Beschrijvinge van het gene 12 Overste der Stammen na de oprechtinge, ende heyliginge des Tabernakels geoffert hebben, in ’t gemeyne, v. 1, etc. het welcke den Gersoniten, ende den Merariten gegeven wort, 4. watse elck in ’t bysonder van silveren, ende gouden vaten ende beesten, ter inwyinge des altaers, geoffert hebben, 10. Somma van het geofferde, 84. De maniere hoe Godt met Mose spreeckt, van het versoen-decksel, 89.
1 ENde het geschiedde ten dage als Mose ge-eyndigt hadde den Tabernakel op te richten, ende dat hy dien gesalft, ende dien geheyligt hadde, ende alle sijne gereetschap, mitsgaders den altaer, ende alle sijne gereetschap: ende hyse gesalft, ende de selve geheyligt hadde,
2 Dat de Overste Israëls, de hoofden van het huys harer vaderen offerden: (dese waren de overste der stammen, die over de getelde stonden.)
3 Ende sy brachten hare offerhande voor het aengesicht des HEEREN, ses overdeckte wagenen, ende twaelf runderen; eenen wagen voor twee Oversten, ende eenen osse voor elck eenen: ende brachtense voor den Tabernakel
4 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:
5 Neemtse van hen, op datse zijn mogen om te bedienen den dienst vande Tente der t’ samenkomste: ende ghy sult de selve den Leviten geven, eenen yederen nae sijnen dienst.
6 Also nam Mose die wagenen, ende die runderen: ende gaf de selve den Leviten.
7 Twee wagenen, ende vier runderen gaf hy den sonen Gersons nae haren dienst.
8 Ende vier wagenen, ende acht runderen gaf hy den sonen Merari, nae haren dienst, onder de hant van Ithamar den sone Aarons des Priesters.
9 Maer den sonen Kohaths en gaf hy niet: want de dienst der heyliger dingen was op hen, [die] sy op de schouderen droegen.
10 Ende de Overste offerden ter inwyinge des altaers, ten dage als de selve gesalft wert: de Overste dan, offerden hare offerhande voor den altaer.
11 Ende de HEERE seyde tot Mose: Elcke Overste sullen (een yegelijck op sijnen dach) hare offerhande offeren ter inwyinge des altaers.
12 Die nu op den eersten dach sijne offerhande offerde, was Nahesson de sone Amminadab, voor de stamme van Iuda.
13 Ende sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
14 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
15 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam dat een-jarich was, ten brand-offer:
16 Eenen geyten-bock, ten sond-offer:
17 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Nahesson de sone Amminadab.
18 Op den tweeden dach offerde Nethaneël de sone Zuar, de Overste van Issaschar.
19 Hy offerde sijne offerhande eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer.
20 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
21 Eenen varre, een jonck runt, eenen ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
22 Eenen geyten-bock, ten sond-offer.
23 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Nethaneël de sone Zuar.
24 Opden derden dach [offerde] de Overste der sonen Zebulons, Eliab de sone Helon.
25 Sijn offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer.
26 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
27 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
28 Een geyten-bock ten sond-offer:
29 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande Eliabs des soons Helon.
30 Op den vierden dach [offerde] de Overste der kinderen Rubens, Elizur de sone Sedeur.
31 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcke gewichte was hondert en dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer.
32 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen,] vol reuckwercks:
33 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
34 Een geyten-bock, ten sond-offer:
35 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Elizur de sone Sedeur.
36 Op den vijfden dach [offerde] de Overste der kinderen Simeons, Selumiel de sone Zuri Saddai.
37 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
38 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
39 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
40 Een geyten-bock, ten sond-offer:
41 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Selumiëls des soons Zuri Saddai.
42 Op den sesten dach [offerde] de Overste der kinderen Gads, Eljasaph de sone Dehuël.
43 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme gemengt met olie, ten spijs-offer:
44 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks;
45 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
46 Een geyten-bock, ten sond-offer:
47 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Eljasaph des soons Dehuël.
48 Op den sevensten dach [offerde] de Overste der kinderen Ephraims; Elisama de sone Ammihud.
49 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikels], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
50 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
51 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
52 Een geyten-bock, ten sond-offer:
53 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Elisama de sone Ammihud.
54 Op den achtsten dach [offerde] de Overste der kinderen Manasse Gamaliël de sone Pedazur.
55 Sijne oferhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikels], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
56 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
57 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
58 Een geyten-bock, ten sond-offer:
59 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande Gamaliëls des soons Pedazur.
60 Op den negensten dach [offerde] de Overste der kinderen Benjamins, Abidan de sone van Gedeoni.
61 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
62 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
63 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
64 Een geyten-bock, ten sond-offer:
65 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Abihan, des soons van Gideoni.
66 Op den tienden dach [offerde] de Overste der kinderen Dans, Ahiëzer de sone van Ammi Saddai.
67 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
68 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
69 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
70 Een geyten-bock, ten sond-offer:
71 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Ahiëzer, de sone van Ammi Saddai.
72 Op den elfden dach [offerde] de Overste der kinderen Asers; Pagiël de sone van Ochran.
73 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
74 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks:
75 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
76 Een geyten-bock, ten sond-offer:
77 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Pagiël de sone Ochran.
78 Op den twaelfden dach [offerde] de Overste der kinderen van Naphtali: Ahira de sone Enan.
79 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer:
80 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks.
81 Een varre, een jonck runt, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer:
82 Een geyten-bock, ten sond-offer:
83 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Ahira, de sone Enan.
84 Dat is de inwyinge des altaers van den Oversten Israëls, ten dage als de selve gesalft wert: twaelf silvere schotelen, twaelf silveren spreng-beckens, twaelf goudene reuck-schalen.
85 Eene silvere schotel was van hondert en dertich [sikelen], ende een spreng-becken van tseventich: Al het silver vande vaten, was twee duysent, ende vier hondert [sikelen], nae den sikel de Heylichdoms.
86 Twaelf goudene reuck-schalen vol reuckwercks, elcke reuck-schale was van tien sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: al het gout der roock-schalen was hondert, ende twintich [sikelen].
87 Alle de runderen ten brand-offer waren twaelf varren, twaelf rammen, twaelf een-jarige lammeren, met haer spijs-offer, ende twaelf geyten-bocken ten sond-offer.
88 Ende alle de runderen, ten danck-offer, waren vier en twintich varren, de rammen tsestich, de bocken tsestich, de een-jarige lammeren tsestich: dat is de inwyinge des Altaers, na dat de selve gesalft was.
89 Ende als Mose in de Tente der t’samen-komste ginck, om met hem te spreken, so hoorde hy eene stemme tot hem sprekende van boven het Versoen-decksel, het welcke is op de Arke der getuygenisse, van tusschen de twee Cherubim: also sprack hy tot hem.
Offers van de leiders bij de inwijding van de tabernakel
1 Het was op de dag dat Mozes gereed was met het opbouwen van de tabernakel, dat hij die zalfde en die heiligde met alle bijbehorende voorwerpen, samen met het altaar en alle bijbehorende voorwerpen; hij zalfde die en heiligde die.
2 En de leiders van Israël, de hoofden van hun families, boden offergaven aan; zij waren de leiders van de stammen, zij stonden boven hen die geteld waren.
3 Zij brachten hun offergave voor het aangezicht van de HEERE: zes overdekte wagens en twaalf runderen; één wagen per twee leiders en één rund voor ieder afzonderlijk; ze boden die aan vóór de tabernakel.
4 En de HEERE sprak tot Mozes:
5 Neem ze van hen aan; ze zijn bestemd om de dienst van de tent van ontmoeting te verrichten. U moet ze aan de Levieten geven, ieder overeenkomstig zijn dienst.
6 En Mozes nam die wagens en die runderen, en gaf ze aan de Levieten.
7 Twee wagens en vier runderen gaf hij aan de zonen van Gerson, overeenkomstig hun dienst.
8 En vier wagens en acht runderen gaf hij aan de zonen van Merari, overeenkomstig hun dienst, onder leiding van Ithamar, de zoon van Aäron, de priester.
9 Maar aan de zonen van Kahath gaf hij niets, want de dienst van de heilige dingen was hun toegewezen . Zij moesten die op de schouders dragen.
10 En de leiders boden hun offergave ter inwijding van het altaar aan, op de dag dat dit werd gezalfd; de leiders boden hun offergave vóór het altaar aan.
11 En de HEERE zei tegen Mozes: Laat telkens één leider per dag zijn offergave aanbieden ter inwijding van het altaar.

12 Het was Nahesson, de zoon van Amminadab, die op de eerste dag zijn offergave aanbood, voor de stam Juda.
13 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
14 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
15 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
16 één geitenbok als zondoffer.
17 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nahesson, de zoon van Amminadab.

18 Op de tweede dag bood Nethaneël, de zoon van Zuar, de leider van Issaschar, zijn offergave aan.
19 Hij bracht als zijn offergave: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
20 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
21 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
22 één geitenbok als zondoffer.
23 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nethaneël, de zoon van Zuar.

24 Op de derde dag bood de leider van de nakomelingen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon, zijn offergave aan .
25 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
26 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
27 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
28 één geitenbok als zondoffer.
29 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Eliab, de zoon van Helon.

30 Op de vierde dag bood de leider van de nakomelingen van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeür, zijn offergave aan .
31 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
32 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
33 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
34 één geitenbok als zondoffer.
35 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Elizur, de zoon van Sedeür.

36 Op de vijfde dag bood de leider van de nakomelingen van Simeon, Selumiël, de zoon van Zurisaddai, zijn offergave aan .
37 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
38 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
39 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
40 één geitenbok als zondoffer.
41 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Selumiël, de zoon van Zurisaddai.

42 Op de zesde dag bood de leider van de nakomelingen van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuel, zijn offergave aan .
43 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
44 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
45 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
46 één geitenbok als zondoffer.
47 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Eljasaf, de zoon van Dehuel.

48 Op de zevende dag bood de leider van de nakomelingen van Efraïm, Elisama, de zoon van Ammihud, zijn offergave aan .
49 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
50 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
51 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
52 één geitenbok als zondoffer.
53 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Elisama, de zoon van Ammihud.

54 Op de achtste dag bood de leider van de nakomelingen van Manasse, Gamaliël, de zoon van Pedazur, zijn offergave aan .
55 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
56 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
57 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
58 één geitenbok als zondoffer.
59 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Gamaliël, de zoon van Pedazur.

60 Op de negende dag bood de leider van de nakomelingen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni, zijn offergave aan .
61 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
62 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
63 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
64 één geitenbok als zondoffer.
65 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Abidan, de zoon van Gideoni.

66 Op de tiende dag bood de leider van de nakomelingen van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, zijn offergave aan .
67 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
68 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
69 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
70 één geitenbok als zondoffer.
71 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai.

72 Op de elfde dag bood de leider van de nakomelingen van Aser, Pagiël, de zoon van Ochran, zijn offergave aan .
73 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
74 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
75 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
76 één geitenbok als zondoffer.
77 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Pagiël, de zoon van Ochran.

78 Op de twaalfde dag bood de leider van de nakomelingen van Naftali, Ahira, de zoon van Enan, zijn offergave aan .
79 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.
80 Verder één schaal van tien gouden sikkel , vol reukwerk;
81 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer;
82 één geitenbok als zondoffer.
83 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Ahira, de zoon van Enan.

84 Dit was de offergave van de leiders van Israël ter inwijding van het altaar op de dag dat het gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden schalen.
85 Eén zilveren schotel woog honderddertig sikkel en één sprengbekken woog zeventig; alle zilveren voorwerpen wogen bij elkaar tweeduizend vierhonderd sikkel , gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
86 Twaalf gouden schalen vol reukwerk; elke schaal woog tien sikkel , gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; alle gouden schalen wogen bij elkaar honderdtwintig sikkel .
87 Al het vee voor het brandoffer bestond uit twaalf jonge stieren, twaalf rammen, twaalf lammeren van een jaar oud, met het bijbehorende graanoffer; en twaalf geitenbokken als zondoffer.
88 En al het vee voor het dankoffer bestond uit vierentwintig jonge stieren, zestig rammen, zestig bokken, zestig lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave ter inwijding van het altaar, nadat het gezalfd was.

89 En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem.