
7 Aaron sijnen broeder uyt de stamme Levi, heeft hy verhooght, dat hy heylich ende hem gelijck ware.
8 Hy heeft met hem een eeuwich verbont opgerecht, ende hem gegeven het Priesterdom onder sijn volck: ende verheerlickt met schoon cieraet.
9 Ende heeft hem omgordt met een cleedt der heerlickheydt, ende hem aengetrocken eenen volcomen roem: ende hem gesterckt met rustingen der sterckte.
10 Met onderbroecken, langen rock, ende lijfrock.
11 Ende heeft hem rontom behangen met granaet-appelen, ende seer veel goude schellekens rontom henen, om geluyt te maken met geklanck in ’t gaen: ende een gerucht te maken datmen hooren konde in den Tempel, ende dat tot een gedachtenis [mochte dienen ] den kinderen sijns volcks.
12 Met eenen heyligen gouden, ende hemelsblauwen ende purperen rock, het werck eens borduerwerckers: met den lap des gerichts, openbare teeckenen der waerheyt.
13 [Gemaeckt ] van getweernde scharlaken zijde seer constich gewrocht, van kostelicke steenen gegraveert als een zegel in goudt ingevat, een werck des graveerders: daer in tot een gedachtenisse geschreven ende gegraveert was het getal der kinderen Israëls.
14 [Hy heeft hem verciert ] met een goude croone boven op den hoet, eenen uytgedruckten zegel der heylicheyt, eenen heerlicken roem, machtige wercken, verlustingen der oogen, schoone vercieringen.
15 Voor hem en zijn diergelijcke dingen niet geweest:
16 Ende niemandt en dede oyt de selve cleederen aen die uyt een ander geslachte was, behalven alleen sijne sonen, ende die uyt hem geboren waren tot aller tijdt.
17 Hare slachtofferen wierden des daeghs tweemael geduerichlick geheel verbrandt.
18 Moses heeft sijne handen gevult, ende heeft hem met heylige olie gesalft.
19 Ende dit is hem geweest tot een eeuwich verbondt, ende sijnen zade soo lange den hemel dagen sal hebben: om te gelijck sijnen dienst waer te nemen, ende het Priesterschap te bedienen, ende het volck in sijnen name te segenen.
20 Uyt alle levendige heeft hy hem uytvercoren, om den Heere offeranden toe te brengen: reuck-werck ende welrieckenden reuck tot gedachtenisse, om versoeninge te doen voor het volck.
21 Hy heeft hem sijne bevelen gegeven, ende macht in de insettingen der rechten, om Iacob sijne getuygenissen te leeren, ende Israël door sijne Wet te verlichten.
22 Vremde zijn tegens hem opgestaen, ende hebben hem benijdt in de woestijne: mannen die ’t met Dathan ende Abiron hielden, ende de vergaderinge Core, met grimmicheyt ende toorne.
23 Maer de Heere sach het, ende en hadde geen behagen daer aen, ende sy zijn vernielt in de grimmicheyt sijns toorns.
24 Hy heeft aen haer wonderen gedaen, ende heeft’se verteert door het vlammige vyer.
25 Ende hy heeft Aarons heerlickheyt vermeerdert, ende hem een erfdeel gegeven, de eerstelingen der eerstgeborene heeft hy hem ten deele gegeven.
26 Voor al heeft hy hem broodt toebereyt in versadinge: want sy eten de slacht-offeren des Heeren, welcke hy hem ende sijnen zade gegeven heeft.
27 Doch in het landt des volcks en hadde hy geen erfdeel, noch en kreegh geen deel onder het volck: want hy selve was het deel sijner erfenisse.
28 Ende Phinees de sone Eleazars is de derde in heerlickheyt, om dat hy hadde ge-yvert in de vreese des Heeren.
29 Ende gestaen hadde, als haer het volck hadde afgekeert, met eene goede toegenegentheyt sijnes gemoets, ende voor Israël versoent hadde.
30 Daerom heeft [de Heere ] met hem ende sijn volck opgericht een verbondt des vredes, dat hy soude zijn een voorstander der heylige dingen, ende dat hy ende sijn zaet de groote heerlickheyt des Priesterdoms soude hebben in der eeuwicheyt.
31 Ende [gelijck ] volgens het verbondt opgericht met David, een sone uyt de stamme Iude het erfdeel des Conincks heeft, ende comt van d’een sone alleen tot den anderen: alsoo is het erfdeel [des Priesterdoms ] Aaron [toegeleght ] ende sijnen zade:
32 Hy geve u lieden wijsheyt in uw’ herte om te richten sijn volck in gerechticheyt, op dat hare goederen niet en verdwijnen, ende [geve ] sijne heerlickheyt in hare geslachten.