1 Den Apostel gaet voort ende bewijst dat de mensche door het geloove gerechtveerdight wort, met het exempel Abrahams. 6 ende met het exempel ende getuygenisse Davids. 9 ende verklaert uyt de omstandigheyt des tijdts, op welcke Abraham het teecken der besnijdenisse heeft ontfangen, dat niet alleen den Ioden, maer oock den Heydenen de gerechtigheyt wort toe-gerekent door het geloove. 13 Hy bewijst oock het selve uyt den oorspronck ende vastigheydt der beloften aen Abraham gedaen, dat hy erfgenaem soude zijn der werelt. 17 Beschrijft daer na de kracht ende eygenschappen van het geloove Abrahams. 22 ende betuyght dat hem door dit geloove de gerechtigheyt is toegerekent. 23 ende dat de selve oock na sijn exempel den genen sal toegerekent worden, die in Godt door Christum sullen gelooven .
1 WAt sullen wy dan seggen, dat Abraham onse Vader vercregen heeft na den vleesche?
2 Want indien Abraham uyt de wercken gerechtveerdight is, so heeft hy roem, maer niet by Godt.
3 Want wat seght de Schrift? Ende Abraham geloofde Godt, ende het is hem gerekent tot rechtveerdigheyt.
4 Nu den genen die werckt en wort de loon niet toegerekent na genade, maer na schult.
5 Doch den genen die niet en werckt, maer gelooft in hem, die den godloosen rechtveerdight, wort sijn geloove gerekent tot rechtveerdigheyt.
6 Gelijck oock David den mensche salich spreeckt, welcken Godt de rechtveerdigheyt toerekent sonder wercken:
7 [Seggende ], Salich zijn’se welcker ongerechtigheden vergeven zijn, ende welcker sonden bedeckt zijn:
8 Saligh is de man, welcken de Heere de sonden niet toe en rekent.
9 Dese saligh-sprekinge dan, is die [alleen ] over de Besnijdenisse, ofte oock over de Voor-huyt? Want wy seggen dat Abraham het geloove gerekent is tot rechtveerdicheyt.
10 Hoe is’t [hem ] dan toe gerekent? als hy in de Besnijdenisse was, of in de Voor-huyt? Niet in de Besnijdenisse, maer in de Voor-huyt.
11 Ende hy heeft het teecken der Besnijdenisse ontfangen [tot ] eenen zegel der rechtveerdicheyt des geloofs, die [hem ] in de voor-huyt [was toegerekent :] op dat hy soude zijn een Vader van alle die gelooven in de voor-huyt zijnde, ten eynde oock haer de rechtveerdicheyt toegerekent werde:
12 Ende een Vader der besnijdenisse, den genen [namelijck ] die niet alleen uyt de besnijdenisse zijn, maer die oock wandelen in de voetstappen des geloofs onses Vaders Abrahams, ’t welck in de voor-huyt was.
13 Want de belofte [en is ] niet door de Wet aen Abraham, of sijnen zade [geschiet ], namelijck dat hy een erfgenaem der werelt soude zijn, maer door de rechtveerdicheyt des geloofs.
14 Want indien de gene die uyt de wet zijn erfgenamen zijn, so is het geloove ydel geworden, ende de beloftenisse te niete gedaen.
15 Want de Wet werckt toorn. Want waer geen wet en is, [daer ] en is oock geen overtredinge.
16 Daerom is’se uyt den geloove, op dat’se zy na genade: ten eynde de belofte vast zy alle den zade, niet alleen dat uyt de Wet is, maer oock dat uyt den geloove Abrahams is, welcke is een Vader van ons allen,
17 (Gelijck geschreven staet, Ick hebbe u tot een Vader van vele volcken gestelt.) voor hem aen welcken hy gelooft heeft, [namelijck ] Godt die de doode levendich maeckt, ende roept de dingen die niet en zijn als of’se waren.
18 Welcke tegen hope op hope gelooft heeft, dat hy soude worden een Vader van vele volcken: volgens ’tgene geseght was, Alsoo sal uw’ zaedt wesen.
19 Ende niet verswackt zijnde in’t geloove, en heeft hy sijn eygen lichaem niet aengemerckt, dat alreede verstorven was, soo hy ontrent hondert jaren oudt was, [noch ] oock dat de moeder in Sara verstorven was.
20 Ende hy en heeft aen de beloftenisse Godts niet getwijfelt door ongeloove: maer is gesterckt geweest in’t geloove, gevende Godt de eere:
21 Ende ten vollen versekert zijnde dat het gene belooft was, hy oock machtigh was te doen.
22 Daerom is het hem oock tot rechtveerdicheyt gerekent.
23 Nu en is’t niet alleen om sijnent wille geschreven, dat het hem toegerekent is:
24 Maer oock om onsent wille, welcken het sal toegerekent worden, [namelick ] den genen die gelooven in hem die Iesum onsen Heere uyt de dooden opgeweckt heeft.
25 Welcke overgelevert is om onse sonden, ende op-geweckt om onse rechtveerdighmakinge.
Abraham door het geloof gerechtvaardigd
1 Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze vader, wat het vlees betreft verkregen heeft?
2 Immers, als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, heeft hij iets om zich op te beroemen, maar niet bij God.
3 Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend.
4 Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is.
5 Bij hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid.
6 Zoals ook David de mens zalig spreekt aan wie God gerechtigheid toerekent, zonder werken:
7 Welzalig zijn zij van wie de ongerechtigheden vergeven, en van wie de zonden bedekt zijn,
8 welzalig is de man aan wie de Heere de zonde niet toerekent.
9 Geldt deze zaligspreking nu alleen voor besneden mensen of ook voor onbesneden mensen ? Wij zeggen immers dat aan Abraham het geloof gerekend is tot gerechtigheid.
10 Hoe is het hem dan toegerekend? Toen hij besneden was of als een onbesnedene? Niet als besnedene, maar als onbesnedene!
11 En hij heeft het teken van de besnijdenis ontvangen als een zegel van de gerechtigheid van het geloof dat hij had toen hij nog onbesneden was, opdat hij een vader zou zijn van allen die geloven, hoewel zij onbesneden zijn , opdat ook hun de gerechtigheid toegerekend zou worden;
12 en om een vader te zijn van hen die besneden zijn , voor hen namelijk die niet alleen besneden zijn, maar die ook wandelen in de voetsporen van het geloof van onze vader Abraham dat hij had toen hij nog onbesneden was.
13 Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof.
14 Immers, als zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, is het geloof zonder inhoud geworden en is de belofte tenietgedaan.
15 De wet brengt immers toorn teweeg, want waar geen wet is, is ook geen overtreding.
16 Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen,
17 zoals geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt. Dit was hij tegenover Hem in Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij er waren.
18 En hij heeft tegen alles in gehoopt en geloofd dat hij een vader van vele volken zou worden, overeenkomstig wat gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn.
19 En niet verzwakt in het geloof, heeft hij er niet op gelet dat zijn eigen lichaam reeds verstorven was – hij was ongeveer honderd jaar oud – en dat ook de moederschoot van Sara verstorven was.
20 En hij heeft aan de belofte van God niet getwijfeld door ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God de eer gaf.
21 Hij was er ten volle van overtuigd dat God ook machtig was te doen wat beloofd was.
22 Daarom ook is het hem tot gerechtigheid gerekend.
23 Nu is het niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem toegerekend is,
24 maar ook ter wille van ons, aan wie het zal worden toegerekend, aan ons namelijk die geloven in Hem Die Jezus, onze Heere, uit de doden opgewekt heeft,
25 Die om onze overtredingen is overgeleverd, en opgewekt om onze rechtvaardiging.