1 Den Apostel wort vertoont een Gesichte van een Vrouwe, die in barens-noodt is. 3 ende van een roode Draeck, die voor haer stont om het kindt te verslinden. 5 Maer het kint wort op-ghenomen voor Godts throon, ende de Vrouwe vliedt in de woestijne, alwaer haer plaetse bereydt is 1260 dagen. 7 Daer ontstaet kríjgh in den hemel tusschen Michaël ende den Draeck. 9 Doch de Draeck wort overwonnen, ende geworpen op de aerde. 10 waer op eenen lof-sanck volght in den hemel. 13 De Draeck vervolght de Vrouwe, die Arents-vleugelen ontfanght, om in de woestijne te vluchten. 15 achter welcke de Draeck water-stroomen uyt-werpt, die de aerde in-drinckt. 17 Ende de Draeck voert krijgh tegen de overige van haer zaedt. 18 ende Ioannes staet op den oever van de zee.
1 ENde daer wiert een groot teecken gesien in den hemel: [namelick ] een Vrouwe becleedt met de Sonne, ende de Mane was onder hare voeten, ende op haer hooft een kroone van twaelf sterren:
2 Ende sy was swanger, ende riep barens noodt hebbende, ende zijnde in pijne om te baren.
3 Ende daer wierdt een ander teecken gesien in den hemel; ende siet, daer was een groote roode Draeck, hebbende seven hoofden, ende tien hoornen, ende op sijne hoofden seven Conincklicke hoeden.
4 Ende sijnen steert trock het derde-[deel ] der sterren des hemels, ende wierp die op de aerde: Ende de Draeck stont voor de vrouwe die baren soude, op dat hy haer kindt soude verslinden, wanneer sy het soude gebaert hebben.
5 Ende sy baerde eenen mannelicken sone, die alle de Heydenen soude hoeden met een yseren roede: ende haer kint wiert wech geruckt tot Godt ende sijnen throon.
6 Ende de Vrouwe vluchtede inde woestijne, alwaer sy een plaetse hadde [haer ] van Godt bereydt, op dat sy’se aldaer souden voeden duysent twee hondert tsestich dagen .
7 Ende daer wierdt crijgh in den hemel: Michaël ende sijne Engelen krijghden teghen den Draeck, ende de Draeck crijghde [oock ] ende sijne Engelen:
8 Ende sy en hebbben niet vermogen, noch hare plaetse en is niet meer gevonden in den hemel.
9 Ende de groote Draeck is geworpen, [namelick ] de oude slange, welcke genaemt wort Duyvel ende Satanas, die de geheele werelt verleydt, hy is [segge ick ] geworpen op de aerde: ende sijne Engelen zijn met hem geworpen.
10 Ende ick hoorde een groote stemme seggende in den hemel, Nu is de salicheyt, ende de cracht, ende het Coninckrijcke geworden onses Godts, ende de macht sijnes Christi: want de verklager onser broederen, die haer verclaeghde voor onsen Godt dagh ende nacht, is neder geworpen.
11 Ende sy hebben hem overwonnen door het bloet des Lams, ende door het woort harer getuygenisse: ende sy en hebben haer leven niet lief gehadt tot de doodt toe.
12 Hierom bedrijft vreughde ghy hemelen, ende ghy die daer in woonet. Wee den genen die de aerde ende de zee bewoonen: want de Duyvel is tot u afgekomen, ende heeft grooten toorn, wetende dat hy eenen kleynen tijdt heeft.
13 Ende doe de Draeck sach dat hy op de aerde geworpen was, so heeft hy de Vrouwe vervolght die het Manneken gebaert hadde.
14 Ende de Vrouwe zijn gegeven twee vleugelen eenes grooten Arents, op dat sy soude vliegen in de woestijne, in hare plaetse, alwaer sy gevoedt wordt eenen tijdt, ende tijden, ende eenen halven tijt, buyten het gesichte der Slange.
15 Ende de Slange wierp uyt haren mont achter de Vrouwe water als een riviere, op dat hy haer door de riviere soude doen wech voeren.
16 Ende de aerde quam de Vrouwe te hulpe, ende de aerde opende haren mondt, ende verswolgh de riviere, welcke de Draeck uyt sijnen mont hadde geworpen.
17 Ende de Draeck vergrimde op de Vrouwe, ende ginck henen om krijgh te voeren tegen de overige van haer zaedt, die de gheboden Godts bewaren, ende het getuygenisse Iesu Christi hebben.
18 Ende ick stont op het zandt der zee.
De vrouw, het Kind en de draak
1 En er verscheen een groot teken in de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.
2 En zij was zwanger en schreeuwde het uit in barensnood en in haar pijn om te baren.
3 En er verscheen een ander teken in de hemel. En zie: een grote vuurrode draak met zeven koppen en tien hoorns. En op zijn koppen zeven diademen.
4 En zijn staart veegde het derde deel van de sterren van de hemel en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die op het punt stond te baren, om haar Kind te verslinden, zodra zij Het gebaard zou hebben.
5 En zij baarde een Zoon, een mannelijk Kind , dat alle heidenvolken zal hoeden met een ijzeren staf. En haar Kind werd weggerukt naar God en naar Zijn troon.
6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats had, die door God voor haar gereedgemaakt was, opdat men haar daar zou voeden twaalfhonderdzestig dagen.
De strijd van Michaël met de draak
7 Toen brak er oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, ook de draak en zijn engelen voerden oorlog.
8 Maar zij waren niet sterk genoeg, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.
9 En de grote draak werd neergeworpen, namelijk de oude slang, die duivel en satan genoemd wordt, die de hele wereld misleidt. Hij werd neergeworpen op de aarde en zijn engelen werden met hem neergeworpen.
10 En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is gekomen de zaligheid, de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht van Zijn Christus, want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen.
11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot in de dood.
12 Daarom, verblijd u, hemelen, en u die daarin woont! Wee hun die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is naar beneden gekomen, naar u toe, in grote woede, omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft.
De draak vervolgt de vrouw
13 En zodra de draak zag dat hij op de aarde was neergeworpen, ging hij de vrouw vervolgen die het mannelijke Kind gebaard had.
14 En aan de vrouw werden twee vleugels van een grote arend gegeven, opdat zij naar de woestijn zou vliegen, naar haar plaats, waar zij gevoed wordt, een tijd en tijden en een halve tijd, buiten het gezicht van de slang.
15 En de slang spuwde uit zijn bek water als een rivier, de vrouw achterna, om haar door de rivier te laten meesleuren.
16 Maar de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier die de draak uit zijn bek had gespuwd.
17 En de draak werd boos op de vrouw, en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God in acht nemen en het getuigenis van Jezus Christus hebben.
18 En ik stond op het zand bij de zee.