1 D’Apostel vermaent haer tot broederlicke liefde. 2 tot herberghsaemheyt. 3 tot gedencken der gevangene. 4 verklaert dat het houwelick eerlick is onder alle. 5 Waerschouwt haer voor gelt-gierigheyt, ende vermaentse tot vergenoeginge, 7 ende stelt haer voor het exempel harer voorgangeren. 9 Waerschouwt haer oock voor vremde leeringen, ende in ’t bysonder van het onderscheyt der spijsen. 10 Stelt haer tot dien eynde voor oogen een voorbeeldt in de offeranden der versoeninge, daer niemant en mocht van eten. 15 Vermaent haer tot offeranden der danckbaerheyt, insonderheyt tot belijdenisse des Naems Godts, ende tot weldadigheyt. 17 ende tot gehoorsaemheyt tegen hare voorgangeren. 18 Vermaent haer Godt voor hem te bidden tot sijner ontslaginghe. 20 Ende bidt Godt, dat hy haer volmake in alle goede wercken. 22 Besluyt den brief met eene nieuwe vermaninge. 23 ende belooft dat hy haer haest weder sal sien met Timotheo, ende stelt eenige groetenissen over ende weder.
1 DAt de broederlicke liefde blijve.
2 Vergeet de herberghsaemheyt niet: want hier door hebben sommige onwetens Engelen geherberght.
3 Gedenckt der gevangene als of ghy mede gevangen waert: [ende ] der gene die qualick gehandelt worden, als of ghy oock selve in’t lichaem [qualick gehandelt ] waert.
4 Het Houwelick [is ] eerlick onder allen, ende het bedde onbevleckt: maer hoereerders ende overspeelders sal Godt oordeelen.
5 [Uwen ] wandel zy sonder gelt-giericheyt: ende zijt vergenoeght met het tegenwoordige. Want hy heeft geseght, Ick en sal u niet begeven, noch ick en sal u niet verlaten.
6 Soo dat wy vrymoedelick durven seggen, De Heere is my een helper, ende ick en sal niet vreesen wat my een mensche sal doen.
7 Ghedenckt uwer voorgangeren, die u het woordt Godts gesproken hebben: [ende ] volght haer geloove nae, aenschouwende de uytkomste [harer ] wandelinge.
8 Iesus Christus is gisteren ende heden de selve ende in der eeuwicheyt.
9 En wordt niet omgevoert met verscheydene ende vremde leeringen. Want het is goet dat het herte gesterckt worde door genade, niet door spijsen, door welcke geen nutticheyt bekomen en hebben die [daer in ] gewandelt hebben.
10 Wy hebben eenen altaer, van den welcken geen macht en hebben te eten die den tabernakel dienen.
11 Want welcker dieren bloedt voor de sonde gedragen wiert in het Heylichdom door den Hoogen-priester, der selver lichamen wierden verbrandt buyten de leger-plaetse.
12 Daerom heeft oock Iesus, op dat hy door sijn eygen bloedt het volck soude heyligen, buyten de poorte geleden.
13 Soo laet ons dan tot hem uytgaen buyten de Leger-plaetse, sijne smaetheyt dragende.
14 Want wy en hebben hier geen blijvende stadt, maer wy soecken de toekomende.
15 Laet ons dan door hem altijdt Gode opofferen een offerande des lofs, dat is, de vrucht der lippen die sijnen name belijden.
16 Ende en vergeet der weldadicheydt ende der mede-deelsaemheydt niet: want aen soodanige offeranden heeft Godt een welbehagen.
17 Zijt uwen voor-gangheren ghehoorsaem, ende zijt’se onderdanich. Want sy waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven sullen: op dat sy dat doen mogen met vreughde, ende niet al suchtende. Want dat en is u niet nuttigh.
18 Biddet voor ons: want wy vertrouwen dat wy een goede conscientie hebben, als die in alles willen eerlick wandelen.
19 Ende ick bidde [u ] te meer dat ghy dit doet, op dat ick te eerder u lieden mach weder-gegeven worden.
20 De Godt nu des vredes, die den grooten herder der schapen door het bloedt des eeuwighen Testaments uyt den dooden heeft wedergebracht, [namelick ] onsen Heere Iesum Christum:
21 Die volmaecke u in allen goeden wercke, op dat ghy sijnen wille meught doen: werckende in u ’t gene voor hem welbehagelick is, door Iesum Christum: den welcken zy de heerlickheydt in alle eeuwicheyt. Amen.
22 Doch ick bidde u, broeders, verdraeght het woort deser vermaninge: want ick hebbe u in’t korte geschreven.
23 Weet dat de broeder Timotheus los gelaten is, met welcken (soo hy haest komt) ick u sal sien.
24 Groetet alle uwe voorgangeren, ende alle de heylige. U groeten die van Italien zijn.
25 De Ghenade zy met u allen. Amen.
De Sendt-brief aen de Hebreen is uyt Italien geschreven, [ende ] door Timotheum [gesonden ].Eynde van den Sendt-brief PAULI aen de Hebreen .
Enige aansporingen
1 Laat de broederliefde blijven.
2 Vergeet de gastvrijheid niet, want hierdoor hebben sommigen zonder het te weten engelen onderdak geboden.
3 Denk aan de gevangenen alsof u zelf ook gevangen bent, en denk aan hen die slecht behandeld worden, alsof u ook zelf lichamelijk slecht behandeld wordt.
4 Laat het huwelijk bij allen in ere zijn en het huwelijks bed onbevlekt, want ontuchtplegers en overspelers zal God oordelen.
5 Laat uw handelwijze zonder geldzucht zijn. Wees tevreden met wat u hebt, want Hij heeft Zelf gezegd: Ik zal u beslist niet loslaten en Ik zal u beslist niet verlaten.
6 Daarom zeggen wij met goede moed: De Heere is voor mij een Helper en ik zal niet vrezen. Wat zal een mens mij doen?
7 Denk aan uw voorgangers, die het Woord van God tot u gesproken hebben. Let op de uitkomst van hun levenswandel, en volg hun geloof na.
8 Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid.
9 Laat u niet meeslepen door veelsoortige en vreemde leringen, want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade, niet door voedsel; zij die het daarin zochten, hebben daar geen baat bij gevonden.
10 Wij hebben een Altaar waarvan zij die in de tabernakel dienen, niet bevoegd zijn te eten.
11 Want van de dieren waarvan het bloed als verzoening voor de zonde door de hogepriester het heiligdom werd binnengedragen, werden de lichamen buiten de legerplaats verbrand.
12 Daarom heeft ook Jezus, om door Zijn eigen bloed het volk te heiligen, buiten de poort geleden.
13 Laten wij dan naar Hem uitgaan buiten de legerplaats en Zijn smaad dragen.
14 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.
15 Laten wij dan altijd door Hem een lofoffer brengen aan God, namelijk de vrucht van lippen die Zijn Naam belijden.
16 En vergeet het weldoen en het onderlinge hulpbetoon niet, want aan zulke offers heeft God een welgevallen.
17 Gehoorzaam uw voorgangers en wees hun onderdanig, want zij waken over uw zielen omdat zij rekenschap moeten afleggen, opdat zij dat mogen doen met vreugde en niet al zuchtend. Dat heeft immers voor u geen nut.
Groeten en zegenbede
18 Bid voor ons, want wij zijn ervan overtuigd dat wij een goed geweten hebben, omdat wij in alle dingen goed willen wandelen.
19 En ik roep u er te meer toe op dit te doen, opdat ik des te eerder aan u zal worden teruggegeven.
20 De God nu van de vrede, Die de grote Herder van de schapen, onze Heere Jezus Christus, uit de doden heeft teruggebracht, op grond van het bloed van het eeuwige verbond,
21 moge u toerusten tot elk goed werk om Zijn wil te doen, en in u werken wat in Zijn ogen welbehaaglijk is, door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
22 Overigens roep ik u ertoe op, broeders, deze woorden van vermaning te verdragen, ook al heb ik u slechts in het kort geschreven.
23 U moet weten dat broeder Timotheüs losgelaten is. Samen met hem zal ik u zien, zodra hij komt.
24 Groet al uw voorgangers en al de heiligen. De broeders uit Italië groeten u.
25 De genade zij met u allen. Amen.