De Heere bestraft de Ioden die haer op den uyterlicken Tempel verlieten, v. 1. Ende wijst aen wie dat hem behagen, 2. dreygement over de wederspannige, 4. daerna troost hy de godtsalige, 5. de Heere belooft, dat hy sijne kercke vermeerderen ende segenen sal, 7. Tot vreucht ende vermaeck harer lief-hebbers, 10. Maer hare vyanden sal hy verdelgen, 15. van de beroepinge der heydenen, 18. ende helsche straffe der godtloosen, 24.
1 ALsoo seyt de HEERE, De hemel is mijn throon, ende de aerde is de voetbanck mijner voeten: waer soude dat huys zijn, dat ghy-lieden my soudet bouwen? ende waer is de plaetse mijner ruste?
2 Want mijne hant heeft alle dese dingen gemaeckt, ende alle dese dingen zijn geweest, spreeckt de HEERE: maer op desen sal ick sien, op den armen ende verslagenen van geeste, ende die voor mijn woort beeft.
3 Wie eenen osse slacht, slaet eenen man: wie een lam offert, breeckt eenen hont den hals: wie spijs-offer offert, is [als die] swijnen-bloet [offert]: wie wieroock brandt ten gedenck-offer, is [als] die eenen Afgodt segent: Dese verkiesen oock hare wegen, ende hare ziele heeft lust aen hare verfoeyselen.
4 Ick sal oock verkiesen [den loon] harer handelingen, ende hare vreesen sal ick over haer doen komen, om dat ick hebbe geroepen, ende niemant en antwoordde; ick gesproken hebbe, ende sy niet en hoorden; maer deden dat quaet is in mijne oogen, ende vercoren ’tgene daer toe ick geenen lust en haddde.
5 Hoort des HEEREN woort, ghy die voor sijn woort beeft: uwe broeders, die u haten, die u verre afsonderen, om mijnes naems wille, seggen, Dat de HEERE heerlick worde: doch hy sal verschijnen tot u lieder vreucht, sy daerentegen sullen beschaemt worden.
6 Daer sal een stemme eenes grooten rumoers uyt der stadt zijn, een stemme uyt den Tempel, de stemme des HEEREN, die sijnen vyanden de verdienste vergeldt.
7 Eer sy barens noot hadde heeft sy gebaert, eer haer smerte over quam, so is sy van een knechtken verlost.
8 Wie heeft [oyt] sulcx gehoort? wie heeft dergelijcke gesien? soude een lant kunnen geboren worden op eenen eenigen dach? soude een volck kunnen geboren worden op eene eenige reyse? maer Zion heeft ween gekregen, ende sy heeft hare sonen gebaert.
9 Soude ick de baermoeder opbreken, ende niet genereren? seyt de HEERE: soude ick, die generere, voortaen toesluyten? seyt uwe Godt.
10 Verblijdt u met Ierusalem, ende verheucht u over haer, alle hare lief-hebbers: weest vrolick over haer met vreucht, ghy alle die over haer zijt treurich geweest.
11 Op dat ghy moget suygen, ende versadicht worden van de borsten haerder vertroostingen: op dat ghy moget uytsuygen, ende u verlusten met den glants haerder heerlicheyt.
12 Want alsoo seyt de HEERE, Siet, ick sal den vrede over haer uytstrecken, als een riviere, ende de heerlickheyt der heydenen, als een overloopende beke: dan sult ghylieden suygen, ghy sult op de zijden gedragen worden, ende op de knyen seer vriendelick getroetelt worden.
13 Als een dien sijne moeder troostet, alsoo sal ick u troosten: ja ghy sult te Ierusalem getroost worden.
14 Ende ghy sult [het] sien, ende u herte sal vrolick zijn, ende uwe beenderen sullen groenen, als het teedere gras: dan sal de hant des HEEREN bekent worden aen sijne knechten, ende hy sal sijnen vyanden gram worden.
15 Want siet, de HEERE sal met vyer comen, ende sijne wagenen als een wervel-wint: om met grimmicheyt sijnen toorn hier toe te wenden, ende sijne scheldinge met vyer-vlammen.
16 Want met vyer, ende met sijn sweert sal de HEERE in’t recht treden, met alle vleesch: ende de verslagene des HEEREN sullen vermenichvuldicht zijn.
17 Die haer selven heyligen, ende haer selven reynigen in de hoven, achter een in ’t midden [der selver]: die swijnen vleesch eten, ende verfoeysel, ende muysen: te samen sullen sy verteert worden, spreeckt de HEERE.
18 Hare wercken, ende hare gedachten! het komt dat ick vergaderen sal alle heydenen ende tongen; ende sy sullen comen, ende sy sullen mijne heerlickheyt sien.
19 Ende ick sal een teecken aen haer setten, ende uyt hen die’t ontcomen sullen zijn, sal ick senden tot de heydenen, [nae] Tharsis, Pul, ende Lud, de bogenschutters, [nae] Tubal ende Iavan, tot de verre gelegene Eylanden, die mijn geruchte niet gehoort, noch mijne heerlickheyt niet gesien en hebben: ende sy sullen mijne heerlickheyt onder de heydenen verkondigen.
20 Ende sy sullen alle uwe broeders uyt alle heydenen, den HEERE [ten] spijs-offer brengen, op peerden, ende op wagenen, ende op ros-baren, ende op muylen, ende op snelle loopers, nae mijnen heyligen berch toe, [nae] Ierusalem, seyt de HEERE, gelijck als de kinderen Israëls het spijs-offer in een reyn vat brengen ten huyse des HEEREN.
21 Ende oock sal ick uyt de selve eenige tot Priesters, [ende] tot Leviten nemen, seyt de HEERE.
22 Want gelijck als dien nieuwen hemel, ende die nieuwe aerde, die ick maken sal, voor mijn aengesichte sullen staen, spreeckt de HEERE, alsoo sal [oock] u lieder zaet, ende u lieder name staen.
23 Ende ’t sal geschieden, dat van de eene nieuwe mane tot de andere, ende van den eenen Sabbath tot den anderen, alle vleesch komen sal om aen te bidden voor mijn aengesichte, seyt de HEERE.
24 Ende sy sullen henen uytgaen, ende sy sullen de doode lichamen der lieden sien, die tegen my overtreden hebben, want haren worm en sal niet sterven, ende haer vyer en sal niet uytgebluscht worden, ende sy sullen allen vleesche een afgrijsinge wesen.
FINISOordeelsaankondiging over de huichelaars
1 Zo zegt de HEERE:
De hemel is Mijn troon
en de aarde de voetbank van Mijn voeten.
Waar zou dan het huis zijn dat u voor Mij zou willen bouwen
en waar de plaats van Mijn rust?
2 Want Mijn hand heeft al die dingen gemaakt,
en daardoor bestaan al die dingen, spreekt de HEERE.
Maar Ik zal zien op deze, op de ellendige
en verslagene van geest, en wie voor Mijn woord beeft.
3 Wie een rund slacht, slaat een man neer,
wie een lam offert, breekt een hond de nek,
wie een graanoffer offert, offert varkensbloed,
wie wierook brandt als gedenkoffer, looft daarmee een afgod.
Zoals zíj ook hun eigen wegen gekozen hebben
en hun ziel vreugde vindt in hun afschuwelijke afgoden ,
4 zo zal Ík het loon voor hun handelingen kiezen
en zal Ik over hen doen komen wat zij vrezen,
omdat Ik riep, maar niemand antwoord gaf,
Ik sprak, maar zij niet luisterden.
Zij deden wat slecht is in Mijn ogen
en zij kozen wat Mij niet behaagt.
5 Hoor het woord van de HEERE,
u die beeft voor Zijn woord:
Uw broeders die u haten,
die u verstoten vanwege Mijn Naam, zeggen:
Laat de HEERE verheerlijkt worden!
Maar Hij zal verschijnen tot uw blijdschap,
zíj daarentegen zullen beschaamd worden.
6 Een geluid van een gejoel uit de stad,
een geluid uit de tempel,
de stem van de HEERE! Hij vergeldt
Zijn vijanden naar wat zij verdienen.
De wonderlijke geboorte van de kinderen van Sion
7 Voordat zij weeën kreeg,
heeft zij gebaard.
Nog voor een wee over haar kwam,
heeft zij een jongetje ter wereld gebracht.
8 Wie heeft ooit zoiets gehoord?
Wie heeft iets dergelijks gezien?
Zou een land geboren kunnen worden
op één dag?
Zou een volk geboren kunnen worden
in één keer?
Maar Sion heeft nauwelijks weeën gekregen,
of zij heeft haar zonen al gebaard.
9 Zou Ík ontsluiting geven en niet doen baren?
zegt de HEERE.
Of zou Ik, Die doe baren, toesluiten?
zegt uw God.
10 Verblijd u met Jeruzalem en verheug u over haar,
u allen die haar liefhebt.
Wees vrolijk met haar met vreugde,
u allen die over haar treurt,
11 opdat u mag zuigen en verzadigd worden
aan haar vertroostende borst,
opdat u zich met volle teugen mag laven
aan de overvloed van haar luister.
12 Want zo zegt de HEERE:
Zie, Ik doe de vrede naar haar toestromen
als een rivier,
en de luister van de heidenvolken
als een alles overstromende beek.
Dan zult u zuigen, u zult op de heup gedragen
en op de knieën vertroeteld worden.
13 Zoals iemands moeder hem troost,
zo zal Ík u troosten;
ja, in Jeruzalem zult u getroost worden!
14 U zult het zien, uw hart zal vrolijk zijn,
en uw gebeente zal groeien als het jonge gras.
Dan zal de hand van de HEERE gekend worden door Zijn dienaren,
maar op Zijn vijanden zal Hij toornig zijn.
15 Want zie, de HEERE zal komen in vuur,
en Zijn strijdwagens zullen komen als een wervelwind,
om in grimmigheid Zijn toorn te laten gelden,
Zijn bestraffing in vlammen van vuur.
16 Want met vuur en met Zijn zwaard zal de HEERE een rechtszaak voeren met alle vlees.
Zij die door de HEERE dodelijk gewond zijn, zullen talrijk zijn.
17 Zij die zich heiligen en reinigen in de tuinen
achter één in hun midden,
die varkensvlees eten, afschuwelijk gedierte en muizen,
tezamen zullen zij weggevaagd worden, spreekt de HEERE.
18 Ik ken hun werken en hun gedachten!
De roeping van de heidenvolken
De tijd komt dat Ik alle heidenvolken en talen bijeen zal brengen. En zij zullen komen en Mijn heerlijkheid zien.
19 En Ik zal een teken op hen aanbrengen: Ik zal uit hen die aan het gericht ontkomen zijn, boden zenden naar de heidenvolken, Tarsis, Pul, Lud, de boogschutters, naar Tubal, Javan, de verafgelegen kustlanden, die geen tijding over Mij hebben gehoord en die Mijn heerlijkheid niet hebben gezien. Zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenvolken verkondigen.
20 En zij zullen al uw broeders uit alle heidenvolken brengen als graanoffer aan de HEERE, op paarden en op wagens, met huifkarren, op muildieren en op snelle kamelen, naar Mijn heilige berg toe, naar Jeruzalem, zegt de HEERE, zoals de Israëlieten het graanoffer in rein vaatwerk naar het huis van de HEERE brengen.
21 Ook zal Ik enigen uit hen tot priesters en Levieten aanstellen, zegt de HEERE.
22 Want zoals de nieuwe hemel
en de nieuwe aarde die Ik ga maken,
voor Mijn aangezicht zullen blijven staan, spreekt de HEERE,
zo zullen ook uw nageslacht en uw naam blijven staan.
23 En het zal geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan
en van sabbat tot sabbat
alle vlees zal komen
om zich neer te buigen voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE.
24 En zij zullen de stad uit gaan en zien
de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen;
want hun worm zal niet sterven
en hun vuur zal niet uitgeblust worden,
en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn.