Godt beveelt Mose den Tabernakel op te richten, v. 1. ende alle dinck in ordre te schicken, 4. ende den voorhof daer rontom te stellen, 8. Item den Tabernakel met alle de gereetschap, oock den Altaer, ende ’t wasch-vat met olye te salven, 9. Aaron ende sijne sonen te wasschen, kleeden, salven, ende te heyligen, 12. Mose doet dit alles, 16. Hy brengt de Arke in den Tabernakel, 21. ende sett de tafel, 22. den candelaer, 24. den goudenen Altaer, 26. ende koperen Altaer, 29. ende ’t wasch-vat, 30. Hy richt oock den voor-hof op, ende alsoo voleyndde hy het geheele werck, 33. Een wolcke bedeckt den Tabernakel, ende Godes heerlickheyt vervult den selven, 34. De welcke was op den Tabernakel by dage, ende ’t vyer by nachte, 38.
1 VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Op den dach der eerster maent, [te weten] op den eersten der maent, sult ghy den Tabernakel, de Tente der t’ samen-komste, oprichten.
3 Ende ghy sult aldaer setten de Arke der getuychenisse: ende ghy sult de Arke met den voor-hanck bedecken.
4 Daerna sult ghy de Tafel daer in brengen, ende ghy sult schicken dat daer op te schicken is: ghy sult oock den Candelaer daer in brengen, ende sijne lampen aensteken.
5 Ende ghy sult den goudenen Altaer ten reuck-wercke voor de Arke der getuychenisse setten: dan sult ghy het decksel der deure des Tabernakels ophangen.
6 Ghy sult oock den Altaer des brand-offers setten voor de deure des Tabernakels der Tente der t’ samen-comste.
7 Ende ghy sult het wasch-vat setten tusschen de Tente der t’samen-comste, ende tusschen den Altaer: ende ghy sult water daer [in] doen.
8 Daerna sult ghy den voorhof rontom setten, ende ghy sult het decksel ophangen aen de poorte des voorhofs.
9 Dan sult ghy de salf-olye nemen ende salven den Tabernakel, ende al dat daer in is: ende ghy sult den selven heyligen, met al sijne gereetschap, ende het sal een heylicheyt zijn.
10 Ghy sult oock den Altaer des brand-offers salven, ende alle sijne gereetschap: ende ghy sult den Altaer heyligen, ende de Altaer sal heylicheyt der heylicheden zijn.
11 Dan sult ghy het wasch-vat salven, ende den voet des selven: ende ghy sult het heyligen.
12 Ghy sult oock Aaron ende sijne sonen doen naederen, tot de deure der Tente der t’ samen-komste: ende ghy sultse met water wasschen.
13 Ende ghy sult Aaron de heylige kleederen aentrecken: ende ghy sult hem salven, ende hem heyligen, dat hy my het Priester-ampt bediene.
14 Ghy sult oock sijne sonen doen naederen, ende sultse de rocken aentrecken.
15 Ende ghy sultse salven, gelijck als ghy haren vader gesalft sult hebben, dat sy my het Priester-ampt bedienen: ende ’tsal geschieden, dat hen hare salvinge sal zijn tot een eeuwich Priesterdom by hare geslachten.
16 Mose nu dede ’t: nae alles dat hem de HEERE geboden hadde, alsoo dede hy.
17 Ende het geschiedde in de eerste maent, in het tweede jaer, op den eersten der maent, dat de Tabernakel opgerichtt wert.
18 Want Mose richtte den Tabernakel op, ende sette sijne voeten, ende stelde sijne berderen, ende sette sijne rychelen daer aen: ende hy richtte de pilaren des selven op.
19 Ende hy spreydde de Tente uyt over den Tabernakel, ende hy settede het decksel der Tente daer boven op: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
20 Voorder nam hy, ende leyde ’t getuychenisse in de Arke, ende dede de hant-boomen aen de Arke: ende hy settede het Versoen-decksel boven op de Arke.
21 Ende hy bracht de Arke in den Tabernakel, ende hy hing den voorhanck des decksels op, ende bedeckte de Arke der getuychenisse: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
22 Hy settede oock de Tafel inde Tente der t’ samen-comste aen de zijde des Tabernakels tegen ’t noorden: buyten den voor-hanck.
23 Ende hy schickte daer op het broot in ordre, voor het aengesichte des HEEREN: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
24 Hy settede oock den Candelaer inde Tente der t’ samen-komste, recht over de Tafel: aen de zijde des Tabernakels, suydwaert.
25 Ende hy stack de lampen aen voor het aengesichte des HEEREN: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
26 Ende hy settede den goudenen Altaer in de Tente der t’ samen-komste voor den voor-hanck.
27 Ende hy stack daer op aen reuckwerck van welrieckende speceryen: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
28 Hy hing oock het decksel der deure des Tabernakels.
29 Ende hy settede den Altaer des brand-offers aen de deure des Tabernakels der Tente der t’ samen-comste: Ende hy offerde daer op brant-offer ende spijsoffer, gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
30 Hy settede oock het wasch-vat tusschen de Tente der t’ samen-comste, ende tusschen den Altaer: ende hy dede water daer in om te wasschen.
31 Ende Mose, ende Aaron, ende sijne sonen wiesschen daer uyt hare handen, ende hare voeten.
32 Als sy ingingen tot de Tente der t’ samen-comste, ende als sy tot den Altaer naederden, so wiesschen sy haer: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.
33 Hy richtte oock den voorhof op, rontom den Tabernakel ende den Altaer, ende hy hinck het decksel der poorte des voorhofs op: Also voleyndde Mose het werck.
34 Doe bedeckte de wolcke de Tente der t’samen-comste: ende de heerlickheyt des HEEREN vervulde den Tabernakel.
35 So dat Mose niet en konde ingaen in de Tente der t’samen-comste, dewijle de wolcke daer op bleef, ende de heerlickheyt des HEEREN den Tabernakel vervulde.
36 Als nu de wolcke opgeheven wert van boven den Tabernakel, so reysden de kinderen Israëls voort in alle hare reysen.
37 Maer als de wolcke niet opgeheven en wert: so en reysden sy niet, tot op den dach dat sy opgeheven wert.
38 Want de wolcke des HEEREN was op den Tabernakel by dage, ende ’t vyer wasser by nachte op, voor de oogen des gantschen huyses Israëls, in alle hare reysen.
FINIS
Mozes bouwt de tabernakel op
1 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
2 Op de eerste dag van de eerste maand moet u de tabernakel, de tent van ontmoeting, opbouwen.
3 U moet de ark van de getuigenis erin zetten, en de ark met het voorhangsel afschermen.
4 Daarna moet u de tafel naar binnen brengen en schikken wat daarop geschikt moet worden. Verder moet u de kandelaar naar binnen brengen en zijn lampen aansteken.
5 Dan moet u het gouden altaar voor het reukwerk vóór de ark van de getuigenis plaatsen en het gordijn voor de ingang van de tabernakel ophangen.
6 Vervolgens moet u het brandofferaltaar vóór de ingang van de tabernakel, de tent van ontmoeting, plaatsen.
7 Het wasvat moet u tussen de tent van ontmoeting en het altaar plaatsen en u moet er water in doen.
8 De voorhof moet u eromheen zetten en het gordijn voor de poort van de voorhof ophangen.
9 Dan moet u de zalfolie nemen en de tabernakel met alles wat zich erin bevindt, zalven. U moet hem heiligen met alle bijbehorende voorwerpen, dan zal hij heilig zijn.
10 Vervolgens moet u het brandofferaltaar en alle bijbehorende voorwerpen zalven. U moet het altaar heiligen, dan zal het altaar allerheiligst zijn.
11 Daarna moet u het wasvat met zijn voetstuk zalven; u moet ze heiligen.
12 Dan moet u Aäron en zijn zonen bij de ingang van de tent van ontmoeting laten komen, en hen met het water wassen.
13 U moet Aäron de geheiligde kleding aantrekken, hem zalven, en hem heiligen, zodat hij Mij als priester kan dienen.
14 Vervolgens moet u zijn zonen naderbij laten komen en hun de onderkleren aantrekken.
15 Dan moet u hen zalven zoals u hun vader gezalfd hebt, zodat zij Mij als priester kunnen dienen. En het zal gebeuren dat hun zalving voor hen een eeuwig priesterambt zal betekenen, al hun generaties door.
16 Mozes deed overeenkomstig alles wat de HEERE hem geboden had, zo deed hij.
17 En het gebeurde in de eerste maand, in het tweede jaar, op de eerste dag van de maand, dat de tabernakel opgebouwd werd.
18 Mozes richtte de tabernakel op. Hij plaatste zijn voetstukken, bracht de bijbehorende planken aan, maakte de dwarsbalken ervan vast en richtte zijn pilaren op,
19 spreidde de tent uit over de tabernakel, en legde het dekkleed van de tent erbovenop, zoals de HEERE Mozes geboden had.
20 Toen nam hij de getuigenis en legde die in de ark. Hij bevestigde de draagbomen aan de ark en legde het verzoendeksel boven op de ark.
21 Hij bracht de ark in de tabernakel, hing het voorhangsel ter afscherming op en schermde de ark van de getuigenis af, zoals de HEERE Mozes geboden had.
22 Vervolgens plaatste hij de tafel in de tent van ontmoeting, aan de noordkant van de tabernakel, buiten het voorhangsel.
23 En hij schikte daarop het brood dat daarop geschikt moest worden, voor het aangezicht van de HEERE, zoals de HEERE Mozes geboden had.
24 Vervolgens zette hij de kandelaar in de tent van ontmoeting, tegenover de tafel, aan de zuidkant van de tabernakel.
25 En hij stak de lampen aan voor het aangezicht van de HEERE, zoals de HEERE Mozes geboden had.
26 Daarna zette hij het gouden altaar in de tent van ontmoeting, vóór het voorhangsel,
27 en hij liet daarop geurig reukwerk in rook opgaan, zoals de HEERE Mozes geboden had.
28 Ook hing hij het gordijn op voor de ingang van de tabernakel.
29 En hij zette het brandofferaltaar bij de ingang van de tabernakel, de tent van ontmoeting; hij bracht daarop het brandoffer en het graanoffer, zoals de HEERE Mozes geboden had.
30 Vervolgens plaatste hij het wasvat tussen de tent van ontmoeting en het altaar, en hij deed er water in om te wassen.
31 Mozes, Aäron en zijn zonen wasten daarmee hun handen en hun voeten.
32 Telkens wanneer zij de tent van ontmoeting binnengingen en het altaar naderden, wasten zij zich, zoals de HEERE Mozes geboden had.
33 Hij richtte ten slotte de voorhof op, rondom de tabernakel en het altaar, en hij hing het gordijn van de poort van de voorhof op. Zo voltooide Mozes het werk.
34 Toen overdekte de wolk de tent van ontmoeting, en de heerlijkheid van de HEERE vervulde de tabernakel,
35 zodat Mozes de tent van ontmoeting niet kon binnengaan, omdat de wolk daarop bleef en de heerlijkheid van de HEERE de tabernakel vervulde.
36 Telkens als de wolk opsteeg van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op tijdens al hun tochten.
37 Maar als de wolk niet opsteeg, braken zij niet op, tot op de dag dat hij opsteeg.
38 Want de wolk van de HEERE was overdag op de tabernakel, en 's nachts was er een vuur in, voor de ogen van heel het huis van Israël tijdens al hun tochten.