1 Door de gelijckenisse van de voorsichticheydt van een onrechtveerdich rentmeester leert Christus , datmen van den onrechtveerdigen Mammon sal vrienden maken. 13 ende datmen den Mammon niet en moet dienen. 14 Bestraft der gelt-gieriger Phariseen geveynstheyt ende hoochmoet. 16 Leert dat de Wet ende de Propheten tot op Ioannem geduert hebben, ende tot den minsten tittel vervult moeten worden. 18 ende handelt van de echtscheydinge. 19 Stelt voor de gelijckenisse van den rijcken man, ende den armen Lazarus, ende beyder verscheydene staet, soo in dit leven, als hier namaels.
1 ENde hy seyde oock tot sijne Discipelen, Daer was een seker rijck mensche, welcke eenen rentmeester hadde, ende dese wierdt by hem verclaeght, als die sijne goederen doorbracht.
2 Ende hy riep hem, ende seyde tot hem, Hoe hoore ick dit van u? Geeft rekenschap van uw’ rentmeesterschap: want ghy en sult niet meer konnen rentmeester zijn.
3 Ende de rentmeester seyde by hem selven, Wat sal ick doen, dewijle mijn heere dit rentmeesterschap van my neemt? Graven en can ick niet, te bedelen schame ick my.
4 Ick weet wat ick doen sal, op dat, wanneer ick van ’t rentmeesterschap afgeset sal wesen, sy my in hare huysen ontfangen.
5 Ende hy riep tot hem een yegelick van de schuldenaers sijns heeren, ende seyde tot den eersten, Hoe veel zijt ghy mijnen heere schuldich?
6 Ende hy seyde, Hondert vaten olye. Ende hy seyde tot hem, Neemt uw’ handschrift, ende nedersittende schrijft haestelick vijftich.
7 Daer na seyde hy tot eenen anderen, Ende ghy, hoe veel zijt ghy schuldigh? Ende hy seyde, Hondert mudden terwe. Ende hy seyde tot hem, Neemt uw’ handschrift, ende schrijft tachtentich.
8 Ende de heere prees den onrechtveerdigen rent-meester, om dat hy voorsichtelick gedaen hadde: want de kinderen deser werelt zijn voorsichtiger dan de kinderen des lichts in haren geslachte.
9 Ende ick segge u lieden, Maeckt u selven vrienden uyt den onrechtveerdigen Mammon, op dat wanneer u ontbreken sal, sy u mogen ontfangen inde eeuwige tabernakelen.
10 Die getrouw’ is in’t minste, die is oock in’t groote getrouw’: ende die in het minste onrechtveerdich is, die is oock in het groote onrechtveerdich.
11 So ghy dan in den onrechtveerdigen Mammon niet getrouw’ en zijt geweest, wie sal u het ware vertrouwen?
12 Ende so ghy in een anders [goet ] niet getrouw’ en zijt geweest, wie sal u het uwe geven?
13 Geen huysknecht en can twee heeren dienen: want of hy sal den eenen haten, ende den anderen lief hebben: ofte hy sal den eenen aenhangen, ende den anderen verachten. Ghy en condt Gode niet dienen ende den Mammon.
14 Ende alle dese dingen hoorden oock de Phariseen, die geltgierigh waren, ende sy beschimpten hem.
15 Ende hy seyde tot haer, Ghy zijt die u selven rechtveerdight voor de menschen: maer Godt kent uwe herten. Want dat hooge is onder de menschen, is een grouwel voor Godt.
16 De Wet, ende de Propheten [zijn ] tot op Ioannem: van dier tijdt af wort het Coninckrijcke Godts verkondight, ende een yegelick doet gewelt op het selve.
17 Ende het is lichter dat de hemel ende de aerde voor-by-gaen, dan dat een tittel der Wet valle.
18 Een yegelijck die sijn wijf verlaet, ende een andere trouwt, die doet overspel: ende een yegelijck die de verlatene van den man trouwt, die doet [oock ] overspel.
19 Ende daer was een seker rijck mensche, ende was gekleedt met purper ende zeer fijn lijnwaet, levende alle dage vrolijck ende prachtich.
20 Ende daer was een seker bedelaer, met name Lazarus, welcke lach voor sijn poorte, vol sweeren,
21 Ende begeerde versadight te worden van de kruymkens, die van de tafel des rijcken vielen: maer oock de honden quamen ende leckten sijne sweeren.
22 Ende het geschiedde dat de bedelaer stierf, ende van de Engelen gedragen wiert inden schoot Abrahams.
23 Ende de rijcke stierf oock, ende wiert begraven. Ende als hy in de helle sijne oogen ophief, zijnde in de pijne, sagh hy Abraham van verre, ende Lazarum in sijnen schoot.
24 Ende hy riep ende seyde, Vader Abraham ontfermt u mijner, ende sendt Lazarum, dat hy het uyterste sijns vingers in het water doope, ende verkoele mijn tonge: want ick lijde smerten in dese vlamme.
25 Maer Abraham seyde, Kindt, gedenckt dat ghy uw’ goet ontfangen hebt in uw’ leven, ende Lazarus desgelijcks het quade: ende nu wort hy vertroost, ende ghy lijdt smerten.
26 Ende boven dit alles, tusschen ons ende u lieden is een groote klove gevestight, so dat de gene die van hier tot u willen overgaen, niet en souden konnen, noch oock die [daer zijn ], van daer tot ons overkomen.
27 Ende hy seyde, Ick bidde u dan vader, dat ghy hem sendet tot mijns vaders huys.
28 Want ick hebbe vijf broeders: dat hy haer [dit ] betuyge, op dat oock sy niet en komen in dese plaetse der pijninge.
29 Abraham seyde tot hem, Sy hebben Mosem ende de Propheten: dat’se die hooren.
30 Ende hy seyde, Neen vader Abraham: maer so yemandt van de dooden tot haer henen ginge, sy souden haer bekeeren.
31 Doch [Abraham ] seyde tot hem, Indien sy Mosem ende de Propheten niet en hooren, so en sullen sy oock, alwaer’t datter yemant uyt den dooden opstonde, haer niet laten geseggen.
De onrechtvaardige rentmeester
1 En Hij zei ook tegen Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, die een rentmeester had, en deze werd bij hem aangeklaagd dat hij zijn goederen verkwistte.
2 En hij riep hem en zei tegen hem: Wat is dit wat ik over u hoor? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap, want u kunt niet langer rentmeester zijn.
3 En de rentmeester zei bij zichzelf: Wat moet ik doen, omdat mijn heer dit rentmeesterschap van mij afneemt? Spitten kan ik niet en voor bedelen schaam ik mij.
4 Ik weet wat ik doen zal, opdat ze mij, wanneer ik afgezet ben als rentmeester, in hun huizen ontvangen.
5 En hij riep de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich en zei tegen de eerste: Hoeveel bent u mijn heer schuldig?
6 En hij zei: Honderd vaten olie. En hij zei tegen hem: Neem uw schuldbekentenis, ga zitten en schrijf snel vijftig.
7 Daarna zei hij tegen een ander: En u, hoeveel bent u schuldig? En hij zei: Honderd zakken tarwe. En hij zei tegen hem: Neem uw schuldbekentenis en schrijf tachtig.
8 En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, omdat hij verstandig gehandeld had. Want de kinderen van deze wereld zijn onder elkaar verstandiger dan de kinderen van het licht.
9 En Ik zeg u: Maak uzelf vrienden met behulp van de onrechtvaardige mammon, opdat zij u, als u gebrek lijdt, zullen ontvangen in de eeuwige tenten.
10 Wie trouw is in het minste, is ook in het grote trouw. En wie onrechtvaardig is in het minste, is ook in het grote onrechtvaardig.
11 Als u dan wat betreft de onrechtvaardige mammon niet trouw bent geweest, wie zal u het ware toevertrouwen?
12 En als u wat betreft het goed van een ander niet trouw bent geweest, wie zal u het uwe geven?
13 Geen huisslaaf kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de ene hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon.
Het blijvend gezag van de wet
14 En al deze dingen hoorden ook de Farizeeën, die geldzuchtig waren, en zij beschimpten Hem.
15 En Hij zei tegen hen: U bent het die uzelf rechtvaardigt voor de mensen, maar God kent uw hart. Want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.
16 De Wet en de Profeten zijn er tot Johannes. Vanaf die tijd wordt het Koninkrijk van God verkondigd, en ieder doet het geweld aan.
17 En het is gemakkelijker dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel van de wet wegvalt.
18 Ieder die zijn vrouw verstoot en met een andere trouwt, pleegt overspel en ieder die met een vrouw trouwt die door haar man verstoten is, pleegt ook overspel.
De rijke man en de bedelaar Lazarus
19 Nu was er een zeker rijk mens, die gekleed ging in purper en zeer fijn linnen en die elke dag vrolijk en overdadig leefde.
20 En er was een zekere bedelaar, van wie de naam Lazarus was, die voor zijn poort neergelegd was, en die onder de zweren zat.
21 En hij verlangde ernaar verzadigd te worden met de kruimeltjes die van de tafel van de rijke man vielen; maar ook de honden kwamen en likten zijn zweren.
22 Het gebeurde nu dat de bedelaar stierf en door de engelen in de schoot van Abraham gedragen werd.
23 En ook de rijke man stierf en werd begraven. En toen hij in de hel zijn ogen opsloeg, waar hij in pijn verkeerde, zag hij Abraham van ver en Lazarus in zijn schoot.
24 En hij riep en zei: Vader Abraham, ontferm u over mij en stuur Lazarus naar mij toe en laat hem de top van zijn vinger in het water dopen en mijn tong verkoelen, want ik lijd vreselijk pijn in deze vlam.
25 Abraham echter zei: Kind, herinner u dat u het goede deel ontvangen hebt in uw leven en Lazarus evenzo het kwade. En nu wordt hij vertroost en u lijdt pijn.
26 En bovendien is er tussen ons en u een grote kloof aangebracht, zodat zij die van hier naar u zouden willen gaan, dat niet kunnen en ook zij niet die vandaar naar ons zouden willen gaan.
27 En hij zei: Ik vraag u dan, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt,
28 want ik heb vijf broers. Laat hij dan tegenover hen getuigenis afleggen, opdat ook zij niet komen in deze plaats van pijniging.
29 Abraham zei tegen hem: Zij hebben Mozes en de profeten. Laten zij naar hen luisteren.
30 Hij echter zei: Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe zou gaan, zouden zij zich bekeren.
31 Maar Abraham zei tegen hem: Als zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen zij zich ook niet laten overtuigen, als iemand uit de doden zou opstaan.