De Statenvertaling wordt – vooral in de gereformeerde gezindte – nog steeds veel gebruikt. Maar ‘de’ Statenvertaling bestaat niet, want er zijn in alle achterliggende eeuwen verschillende edities van verschenen. Ook de GBS-editie uit 1973 is daarom niet ‘de’ Statenvertaling.
Samenvatting
De Statenvertaling neemt in het Nederlandse taalgebied nog altijd een belangrijke plaats in onder de bijbelvertalingen. Maar over welke tekst hebben we het eigenlijk als we spreken over ‘de’ Statenvertaling? In dit artikel worden de verschillende edities ervan op een rij gezet. Daarbij speelt een vraag mee die recentelijk is opgekomen binnen de gereformeerde gezindte: is het niet hoog tijd voor een taalkundig opnieuw aangepaste versie van deze vertaling?
De eerste editie van de Statenvertaling (SV) kwam uit in 1637. Deze tekst is volledig beschikbaar gemaakt op de website www.bijbelsdigitaal.nl (en ook op deze website, red.). De site biedt hoge kwaliteit scans van iedere bladzijde én daarnaast een volledige transcriptie van de tekst, inclusief alle kanttekeningen. Hiermee kan iedereen een blik werpen op wat we als de SV in eigenlijke zin kunnen beschouwen. Behalve van de SV biedt deze website ook scans en transcripties van een aantal andere vertalingen, waaronder de Deux-Aesbijbel uit 1562. Bovendien biedt de site de mogelijkheid om de tekst van de verschillende oude Nederlandse vertalingen met elkaar te vergelijken. Zo kan iedereen met eigen ogen vaststellen wat onlangs werd geconcludeerd door Dirk-Jan de Kooter (zie zijn artikel elders in dit nummer), namelijk dat de SV wat betreft het Nieuwe Testament in verregaande mate overeenkomt met de Deux-Aesbijbel.
In 1657 verscheen een verbeterde druk van de SV met aanvullingen en correcties van drukfouten – voor het overgrote deel in de kanttekeningen, en voor een klein gedeelte in de tekst van de vertaling. Hier en daar is ook de vertaling1 bewust gewijzigd. Bijvoorbeeld in Exodus 1:7, waar in ‘ende wiessen overvloedelick in grooten getale’ de laatste drie woorden zijn geschrapt. Maar het oorspronkelijke karakter van de Statenbijbel is in de editie van 1657 niet gewijzigd.
Latere edities
Ook de verbeterde druk van 1657 bleek nog tal van inconsequenties te bevatten in spelling en leestekengebruik. Bovendien gold dat de taal van de SV al bij verschijning een verouderde indruk maakte. Dat is niet verwonderlijk als men bedenkt dat die zwaar steunde op het taalgebruik in de Deux-Aesbijbel, een vertaling uit het midden van de zestiende eeuw. Met name in de negentiende eeuw werden pogingen ondernomen om tot verbeterde, actuelere en leesbaarder edities van de SV te komen.2 Een van die edities is wat later de Jongbloed-editie is gaan heten – al blijft het onduidelijk wanneer, waar en door wie die precies is bezorgd. Deze negentiende-eeuwse edities van de SV voerden tal van moderniseringen door in spelling en taalgebruik, en veranderingen in interpunctie en hoofdlettergebruik. Wat tegenwoordig doorgaat voor ‘de Statenvertaling’ gaat over het algemeen terug op een van deze negentiende-eeuwse drukken.
Zuivere editie?
In zeer behoudende kringen van de gereformeerde gezindte wordt veelal gebruikgemaakt van de gereviseerde editie van de SV van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS). Deze editie is in 1973 te Dordrecht verschenen. Volgens de uitgever gaat deze uitgave rechtstreeks terug op de verbeterde druk van de Statenbijbel uit 1657.3
De GBS streefde er met deze herziening van de Statenbijbel naar de bijbellezers in de hele breedte van de gereformeerde gezindte in de twintigste eeuw te dienen. De herziening zou niet al te drastisch zijn. Volgens L.M.P. Scholten, oud-directeur van de GBS, beperkte de GBS-editie zich tot het uitzuiveren van fouten en onregelmatigheden die na 1657 in een proces van meer dan driehonderd jaar in de vertaling waren geslopen: ‘Dat waren er overigens nog altijd honderden, vooral in het leesteken- en hoofdlettergebruik.’4
In werkelijkheid gaat het in de GBS-editie van 1973 echter om veel meer wijzigingen. Het betreft daarbij tal van moderniseringen in spelling en woordgebruik, zoals we die ook kennen uit de negentiende-eeuwse vernieuwde edities van de SV.5
Het gegeven dat de editie van de GBS geen zuivere weerspiegeling van de editie van 1657 vormt, maar ook negentiende-eeuwse moderniseringen volgt, werd onlangs in het Reformatorisch Dagblad als argument aangevoerd om open te staan voor een nieuwe editie van de SV, waarin spelling en taalgebruik verder worden aangepast.6
De wens is helder: om de SV te kunnen blijven lezen, volstaan de (selectief doorgevoerde) negentiende-eeuwse moderniseringen niet meer. De taal zou moeten worden aangepast aan het huidige Nederlands.
Herzien is ingrijpen in taal en spelling
De verschillen tussen de Nederlandse taal van de zestiende en zeventiende eeuw en die van de eenentwintigste eeuw zijn enorm. Dat kan iedereen constateren die de transcriptie van de SV 1637 bekijkt op bijbelsdigitaal.nl (of op deze website, red.). De edities van de SV die op dit moment het meest in gebruik zijn, de GBS-editie uit 1973, de Jongbloed-editie, en de NBG-editie uit 1977 (die ook wel de Tukker-bijbel wordt genoemd), grijpen alle fors in de editie van 1657 in, zowel wat betreft de spelling als wat betreft het taalgebruik.
Een vergelijking van weergaven van een korte passage uit Genesis 5 laat zien dat praktisch elk woord uit het origineel van 1657 in de gereviseerde versies is aangepast aan de spelling van het latere Nederlands. We zien ‘-s’ in plaats van ‘-sch(e)’, ‘k’ in plaats van ‘ck’, ‘aa’ in plaats van ‘ae’, ‘-g’ in plaats van ‘-ch’, ‘-d’ in plaats van ‘-dt’, ‘-d’ in plaats van ‘-t’ en ‘ij’ in plaats van ‘y’. Verder is ‘en’ in de plaats gekomen van ‘ende’, de persoonsvorm ‘stierf ’ in de plaats van ‘sterf ’ en ‘gewon’ in de plaats van ‘gewan’. Ook het lijdend voorwerp schrijft men niet meer vast aan persoonsvorm of onderwerp (zie ‘hyse’ en ‘segendese’ in vers 2).
De Jongbloed-editie, de GBS-editie en de 1977-editie hanteren nog de naamvals-s voor de genitief (‘de gelijkenis Gods’ vers 1), maar wel op een andere manier dan de uitgave van 1657 dat deed (‘de gelijckenisse Godes’). In alle edities staat ‘Adams dagen’ in vers 4. Opvallend is dat in de Jongbloed-editie en de GBS-editie de oude naamvals-n wordt gebruikt in het lidwoord bij het lijdend voorwerp in vers 1: ‘Ten dage als God den mens schiep’. Een dergelijke spelling mag dan het idee oproepen dat de lezer een echte SV voor zich heeft, ze is wel misplaatst als men ziet dat bijvoorbeeld de uitgang ‘-sch’ in ‘mens’ wel is geschrapt.
Woordkeus herzien
Verandering van taalkundige regels en spellingsregels blijken makkelijker doorgevoerd te worden dan veranderingen in woordgebruik. Het unieke van de GBS-editie uit 1973 is dat daarin ongeveer 350 woorden zijn opgenomen die in de negentiende eeuw al als verouderd werden beschouwd en die in latere edities voor een belangrijk deel dan ook zijn vervangen. Achter in de GBS-editie is een woordenlijst opgenomen waarin deze verouderde woorden worden verklaard. Zoals ‘bagge’ (= kostbare ring) in Spreuken 11:22, ‘ruchelen’ (= balken) in Job 6:5 en ‘meesteren’ (= medisch behandelen) in Jeremia 51:9. Vele woorden van die woordenlijst komen trouwens ook nog voor in de Jongbloed-editie en in de 1977-editie.
Hoewel men met elke herziening van de SV zo dicht mogelijk bij het karakter van het origineel wil blijven, is het onontkoombaar dat woorden uit de zeventiende-eeuwse Bijbel in moderne uitgaven vervangen worden. Voor woorden die in het hedendaagse taalgebruik een negatieve klank hebben gekregen, bijvoorbeeld, is in alle gereviseerde versies van de Statenvertaling een alternatief gebruikt. Het maakt in dat opzicht niet zo veel uit of men de GBS-editie, de Jongbloed-editie of de 1977-editie leest. Een bekend voorbeeld is het woord ‘wijf ’, dat in de zeventiende eeuw een gewoon woord was voor ‘vrouw’ (130 keer in de Statenbijbel). In alle herziene versies is ‘wijf ’ vervangen door het woord ‘vrouw’. Inconsistent is wel dat de GBS-editie het woord ‘bywijf ’ handhaaft, zoals in Rechters 19:2.
De Herziene Statenvertaling, de meest verstrekkende herziening
De Herziene Statenvertaling (HSV) uit 2010 gaat al reviserend veel verder dan haar voorgangers. De hieronder geboden tekstvergelijking laat dat ook zien. In Genesis 5:1 is met ‘Dit is het boek van de afstammelingen van Adam’ gekozen voor gangbaarder Nederlands dan ‘Dit is het boek van Adams geslacht’ in de andere herziene versies. Ook in de keuze van het werkwoord ‘verwekken’ in plaats van ‘gewinnen’ in vers 3 en 4 wijkt de HSV af. Dat geldt ook voor het woordpaar ‘mannelijk en vrouwelijk’ in Genesis 5:1, dat inhoudelijk een bewust gekozen verbetering betekent ten opzichte van ‘man en wijf ’ in de editie van 1657.7
De revisie in de HSV is verstrekkend. Het is daarom niet verwonderlijk dat deze vertaling in de ogen van velen geen revisie van de SV is, maar in feite een nieuwe vertaling in het spoor van de SV.
Statenvertaling niet meer leesbaar
De edities van de SV die tegenwoordig het meest worden gebruikt, sluiten niet aan bij het taalgebruik van hedendaagse bijbellezers. De selectief doorgevoerde moderniseringen en spellingswijzigingen uit de negentiende en twintigste eeuw voldoen volgens velen niet meer. Het probleem dat de SV niet meer begrepen wordt, blijft onverminderd bestaan. Voor dat probleem zijn ook in de eenentwintigste eeuw oplossingen bedacht.
De HSV combineert de uitgangspunten en principiële keuzes van de SV met het gebruik van courant Nederlands. Ook verscheen de Basisbijbel (zie op https://www.basisbijbel.nl), een sterk vereenvoudigde tekst van de Bijbel in gemakkelijk Nederlands, gebaseerd op de SV. Inmiddels is dus de vraag opnieuw opgekomen of de SV ‘zelf ’ in een gemoderniseerd taalkleed kan worden gestoken. Blijkbaar zijn de al gegeven antwoorden niet voldoende, ook niet voor degenen die de Statenbijbel blijven koesteren.
Dr. J. van Dorp werkt bij het NBG als vertaler en oudtestamenticus.
Verschillende Statenvertaling-versies van Genesis 5:1-5
Statenvertaling 1657
Jongbloed-editie (negentiende eeuw)
GBS-editie 1973
Statenvertaling 1977 (Tukker-editie)
Herziene Statenvertaling 2010
1 Dit is het boeck van Adams geslachte: ten dage als Godt den mensche schiep, maeckte hy hem nae de gelijckenisse Godes.
1 Dit is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods.
1 Dit is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods.
1 Dit is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God de mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods.
1 Dit is het boek van de afstammelingen van Adam. Op de dag dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis van God.
2 Man ende wijf schiep hyse, ende segendese, ende noemde haren naem, mensche, ten dage als sy geschapen werden.
2 Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden.
2 Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende hen, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden.
2 Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden.
2 Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen, en Hij zegende hen en gaf hun de naam mens, op de dag dat ze geschapen werden.
3 Ende Adam leefde hondert ende dertich jaren, ende gewan [eenen soon] nae sijne gelijckenisse, nae sijn evenbeelt: ende noemde sijnen name, Seth.
3 En Adam leefde honderd en dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth.
3 En Adam leefde honderd dertig jaar, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth.
3 En Adam leefde honderd dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth.
3 Adam leefde honderddertig jaar, en verwekte een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn beeld; en hij gaf hem de naam Seth.
4 Ende Adams dagen, na dat hy Seth gewonnen hadde, zijn geweest acht hondert jaer: ende hy gewan sonen ende dochteren.
4 En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
4 En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters.
4 En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters.
4 Adams dagen waren, nadat hij Seth verwekt had, achthonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
5 So waren alle de dagen van Adam, die hy leefde, negen hondert jaer, ende dertich jaer: ende hy sterf.
5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaren, en dertig jaren; en hij stierf.
5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaar, en dertig jaar; en hij stierf.
5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaren, en dertig jaren; en hij stierf.
5 Al de dagen die Adam leefde, waren negenhonderddertig jaar; en hij stierf.
Verschillende Statenvertaling-versies van Genesis 5:1-5
Bronvermelding
Jaap van Dorp, ‘De vele edities van de Statenvertaling’ in: Met Andere Woorden 37/1 (mei 2018), 37-43.
Vordere Prophetye van den val ende verstooringe des weeldigen, gierigen, tyrannigen ende afgodischen Babels, ende van de genadige verlossinge des Ioodschen volcks uyt de Babylonische gevanckenisse, vers. 1, etc. Ieremia beveelt den Seraia het boeck, daer in hy dese Prophetyen hadde geschreven, by Babel in de Riviere Phrath, met eenen aengebondenen steen, te werpen, tot een teecken van Babels eeuwige versinckinge, 59.
1SOo seyt de HEERE; Siet ick sal eenen
Ieremia 51:1
Verstaet de Meden ende Persen. ende vgel. bov. 4.11.
wint opwecken, tegen Babel, ende tegen de gene die daer woonen in’t
Ieremia 51:1
Gelijck wy oock in onse tale seggen: in ’t herte van ’t lant. verstaet d’ inwoonders van Babel, die de hooftstadt was van Chaldea, ende als het midden des lants. Siet Deut. 4. op v 11.
And. geen weduwer, ofte, geene weduwe gelaten worden, Het Hebr. woort Alman wort alleenlick hier gevonden, beteeckenende yemant die in den weduwelijcken staet gestelt, ofte, gelaten is, gelijck Almana eene weduwe beteeckent. De maniere van spreken siet op het geestelick houwelick dat Godt met sijn volck gemaeckt hadde: als of hy seyde; Al ist dat mijn volck eenen tijt lanck alsoo gehandelt is, als of het niemant toe en hoorde, of haer man ende beschermer doot ware, ende sy van hem, ende van een yeder verstooten ende verlaten waren, so en sal nochtans sulcx niet altoos dueren: Ick sal noch toonen, datse mijne getrouwde is, ende hare sake ter hant nemen, ende het ongelijck, dat haer gedaen is, wreken. Vgel. Ioha. 14.18.
weduwschap gelaten worden van sijnen Godt, van den HEERE der
Ieremia 51:5
Siet 1.Reg. 18. op v 15.
heyrscharen; (hoewel
Ieremia 51:5
T.w. Israels ende Iuda. And. dewijle haerlieder lant. (T.w. der Chaldeen) etc.
haerlieder lant vol van
Ieremia 51:5
Ofte, verwoestinge, die sy met hare sonden verschuldet hebben. Andre duyden dit op de Chaldeen, aldus: want haer (der Chaldeen) lant is vol schults, tegen, ofte, van wegen den heyligen Israëls: D. om de sonden, die de Chaldeen tegen Godt gedaen hebben, daerom hyse straffen sal. Vgel. bov. 50.29.
Alsoo wort het Hebr. woort oock genomen Iudic. 9.11. siet wijders 2.Chron. 20. op v 11.
verdienste betaelt.
7Babel was een gouden
Ieremia 51:7
De sin deser verbloemde maniere van spreken is, dat Godt Babel gebruyckt heeft, als sijnen knecht ende instrument, om sijne rechtveerdige oordeelen over de inwoonders der aerde uyt te voeren. Vgel. bov. 25.9. met d’aenteeck. item 25.15, etc. ende 49.12. ende ond. v. 20, 21, etc.
beker in de hant des HEEREN, die de gantsche aerde droncken maeckte: de volcken hebben van
Ieremia 51:7
Babels.
haren wijn gedroncken; daerom zijn de volcken
Ieremia 51:7
Van de plagen, die hen door de Babyloniers van Godts hant zijn toegesonden. Vgel. bov. 25.27. van ’t Hebr. woort, siet Psal. 5. op v 6.
balsem tot hare pijne, misschien salse genesen worden.
De vele edities van de Statenvertaling
De Statenvertaling wordt – vooral in de gereformeerde gezindte – nog steeds veel gebruikt. Maar ‘de’ Statenvertaling bestaat niet, want er zijn in alle achterliggende eeuwen verschillende edities van verschenen. Ook de GBS-editie uit 1973 is daarom niet ‘de’ Statenvertaling.
De Statenvertaling wordt – vooral in de gereformeerde gezindte – nog steeds veel gebruikt. Maar ‘de’ Statenvertaling bestaat niet, want er zijn in alle achterliggende eeuwen verschillende edities van verschenen. Ook de GBS-editie uit 1973 is daarom niet ‘de’ Statenvertaling.
Het Hebr. woort beteeckent beyds, meesteren, medicineren, remedien gebruycken, ende genesen, ofte, gesont maken: beyde beteeckeningen worden in dit versken gebruyckt. als ofse seyden: wy hebben ons beste gedaen om haer te helpen, maer te vergeefs.
Als bov. 46.16. Dit zijn woorden van het gehuerde krijchsvolck der Babyloniers.
laet ons, een yegelick in sijn lant trecken: want haer
Ieremia 51:9
D. straffe. siet bov. 48. op v 21.
oordeel reyckt tot aen den hemel, ende is
Ieremia 51:9
Ofte, verheft sich.
verheven tot aen de
Ieremia 51:9
Ofte, dunste.
bovenste wolcken.
10
Ieremia 51:10
Woorden van Godts volck.
De HEERE heeft onse
Ieremia 51:10
D. de rechtveerdicheyt onser sake tegen Babel. want of wel Godt met recht sijn volck gestraft heeft, so en was Babel daerom niet onschuldich. Vgel. Ies. 10.7. Mich. 7.9, etc.
gerechticheden hervoor gebracht: komet ende laet ons te Zion het werck des HEEREN onses Godts vertellen.
12Verheffet de baniere op de mueren van Babel, verstercket de wacht, stellet wachters, bereydet de
Ieremia 51:12
Ofte, laeg-leggers, loerers, die op den vyant mogen passen, ende dien onvoorsiens, een voordeel af sien (alsmen seyt): ’t sal altemael niet helpen, wil de Heere seggen, want ghy en sult met alle uwe krijchs-preparatie Godts voornemen ende werck niet konnen beletten.
lagen: want gelijck de HEERE heeft
Ieremia 51:12
Hebr. oock heeft de HEERE gedacht, ofte, voorgenomen, oock heeft hy gedaen, etc. D. gelijck, alsoo, etc. ofte, hy heeftet niet alleen voorgenomen, maer oock gedaen, D. sal ’t oock gewisselick doen. Vgel. ond. v. 49.
voorgenomen, alsoo heeft hy gedaen wat hy over de inwoonders van Babel gesproken heeft.
13Ghy die aen vele
Ieremia 51:13
Om dat de groote Riviere Euphrates niet alleen aen Babel, maer oock daer door liep, ende rontom vele water-grachten waren. Vgel. Apoc. 87.1, 15.
wateren woont, die machtich zijt van schatten: u
Ieremia 51:13
D. tijt uwes ondergancks, dien Godt over u bestemt heeft.
eynde is gekomen, de
Ieremia 51:13
Hebr. elle, ofte, cubijt, verstaet hier door, het perck dat Godt hare onversadelicke begeerlickheyt gestelt hadde, dat sy niet en souden konnen overtreden, maer daermede soudet uyt ende ten eynde zijn.
Menschelick van Godt gesproken: dat is, by hem selven: gelijck Godt spreeckt bov. 22.24. ende 49.13. Siet Gen. 22. op v 16.
by sijne ziele: Of ick u
Ieremia 51:14
Gelijck de Hebreeusche woordekens genomen zijn bov. 2.22. ende 37.10. item 1.Sam. 14.39. And. so ick u [niet] vervulle, ende sy. etc. verstaende het groote krijchs-heyr der Meden ende Persen, daer mede Godt hier sweeren soude haer te sullen vervullen.
schoon met menschen als [met]
Ieremia 51:14
Eene soorte van ongedierte, hebbende in ’t Hebreeusch den naem (als eenige meynen) van het verderven der vruchten door leckinge. Siet Psal. 105.34. onder v 27. Ioël 1.4. ende 2.25. Nah. 3.15, 16. sommige noemense kanker-wormen, ofte, kruyt-wormen.
kevers vervult hebbe, nochtans sullen sy malkanderen een
Ieremia 51:14
Siet hier van boven 25. op v 30. ende verstaet dit van de vyanden die Babel souden overvallen.
vreuchden-geschrey
Ieremia 51:14
Triumpherende over u: ofte, tegen u, een veltgeschrey maken om malkanderen tot den aenval ende overwinninge van u te verwackeren, al waer’t ghy noch soo vol volcks.
over u toeroepen.
15
Ieremia 51:15
Siet bov. 10.12, 13, 14, 15, 16. alwaer vast de selve woorden gevonden worden, die hier staen tot aen’t 20. v Siet d’ aent. aldaer.
16Als hy sijne stemme geeft, so isser een gedruys van wateren inden hemel, ende hy doet de dampen opklimmen van ’t eynde der aerde: hy maeckt de blixemen met den regen, ende doet den wint voortkomen uyt sijne schat-cameren.
17Een yeder mensche is onvernuftich geworden so dat hy geen wetenschap en heeft, een yeder goutsmit is beschaemt van het gesneden-beelt: want sijn gegoten-beelt is leugen, ende daer en is geen geest in hen.
18Ydelheyt zijnse, een werck van verleydingen: ter tijt harer besoeckinge sullense vergaen.
deel en is niet gelijck die; want hy is de formeerder van alles, ende
Ieremia 51:19
Dit is hier ingevoegt uyt bov. 10.16. And. ende [hy] (T.w. Godt) is de roede sijner (T.w. Iacobs) erffenisse. D. die sich selven sijnen volcke tot een erfdeel gegeven heeft.
[Israël] is de roede sijner erffenisse: HEERE der heyrscharen is sijn naem.
20
Ieremia 51:20
Godts woorden tot den Babylonier. Andere verstaen dit als een aensprake aen den Coninck Cyrum, die de Babyloniers soude overweldigen, ende setten over v 24. ende ick sal, etc.
Ofte, drijfhamer: verstaet sulcken hamer Godts, die alles, selfs de rotzsteenen, in stucken ende te morsel slaet. Vgel. bov. 23. op v 29. De gelijckenisse (als blijckt uyt het volgende) is genomen van de krijchs-lieden, bysonderlick van de Curassiers, die hare vuysthamers, ofte, heyrhamers plegen te hebben, om de ysere wapenen daermede door te houwen, ende te verbreken, ende den vyant neder te vellen.
voor-hamer, [ende] krijchs-
Ieremia 51:20
Ofte, gereetschap, instrumenten. dat is, ghy sult een instrument ende roede zijn mijns toorns ende rechtveerdigen oordeels over vele volcken.
wapenen: ende door u
Ieremia 51:20
Hier spreeckt Godt met eygentlicke woorden, te weten, in den toekomenden tijt, ende niet in den verledenen tijt, gelijck andersins prophetischer wijse in dese voorsegginge veel geschiet.
sal ick volcken in stucken slaen, ende door u sal ick Coninckrijcken verderven.
21Ende door u sal ick in stucken slaen het peert ende sijnen ruyter: ende door u sal ick in stucken slaen den wagen ende sijnen
Ieremia 51:21
Ofte, die daer op rijdt. van wagen-ruyteren, die in die tijden van de wagens plachten te vechten, Siet 2.Sam. 10. op v 18.
ruyter.
22Ende door u sal ick in stucken slaen den man ende de vrouwe, ende door u sal ick in stucken slaen den ouden ende den jongen: ende door u sal ick in stucken slaen den jongelinck ende de jonckvrouwe.
23Ende door u sal ick in stucken slaen den herder ende sijne kudde, ende door u sal ick in stucken slaen den ackerman ende sijn
Ieremia 51:23
Ofte, koppel, paer ossen. D. de ossen, die in ’t jock t’ samen gaen arbeyden.
jock-[ossen]: ende door u sal ick in stucken slaen Lantvoogden ende Overheden.
24
Ieremia 51:24
Als of de Heere seyde: Als ick de Babyloniers in alle de voorgemelde oordeelen, als mijn instrument, sal gebruyckt hebben, dan sal ick niet na laten te straffen de boosheyt die sy ondertusschen daer in gepleegt ende bedreven hebben, bysonderlick aen mijn volck. Vgel. boven op v 10.
Maer ick sal Babel ende allen inwoonderen van
Ieremia 51:24
D. des lants der Chaldeen, ofte, van Chaldea. alsoo v 35.
Chaldeen vergelden alle hare boosheyt, die sy gedaen hebben aen Zion, voor
Ieremia 51:24
Dit spreeckt Godt tot sijn volck, voor welcker oogen hy dit oordeel over Babel wilde laten gaen.
u lieder oogen, spreeckt de HEERE.
25Siet ick
Ieremia 51:25
Als bov. 50.31.
[wil] aen u, ghy verdervende
Ieremia 51:25
Alsoo wort Babel genoemt van wegen de Conincklicke hoocheyt ende pracht, ende de gelijckheyt die sy hadde met eenen berch, vermits hare hooge dicke mueren, ende hooge Conincklicke gebouwen. Vgel. Apoc. 17.9.
berch, (spreeckt de HEERE) die ghy de gantsche
Ieremia 51:25
Vergel. Apoc. 11.18, ende 13.14.
aerde verderft: ende ick sal mijne hant tegen u uytstrecken, ende u van de
Ieremia 51:25
Uyt uwe hooge vestingen nederstorten, dat ghy daer henen sult tuymelen ende rollen, gelijck een vat ofte yet anders, dat van eene klippe wort afgewentelt, in stucken berst, ende als verbrijselt wort.
steenrotzen afwentelen, ende sal u stellen tot eenen berch des
Ieremia 51:25
Daer alles als in der asschen sal liggen, ende niet dan enckel assche ende verbrande steenhoopen (als in afgebrandde plaetsen) overich sullen zijn. siet ond. v. 58.
brants.
26Ende sy en sullen uyt u geenen
Ieremia 51:26
D. ghy sult niet weder gebouwt worden, ofte soo woest ende verdorven zijn, datmen niet eenen steen onder uwe overige steenhoopen sal vinden, die bequaem zy tot eenen hoecksteen ofte grontsteen.
steen nemen tot eenen hoeck, oock [geenen] steen tot fondamenten:
Ieremia 51:26
Ofte, maer.
want ghy sult [tot]
Ieremia 51:26
Hebr. woestheden. ofte, verwoestinge der eeuwicheyt. alsoo onder v 62.
eeuwige woestheden zijn, spreeckt de HEERE.
27Verheffet de baniere in den lande, blaset de basuyne onder de heydenen,
Ieremia 51:27
D. sondertse af, bereydtse, rust toe, tot dit werck des Heeren tegen Babel. Vgel. bov. 6.4. met d’ aenteeck. alsoo in’t volgende v.
heyliget de heydenen tegen haer,
Ieremia 51:27
Hebr. Eygentl. doet, ofte, laet hooren. D. somtijts, door uytroepinge vergaderen.
roepet tegen haer by een de Coninckrijcken van
Ieremia 51:27
Groot Armenien. Siet Gen. 8. op v 4.
Ararat,
Ieremia 51:27
Kleyn Armenien.
Minni ende
Ieremia 51:27
Siet Gen. 10. op v 3. welcke landen men hout dat Cyrus ingenomen hadde, eer hy Babel veroverde. ofte datse ten deele sijne bont-genooten waren.
Askenaz: bestellet eenen
Ieremia 51:27
Het Hebr. woort wort alleenlick hier ende Nah. 3.17. gevonden, beteeckenende (als sommige meynen) eenen sulcken Commandeur, ofte, Oversten, die de bevelen des Conincx ontfangt, ende aen ’t krijchs-volck overdraegt ende verklaert: andere verstaen den Coninck Cyrum selfs, ofte Darium (nae haer gevoelen) sijn schoon-vader.
krijchs-oversten tegen haer, brenget peerden opwaerts, als
Ieremia 51:27
Ofte, rouwe, hayrige, die de hayren over eynde steken, als ofse te berge stonden, ende eysselick daer uyt sien: vgel. Iob 4.15. Psa. 119.120. alwaer het selve woort gebruyckt wort. Hebr. peert als kever, [die] ruych is.
ruyge
Ieremia 51:27
Peerden in menichte, als sprinckhanen. siet bov. op v 14.
kevers.
28Heyliget tegen haer de heydenen, de Coningen van
Ieremia 51:28
Als bov. v. 11.
Meden,
Ieremia 51:28
Verst. lantvoogden ofte Vorsten van Media.
hare Lantvoogden, ende alle hare Overheden: ja het gantsche lant
Ieremia 51:28
Hebr. sijner: T.w. eens yederen Conincks, ofte, de geslachten worden verwisselt om dat het Hebr. woort, dat een landt ende d’aerde beteeckent, in beyderley geslachten gebruyckt wort.
harer heerschappye.
29Dan sal het lant beven ende pijne lijden: want
Ieremia 51:29
Hebr. de gedachten des Heeren staet vast. D. elck eene sijner gedachten. D. al sijn voornemen.
elck eene van des HEEREN gedachten staet vaste tegen Babel, om Babels lant te stellen tot eene verwoestinge, datter geen inwoonder en zy.
30Babels helden hebben opgehouden te strijden, sy zijn
Ieremia 51:30
Sy sullen geenen moet hebben om te velde, ende den vyant onder oogen te trecken.
gebleven in de vestingen, hare macht is besweken, sy zijn tot
Van huysen, ende kleyne poorten, die by menichte nae de Riviere toe waren. Herodot. lib. I.
grendels zijn verbroken.
31
Ieremia 51:31
Gelijck in eenen onvoorsienen ofte onverwachten inval ende inbreucke des vyants plach te geschieden.
De looper sal den looper te gemoete loopen, ende de kuntschapper den kuntschapper te gemoete: om den Coninck van Babel bekent te maken, dat sijne stadt
Ieremia 51:31
Daer de Persen ende Meden inbraken ende de stadt innamen, eer men’t in ’t midden ende op ’t ander eynde van de stadt (vermits hare grootheyt) eens wiste. dit selve betuygt Herodotus even alsoo geschiet te zijn als hier gepropheteert is.
van ’t eynde is ingenomen;
32Ende [dat] de
Ieremia 51:32
Dewijle Cyrus het water van Euphrates hadde afgeleydt, so dat het krijchs-volck daer door in de stadt passeerde: and. slechtelick, passen, passagien.
veyren ingenomen, ende de
Ieremia 51:32
Ofte, biese poelen, uyt de Riviere hier ende daer afgeleyt, die den vyant merckelick hinder hadden konnen doen. Sommige verstaen, dat het slechtelick van de waterpoelen by gelijckenisse gesproken zy, datse uytgedroogt waren, als ofse met vyer uytgebrandt ende verdroogt waren.
rietpoelen met vyer verbrandt zijn: ende [dat] de krijchs-lieden verbaest zijn.
33Want soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls;
Ieremia 51:33
D. Babel, die eener schooner wellustiger Ionckvrouwe gelijck is, sal nu getracteert worden als een dorschvloer, ende het koorn daerop.
De dochter van Babel is als een dorschvloer, ’t is tijt datmense
Ieremia 51:33
Ofte, doe treden, D. effene, hart ende gelijck make om het koorn daer op te dorschen, ofte, datmense dorsche. want de dorsschende ossen ofte runderen traden het koorn.
trede: noch een
Ieremia 51:33
T.w. tijts: ’tsal haest zijn, niet lange uytblijven.
weynich, dan sal haer de tijt des
Ieremia 51:33
Ende volgens, de dorschtijt: verstaet den tijt haers ongevals, door de Meden ende Persen, diese als vertreden ende uytdorschen souden, gelijck sy Godes volck ende anderen te vooren gedaen hadden. Siet Ies. 21. op v 10.
oogsts overkomen.
34
Ieremia 51:34
Dit is eene klachte van Godts volck, als het volgende v uytwijst.
Nebucadrezar, de Coninck van Babel, heeft my
Ieremia 51:34
Verg. Deut. 31.17. met d’aent. item Ies. 30.14. ende bov. 19.11. ende 50.7.
opgegeten, hy heeft my verplettert, hy heeft my gestelt [als] een ledich vat, hy heeft my verslonden als een Draeck, hy heeft sijnen
Ieremia 51:34
Ofte, Pensse, ingewant. het Hebr. woort wort alleenlick hier gevonden.
balch gevult van mijne leckernyen: hy heeft my
Ieremia 51:34
Uyt mijn lant: ofte, hy heeft my wech gespoelt, in eenen sin.
verdreven.
35Het gewelt,
Ieremia 51:35
Hebr. mijn gewelt ende mijns vleeschs, dat is, ’t gewelt dat my ende mijnen vleesche is aengedaen. Vgel. bov. 2. op v 2. ende Iudic. 9. op v 24. Obad. op v 10.
dat my ende mijnen
Ieremia 51:35
D. mijnen broederen ende bloetverwanten. Vgel. Rom. 11.14. ende Lev. 18.6.
vleesche is aengedaen,
Ieremia 51:35
Ofte, is, D. leyt. siet Iudic. 9. op v 24.
zy op Babel,
Ieremia 51:35
Het volck dat te Ierusalem te huys hoort, ofte, Godts kercke.
segge d’ inwoonersse van Zion: ende mijn
Ieremia 51:35
Vergel. Mat. 27.25.
bloet zy op de inwoonders van
Ieremia 51:35
D. van Chaldea: als bov. v. 24.
Chaldeen, segge Ierusalem.
36Daerom, soo seyt de HEERE;
Ieremia 51:36
Godts antwoort op de voorgaende woorden sijnes volcks.
Siet ick sal uwen
Ieremia 51:36
Siet bov. 50.34.
twist twisten, ende uwe wrake wreken: ende ick sal haer
De wateren van Euphrates, die rontom ende in haer midden zijn: Siet van ’t gebruyck des woorts zee, Gen. 1. op v 10. ende vgel. bov. 50.38. met d’ aenteeck.
zee drooge maken, ende hare
Ieremia 51:36
D. de Riviere, die uyt haren sprinckader voortkomt.
sprinckader opdroogen.
37Ende Babel sal worden tot [steen]hoopen, eene wooninge der Draken, eene ontsettinge, ende
Ieremia 51:37
Siet 1.Reg. 9. op v 8. ende bov. 18. op v 16.
aenfluytinge, datter geen inwoonder en zy.
38
Ieremia 51:38
De Babyloniers sullen in haer Feest-bancket juychen, rasen ende tieren, als dertele jonge wilde leeuwen: daer op het volgende vs past. ofte, (als sommige) sy sullen als verhongerde jonge leeuwen brullen ende briesschen, om dat haer den roof benomen is. Andere verstaen ’t van de Persen ende Meden, die over den roof van Babel als leeuwen souden brullen.
Sy sullen t’ samen brullen als jonge Leeuwen,
Ieremia 51:38
Ofte, rucchelen, D. een onvolkomen gebrul voortbrengen, dat der Eselen geluyt gelijck zy. and. sich uytschudden ofte, het hayr verschudden. Vgel. ebreeusch den naemIud. 16.20. met d’ aenteeck.
briesschen als Leeuwen-welpen.
39Als sy
Ieremia 51:39
Van dronckenschap in haer godtloos bancket. dan sal ick haer eenen anderen dronck opsetten. siet de vervullinge, nae sommiger gevoelen, Dan. cap. 5.
verhittet zijn, sal ick haren
Ieremia 51:39
Hebr. drinckingen, ofte, droncken, elck eenen sijnen dronck, die ick eenen yederen in mijnen beker des toorns bereyt hebbe, ende haer sal doen drincken.
dranck opsetten, ende salse droncken maken, op datse
Ieremia 51:39
Doch niet van vreuchde, maer van schrick ende zitteringe.
opspringen: maer sy sullen eenen
Ieremia 51:39
Hebr. slaep der eewicheyt. D. den langen slaep, den doot, sterven, omgebracht worden, ende op aerden, ofte, in dit leven niet wederkeeren. Vgel. Psal. 76.6. ende Eccl. 12.5. met d’ aenteeck. ende ond. v. 57. item Psal. 13.4.
eeuwigen slaep slapen, ende niet opwaken; spreeckt de HEERE.
40Ick salse afvoeren als lammeren om te
Ieremia 51:40
D. ter slachtinge, tot den slachtbanck, om geslacht te worden. als bov. 11.19. ende 25.34. ende 48.15. ende 50.27.
D. beroemt door de gantsche werelt. Vgel. bov. 49.25. ende Ies. 13.19.
roem der gantscher aerde ingenomen? hoe is Babel geworden tot eene
Ieremia 51:41
Dat sich een yeder daer over verwondert ende ontsett, als bov. v. 37. ende dickwijls in’t voorgaende.
onsettinge onder de heydenen?
42
Ieremia 51:42
Antwoorde op de voorgaende vrage: waer van de sin is, dat Babel die onoverwinnelick scheen te zijn, door een onwederstaenlick gewelt soude worden overrompelt: te weten, door het groote heyrleger der Meden ende Persen, zijnde aengevoert ende gesterckt door Godts machtige hant.
Een zee is over Babel geresen, door de veelheyt harer golven is sy bedeckt.
43Hare steden zijn geworden tot verwoestinge, een dorre lant, ende wildernisse: een lant,
Ieremia 51:43
Hebr. in welckes, ofte, in des selfs [steden.]
daer in
Ieremia 51:43
Hebr. niet alle man. D. niemant, niet een mensche.
niemant en woont, ende daer door geen menschen kint door en gaet.
44Ende ick sal besoeckinge doen over
Ieremia 51:44
Siet bov. 50.2.
Bel te Babel, ende ick sal uyt sijnen muyl uythalen dat hy
Ieremia 51:44
Hebr. sijne verslindinge. sommige duyden dit op de offerhanden, diemen desen Afgodt moeste doen, waer van men mach lesen de Apocrijphe stucken van Daniel, ende Herodotus. Andere verstaen den roof ende de ondergebrachte landen, van welcker overwinninge sy desen Afgodt de eere gaven. Vgel. bov. 49.1. Iud. Iesa. 11.24.
verslonden heeft, ende de heydenen en sullen niet meer tot hem
Ieremia 51:44
Als waterstroomen, waer van het Hebr. woort komt. Vgel. Psal. 34.6. met d’aent.
toevloeyen: [want] oock Babels muer gevallen
Ieremia 51:44
D. sal sekerlick vallen, niet tegenstaende datmen ’t houdt voor een eeuwich ende onverbreecklick werck. Siet ond. v. 58.
is.
45Gaet uyt mijn volck, uyt het midden van haer, ende reddet een yegelick sijne ziele;
Ieremia 51:45
Dat ghy in hare straffe niet mede om en komet. Vgel. bov. v. 6. ende op dat ghy ontgaet de perijckelen, waer van in’t volgende.
van wegen de hitticheyt des toorns des HEEREN:
46Ende op dat ulieder herte misschien niet weeck en worde, ende ghy vreeset, van’t
Ieremia 51:46
D. tijdinge diemen hooren sal van den optocht, aenkomste, ende den voortganck der Coningen van Meden ende Persen tegen Babel. Hebr. eyg. hooringe.
geruchte dat gehoort sal worden in den lande: want daer sal een geruchte komen in ’t
Ieremia 51:46
Hebr. in’t jaer ende in’t jaer: ofte, ’t jaer door ende ’t jaer door. D. in’t een jaer ende in’t ander jaer, ofte, het een jaer voor, ende ’tander jaer na, jaer op jaer, ’t gantsche jaer door, soo in’t eerste jaer, als in’t tweede jaer. De historien vermelden dat Cyrus in’t eerste jaer sijns optochts noch niet voor Babel gekomen is, maer in’t tweede.
[eene] jaer, ende daerna een geruchte in ’t [ander] jaer: ende daer sal gewelt zijn in den lande,
Ieremia 51:46
Ofte, heerscher tegen heerscher. T.w. de Heeren van Meden ende Persen, sullen zijn over ende tegen de Babyloniers.
heer over heer.
47Daerom, siet de dagen komen, dat ick besoeckinge sal doen over de
Ieremia 51:47
Ofte, gegravene.
gesnedene beelden van Babel, ende haer gantsche lant sal beschaemt worden: ende alle
Ieremia 51:47
D. die van haer volck dootlick verwondet ende nedergehouwen sullen zijn.
hare verslagene sullen in’t midden van haer
Ieremia 51:47
Siet bov. op v 4. alsoo in’t volgende.
liggen.
48Ende den
Ieremia 51:48
Vergel. Apoc. 12.12. ende 18.20. ende 19.1, etc.
hemel ende d’aerde, mitsgaders al wat daer in is, sullen juychen
Ieremia 51:48
D. over Babels onderganck.
over Babel: want van ’t
Ieremia 51:48
Siet bov. 50. op v 3.
Noorden
Ieremia 51:48
Hebr. sal haer verstoorders, etc. D. alle, ende een yeder van de gene, die haer verstooren sullen.
sullen haer de verstoorders aenkomen, spreeckt de HEERE.
49Gelijck Babel geweest is
Ieremia 51:49
Hebr. tot vallen. D. sy heeft daer toe gearbeyt, is daer toe gestelt geweest, ’t is haer hert ende sin geweest, sy heeft daer toe gedient. ofte aldus: Gelijck Babel de verslagene Israëls heeft doen vallen. de sin is eenerley.
tot eenen val der
Ieremia 51:49
Dat het overal vol lach van verslagene Ioden, (siet bov. v. 4. met d’aenteeck.) alsoo sal Babels lant weder vol worden van verslagene. Hebr. oock [is] Babel, oock sullen te Babel, etc. Vgel. bov. v. 12. met d’aenteeck.
verslagenen Israëls: alsoo sullen
Ieremia 51:49
Ofte, der Babel, in Babel.
te Babel de verslagene des gantschen lants vallen.
50
Ieremia 51:50
Aensprake aen de gevangene overgeblevene Ioden in Babel.
Ghy ontkomene van den sweerde, gaet wech, ende blijvet niet staen: gedencket des HEEREN van
Ieremia 51:50
Uyt Babylonien: gedenckt alsdan wat Babel aen Ierusalem gedaen heeft, ende hoe ’t haer vergolden wort: ende voorts, stelt u herte om weder te keeren nae Ierusalem, etc.
verre, ende laet Ierusalem in u lieder herte
Ieremia 51:50
Vergel. bov. 3.16. ende 7.31. met d’aenteeck.
opkomen.
51[Ghy mochtet
Ieremia 51:51
Als ghy aen Ierusalem gedencket.
seggen:] Wy zijn beschaemt geworden, want wy hebben versmaetheyt gehoort, schaemrootheyt heeft ons aengesichte bedeckt: om dat
Ieremia 51:51
De Babyloniers, die den Tempel verbrandt hebben.
uytlantsche over de heylichdommen van des HEEREN huys gekomen zijn:
52
Ieremia 51:52
Godts antwoorde op de voorgaende klachte van sijn volck.
Daerom, siet de dagen komen, spreeckt de HEERE, dat ick besoeckinge doen sal over
Ieremia 51:52
Babels Afgoden: alsoo in’t volgende.
hare gesnedene beelden: ende de dootlick verwondde sal
Ieremia 51:52
Ofte, stenen, suchten. D. haer gantsche lant sal vol zijn van ’t kermen ende krijten der verwondden, die, als verslagene, sterven sullen. Vgel. v. 49. het Hebr. woort beteeckent beyds, eenen dootlick verwondden, ende verslagenen.
kermen in haer gantsche lant.
53Al klom Babel ten hemel op, ende
Ieremia 51:53
And. al maeckte sy hare sterckte vast [in] de hoochte. Vgel. bov. 49.16. Obad. 4.
al maeckte sy vast de hoochte harer sterckte; so sullen haer [doch] verstoorders van my overkomen, spreeckt de HEERE.
54Daer is eene stemme des gekrijts uyt Babel: ende eene groote
Ieremia 51:54
D. verwoestinge, jammer, elende, etc. siet Ierem. 4. op v 6. and. gekraeck.
breucke uyt den lande der Chaldeen.
55Want de
Ieremia 51:55
Als den autheur deses krijchs, ofte, de opperste krijgs-overste der Meden ende Persen.
HEERE verstoort Babel, ende sal de
Ieremia 51:55
D. den hoogen roem, het hooch-spreken ende pocchen der Babyloniers, dat sy gewoon waren te gebruycken, als hare Monarchie in fleur was. and. het groot gedruys, D. ’tgewoel, dat binnen Babel was van wegen de veelheyt der volckeren daer binnen.
grootsche stemme uyt haer doen vergaen: want
Ieremia 51:55
Der Meden ende Persen, die Babel, als een zee, sullen overloopen. Siet bov. v. 42. and. hoewel haerlieder (der Babyloniers) golven, etc. D. hoewelse nu sulcken gewoel maken, etc.
haerlieder golven sullen bruysen als
Ieremia 51:55
Ofte, vele.
groote wateren, het
Ieremia 51:55
Ofte, gedreun, groot gedruys harer stemme, T.w. der Babyloniers, die groot getier ende geroep maeckten over hare elenden.
geruysch van haerlieder geluyt
Ieremia 51:55
Hebr. is, ofte, wort gegeven, uytgegeven. D. sal verheven worden, sal sich verheffen, sal sich uyt geven, so datmen hare aenkomste van verre sal konnen hooren.
sal sich verheffen.
56
Ieremia 51:56
Ofte, wanneer de verstoorder, etc. dan sullen, etc.
Want de verstoorder komt over haer, over Babel, ende hare helden sullen gevangen worden, haerlieder bogen
Ieremia 51:56
Hebr. is verbroken. D. elck een van hare bogen, alle bogen sullen verbroken worden.
zijn verbroken; want de HEERE, de Godt der vergeldinge, sal [haer]
Ieremia 51:56
Hebr. betalende betalen.
sekerlick betalen.
57Ende ick sal hare Vorsten, ende hare Wijsen, hare Lantvoogden, ende hare Overheden, ende hare helden
Ieremia 51:57
Uyt den beker mijns toorns.
droncken maken; ende sy sullen eenen
Ieremia 51:57
Siet bov. op v 39.
eeuwigen slaep slapen, ende niet opwaken; spreeckt de Coninck, wiens naem is, HEERE der heyrscharen.
58Soo seyt de HEERE der heyrscharen; Die
Ieremia 51:58
Die vijftich Conincklicke Cubiten ofte ellen dick ende breedt was, soo datter twee wagens neffens malkanderen bequamelick op rijden konden, blijvende noch eene goede spatie tusschen beyden, als de historien betuygen.
breede
Ieremia 51:58
Hebr. mueren, in ’t getal van velen, om dat die muer soo uytermaten dick was, als of het vele mueren geweest waren: gelijck, Behemoth, beesten, genomen wort voor een groot beest, als een Elephant, etc. siet Psal. 73.22. Iob 40.10.
muer van Babel sal t’ eenemael
Ieremia 51:58
T.w. tot de fundamenten toe. Vgel. Psal. 137.7. And. verbroken.
ontbloott worden, ende hare hooge poorten sullen met vyer aengesteken worden: so dat de
Ieremia 51:58
Welcker arbeyt de Babylonoers gebruyckt hebben in ’t maken van desen muer.
volcken
Ieremia 51:58
Ofte, tot uytlediginge. D. dat alles weder mochte wechgenomen, verdorven, ende verstroyt worden, wat daer toe aengevoert ende t’ samen gebracht was.
te vergeefs, ende de natien ten
Ieremia 51:58
Ofte, om des vyers wille. D. op dat haren arbeyt met vyer mochte verbrant worden: niet dat dit de meyninge ofte het oogemerck der bouwlieden geweest zy, maer dat haren arbeyt door Godts regeringe alsoo uytgevallen zy, ende daer toe gedient hebbe. Vgel. Hab. 2.13.
vyere sullen gearbeydt hebben, datse mat wierden.
59Het
Ieremia 51:59
Ofte, de sake die, etc.
woort, dat de Propheet Ieremia beval aen Seraja, den sone Nerija, des soons Machseja, als hy
Ieremia 51:59
Ofte, van wegen. het Hebr. woordeken wort somtijts genomen voor, van, van wegen, uyt, als te sien is Gen. 4.1. ende 44.4. Exo. 9.29. Ezech. Iesa. 6.9. Mich. 3.8. ende in dese plaetse. and. met Zedekia: maer sulcx en wort nergens elders in de Schriftuere vermeldt, ende ’t schijnt niet wel gelooflick, dat Zedekia, gerebelleert hebbende tegen den Coninck van Babel, selfs in persoon nae Babel soude hebben derven trecken, maer wel, dat hy door desen vreedsamen ende vroomen legaet versoeninge ende vrede gesocht mach hebben te bemiddelen.
van Zedekia, den Coninck van Iuda, nae Babel tooch, in ’t vierde jaer sijner regeringe: ende Seraja was een
Ieremia 51:59
Hebr. vorst der ruste. D. een vroom, stil ende vreedsaem man, dien Ieremia dese sake heeft mogen vertrouwen, waer mede een ander te dier tijt den spot soude hebben gedreven, ofte, sulcx geweygert hebben, als vol perijckels ende swaricheyts zijnde. And. overste der ruste des Conincks, D. overste Camerlinck. sommige houden ’t voor eenen naem van sekere contreye, waer van te sien is 1.Chron. 2. op v 52.
vreedsaem Vorst.
60Ieremia nu schreef al het quaet, dat over Babel komen soude, in een
Ieremia 51:60
Verst. een bysonder boeck, ofte dobbel, copye, afschrift, dat hy desen Seraja mede gaf.
boeck, [te weten] alle dese woorden, die tegen Babel geschreven zijn.
61Ende Ieremia seyde tot Seraja: Als ghy te Babel komt, so sult ghy
Ieremia 51:61
Ofte, [haer N. Babel] aensien. ofte, aenschouwen, besien, om dese Prophetye met Babels tegenwoordigen staet te vergelijcken. ofte, als ghyse sult sien, etc.
sien, ende lesen alle dese woorden,
62Ende sult seggen; ô HEERE, ghy hebt over dese plaetse gesproken, dat ghyse sult uytroeyen, soo datter geen inwoonder in en zy, van den mensche tot op het beest, maer datse worden sal [tot]
Ieremia 51:62
Hebr. woestheden, ofte, verwoestingen der eeuwicheyt, als bov. v. 26.
eeuwige woestheden.
63Ende het sal geschieden, als ghy ge-eyndigt sult hebben dit boeck te lesen; [dan] sult ghy eenen steen daer aen binden, ende werpen het in ’t midden des
Ieremia 51:63
De riviere Euphrates, die aen ende door Babel liep.
Phrats,
64Ende sult seggen; Alsoo sal Babel sincken, ende niet wederopkomen,
Ieremia 51:64
Hebr. van ’t aengesichte des quaets. D. van, ofte, van wegen het quaet der straffe, des ongevals, ongelucks, verderfs, etc.
van wegen het quaet, dat ick over
Ieremia 51:64
Babel.
haer sal brengen, ende
Ieremia 51:64
N. de Babyloniers, sullen amechtich, machteloos worden ende beswijcken, datse niet weder sullen konnen rijsen, ofte opkomen, hoe seer sy oock haer daerom bemoeyen.
sy sullen mat worden.
Ieremia 51:64
Vergel. boven 48.47.
Tot hier toe zijn de
Ieremia 51:64
T.w. van Babels straffe, ofte, in ’t gemeyn van de Prophetyen Ieremie, die in dit boeck begrepen ende t’samen gebracht zijn. hier uyt wort by sommige afgenomen, dat het volgende capittel van eenigen anderen man Godts, daer by gevoegt is, als tot een zegel, ende naeder verklaringe van de voorgaende Prophetyen. Vgel. d’aenteeck. op het 34 cap. Deut.
Ik zal wat hij verzwolgen heeft, uit zijn muil halen.
De heidenvolken zullen niet meer
naar hem toestromen.
Zelfs de muur van Babel is gevallen!
45Ga weg uit zijn midden, Mijn volk,
laat ieder zijn leven redden
vanwege de brandende toorn van de HEERE.
46Anders zal uw hart week worden en zult u bevreesd worden door het bericht dat in het land gehoord zal worden. Want er zal een bericht komen in het ene jaar en daarna een bericht in een ander jaar, en geweld in het land, heerser tegen heerser.
47Daarom zie, er komen dagen
dat Ik de beelden van Babel zal straffen.
Heel zijn land zal beschaamd worden,
en in zijn midden zullen al zijn gesneuvelden liggen.
48Hemel en aarde
en al wat daarin is,
zullen juichen over Babel,
want vanuit het noorden zullen de verwoesters
eropaf komen, spreekt de HEERE.
49Zoals Babel geweest is tot een val
voor de dodelijk gewonden van Israël,
zo zullen in Babel
de dodelijk gewonden van heel de aarde vallen.
50U die ontkomen bent aan het zwaard,
ga op weg, blijf niet staan.
Denk vanuit verre landen aan de HEERE,
laat de gedachte aan Jeruzalem opkomen in uw hart.
51Zeg dan maar: Wij zijn beschaamd geworden, want wij hebben smaad gehoord,
het schaamrood heeft ons gezicht bedekt,
want vreemden zijn gekomen
op de heilige plaatsen van het huis van de HEERE.
52Daarom zie, er komen dagen,
spreekt de HEERE,
dat Ik zijn beelden zal straffen,
en de dodelijk gewonden zullen kermen in heel zijn land.
53Al klom Babel op naar de hemel,
en al versterkte het de hoogte van zijn vesting,
toch zullen van Mij uit verwoesters erover komen,
spreekt de HEERE.
54Hoor, geschreeuw vanuit Babel,
een grote ramp
Ieremia 51:54
ramp - Letterlijk: breuk.
vanuit het land van de Chaldeeën.
55Want de HEERE is Babel aan het verwoesten
en Hij zal het grote geluid eruit doen vergaan;
want hun golven zullen bruisen als machtige wateren,
hun gebruis zal klinken.
56Want de verwoester zal erover komen, over Babel,
en zijn helden zullen gevangen worden genomen,
hun bogen zijn verbroken,
want de HEERE is een God van vergeldingen,
Hij zal het hem zeker vergelden.
57Ik zal zijn vorsten, zijn wijzen, zijn landvoogden, zijn machthebbers en zijn helden dronken maken, en zij zullen een eeuwige slaap slapen en niet ontwaken, spreekt de Koning, van Wie de Naam HEERE van de legermachten is.
58Zo zegt de HEERE van de legermachten:
De brede muur van Babel
zal zeker geslecht worden,
en zijn hoge poorten
zullen met vuur aangestoken worden.
Zo hebben de volken zich voor niets moe gemaakt,
de natiën voor vuur – en zij zijn afgemat.
59Het woord dat de profeet Jeremia als opdracht gaf aan Seraja, de zoon van Neria, de zoon van Machseja, toen deze vanwege Zedekia, de koning van Juda, naar Babel ging, in het vierde jaar van zijn regering. Seraja nu was kwartiermeester.
60En Jeremia schreef al het onheil dat over Babel zou komen op een boekrol, al deze woorden die geschreven zijn tegen Babel.
61En Jeremia zei tegen Seraja: Zodra u in Babel komt, zult u het bezien en al deze woorden voorlezen,
62en zeggen: HEERE, U hebt Zelf over deze plaats gesproken dat U hem zult uitroeien, zodat er geen inwoner meer in is, van mens tot dier, maar dat hij zal worden tot eeuwige woestenijen.
63Dan zal het gebeuren, zodra u het voorlezen van deze boekrol beëindigt, dat u daaraan een steen zult binden en hem midden in de Eufraat zult werpen.
64Dan moet u zeggen: Zo zal Babel wegzinken en niet meer boven komen, vanwege het onheil dat Ik erover zal brengen. En zij zullen afgemat zijn.