1 Het gevoelen Herodis van Christo. 3 Verhael van Ioannis des Doopers gevanckenisse ende onthoofdinge op het versoeck van Herodias Dochter. 13 Christus versadicht inde woestijne over de vijf duysent menschen met vijf brooden ende twee visschen. 22 Comt tot sijne Discipelen die op Zee in noodt waren, ende wandelt op het water. 28 ende op sijn gebodt oock Petrus, die bevreest voor den windt begint te sincken, maer wort behouden van Christo. 32 Die het onweder stilt, waer door hy bekent wort Godts Sone te zijn. 34 Christus komt weder in ’t lant van Gennesareth ende geneest vele krancken.
1 TE dier selver tijt hoorde Herodes de Vier-Vorst het geruchte van Iesu.
2 Ende seyde tot sijne knechten, Dese is Ioannes de Dooper: hy is opgeweckt van de dooden, ende daerom wercken die krachten in hem.
3 Want Herodes hadde Ioannem gevangen genomen, ende hem gebonden, ende in den kercker geset, om Herodias de huysvrouwe Philippi sijns broeders wille.
4 Want Ioannes seyde tot hem: Het en is u niet geoorloft haer te hebben.
5 Ende willende hem dooden, vreesde hy het volck, om dat sy hem hielden voor een Propheet.
6 Maer als de dach van Herodis geboorte gehouden wiert, danste de dochter van Herodias in het midden [van haer ], ende sy behaechde Herodi.
7 Waerom hy haer met eede beloofde te geven, wat sy oock eysschen soude.
8 Ende sy te voren onderrecht zijnde van hare moeder, seyde, Geeft my hier in een schotel het hooft Ioannis des Doopers.
9 Ende de Coninck wiert bedroeft, doch om de eeden, ende de gene die [met hem ] aensaten, geboodt hy, dat het [haer ] soude gegeven worden.
10 Ende sandt henen, ende onthoofde Ioannem inden kercker.
11 Ende sijn hooft wert gebracht in een schotel, ende het dochterken gegeven, ende sy droegh het hare moeder.
12 Ende sijne Discipelen quamen, ende namen het lichaem wech, ende begroeven het selve: ende gingen ende boodschapten het Iesu.
13 Ende [als ] Iesus [dit ] hoorde, vertrock hy van daer te schepe, na een woeste plaetse alleen: ende de scharen [dat ] hoorende, zijn hem te voete gevolcht uyt de steden.
14 Ende Iesus uytgaende sach een groote schare, ende wiert innerlick met ontferminge over haer beweeght, ende genas hare crancken.
15 Ende als het nu avondt wierdt, quamen sijne Discipelen tot hem, seggende, Dese plaetse is woest, ende de tijdt is nu voorby gegaen: laet de scharen van u, op dat sy henen gaen in de vlecken, ende haer selven spijse coopen.
16 Maer Iesus seyde tot haer, Ten is haer niet van noode henen te gaen: geeft ghy haer te eten.
17 Doch sy seyden tot hem: Wy en hebben hier niet dan vijf brooden ende twee visschen.
18 Ende hy seyde: Brenght my de selve hier.
19 Ende hy beval de scharen neder te sitten, op het gras, ende nam de vijf brooden, ende de twee visschen, ende opwaerts siende na den hemel segende de selve: ende als hyse gebroken hadde, gaf hy de brooden den Discipelen, ende de Discipelen den scharen.
20 Ende sy aten alle ende wierden versadicht, ende sy namen op, het overschot der brocken, twaelf volle corven.
21 Die nu gegeten hadden, waren ontrent vijf duysent mannen, sonder de vrouwen ende kinderen.
22 Ende terstont dwanck Iesus sijne Discipelen in het schip te gaen, ende voor hem af te varen na d’ander zijde, terwijle hy de scharen van hem soude laten.
23 Ende als hy nu de scharen van hem gelaten hadde, clam hy op den berch alleen, om te bidden. Ende als het nu avont was geworden, so was hy daer alleen.
24 Ende het schip was nu midden inde zee, zijnde in noodt van de baren: want de windt was [haer ] tegen.
25 Maer ter vierder waecke des nachts, quam Iesus af tot haer, wandelende op de zee.
26 Ende de Discipelen siende hem op de zee wandelen, wierden ontroert, seggende, Het is een spoocksel, ende sy schreeuwden van vreese.
27 Maer terstont sprack haer Iesus aen, seggende, Zijt goets moets, ick ben’t, en vreest niet.
28 Ende Petrus antwoordde hem, ende seyde, Heere, indien ghy het zijt, so gebiedt my tot u te comen op het water.
29 Ende hy seyde, Comt: ende Petrus clam neder van het schip, ende wandelde op het water, om tot Iesum te comen.
30 Maer siende den stercken windt, wiert hy bevreest, ende als hy begon neder te sincken, riep hy, seggende, Heere behoudt my.
31 Ende Iesus terstont de hant uytstekende greep hem aen, ende seyde tot hem, Ghy cleyn-geloovige, waerom hebt ghy gewanckelt?
32 Ende als sy in’t schip geclommen waren, stilde de windt.
33 Die nu in’t schip [waren ], quamen ende aenbaden hem, seggende, Waerlick ghy zijt Godts sone.
34 Ende over gevaren zijnde, quamen sy in het landt Gennesareth.
35 Ende als de mannen van die plaetse hem wierden kennende, sonden sy in dat geheel omliggende landt, ende brachten tot hem alle die qualick gestelt waren.
36 Ende baden hem, dat sy alleenlick den zoom sijns cleedts souden mogen aenraecken: ende so vele als [hem ] aenraeckten wierden gesont.
De dood van Johannes de Doper
1 In die tijd hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht over Jezus,
2 en hij zei tegen zijn knechten: Dat is Johannes de Doper; hij is opgewekt uit de doden, en daarom zijn die krachten werkzaam in hem.
3 Herodes had Johannes immers gevangengenomen, hem geboeid en in de gevangenis gezet, vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus,
4 want Johannes had tegen hem gezegd: Het is u niet geoorloofd haar te hebben.
5 En hij wilde hem doden, maar hij was bevreesd voor de menigte, omdat zij hem voor een profeet hielden.
6 Maar toen de verjaardag van Herodes gevierd werd, danste de dochter van Herodias in hun midden, en zij behaagde Herodes.
7 Daarom beloofde hij haar met een eed dat hij haar zou geven wat zij ook maar vragen zou.
8 En daartoe opgestookt door haar moeder, zei ze: Geef mij hier op een schotel het hoofd van Johannes de Doper.
9 En de koning werd bedroefd, maar omwille van de eden en om hen die met hem aanlagen, gaf hij bevel dat het haar gegeven zou worden;
10 en hij stuurde iemand en liet Johannes in de gevangenis onthoofden.
11 En zijn hoofd werd op een schotel gebracht en aan het meisje gegeven, en zij bracht het bij haar moeder.
12 En zijn discipelen kwamen, namen het lichaam weg en begroeven het; zij gingen heen en berichtten het Jezus.
De eerste wonderbare spijziging
13 En toen Jezus dit hoorde, vertrok Hij vandaar met een schip naar een eenzame plaats, alleen; en de menigte, die dat hoorde, volgde Hem te voet vanuit de steden.
14 En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote menigte, en Hij was innerlijk met ontferming bewogen over hen en genas hun zieken.
15 Toen het avond werd, kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden: Deze plaats is eenzaam en de tijd is nu verstreken; stuur de menigte weg, zodat zij naar de dorpen kunnen gaan om voor zichzelf voedsel te kopen.
16 Jezus zei echter tegen hen: Het is niet nodig dat zij weggaan, geeft u hun te eten.
17 Maar zij zeiden tegen Hem: Wij hebben hier niets dan vijf broden en twee vissen.
18 Hij zei: Breng ze hier bij Mij.
19 En Hij gaf de menigte opdracht op het gras te gaan zitten; en Hij nam de vijf broden en de twee vissen, en terwijl Hij opkeek naar de hemel, zegende Hij ze. En toen Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden aan de discipelen, en de discipelen gaven ze aan de menigte.
20 En zij aten allen en werden verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken brood op, twaalf manden vol.
21 Zij die gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen, de vrouwen en de kinderen niet meegeteld.
Jezus wandelt op de zee
22 En meteen dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en voor Hem uit te varen naar de overkant, terwijl Hij de menigte weg zou sturen.
23 En toen Hij de menigte weggestuurd had, klom Hij de berg op om er in afzondering te bidden. Toen het avond was geworden, was Hij daar alleen.
24 Het schip was al midden op de zee en verkeerde in nood door de golven, want ze hadden de wind tegen.
25 Maar in de vierde nachtwake kwam Jezus naar hen toe, lopend over de zee.
26 En toen de discipelen Hem over de zee zagen lopen, raakten zij in verwarring en zeiden: Het is een spook! En zij schreeuwden van angst.
27 Maar meteen sprak Jezus hen aan en zei: Heb goede moed, Ik ben het; wees niet bevreesd.
28 Petrus antwoordde Hem en zei: Heere, als U het bent, geef mij dan bevel over het water naar U toe te komen.
29 Hij zei: Kom! En Petrus klom uit het schip en liep op het water om bij Jezus te komen.
30 Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij: Heere, red mij!
31 Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem: Kleingelovige, waarom hebt u getwijfeld?
32 En toen zij in het schip geklommen waren, ging de wind liggen.
33 Zij die in het schip waren , kwamen Hem aanbidden en zeiden: Werkelijk, U bent de Zoon van God!
34 En toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesaret.
35 En toen de mannen van die plaats Hem herkenden, stuurden ze bericht rond in heel die streek en brachten allen bij Hem die er slecht aan toe waren;
36 en zij smeekten Hem alleen maar de zoom van Zijn bovenkleed te mogen aanraken. En allen die Hem aanraakten, werden gezond.