Van het erfdeel ende recht der Priesteren ende Leviten aen offerhanden ende eerstelingen, v. 1, etc. verbodt van de heydensche afgodische duyvelsche grouwelen na te volgen, 9. Eene seer heerlicke belofte vande sendinge onses Heeren Christi, die het hooft aller Propheten is, 15. van de straffe ende het kenteecken eens valschen Propheets, 20.
1 DE Levitische Priesteren, de gantsche stamme Levi, en sullen geen deel noch erve hebben met Israël: de vyerofferen des HEEREN, ende sijn erfdeel sullen sy eten.
2 Daerom en sal hy geen erfdeel hebben in ’t midden sijner broederen: de HEERE is sijn erfdeel, gelijck als hy hem gesproken heeft.
3 Dit nu sal der Priesteren recht zijn vanden volcke, van die, die eene offerhande offeren, ’t zy eenen osse, oft kleyn vee: dat hy den Priester sal geven, de schouder, ende beyde kinnebacken, ende de pensse.
4 De eerstelingen uwes koorns, uwes mosts, ende uwer olye, ende de eerstelingen vande bescheeringe uwer schapen sult ghy hem geven.
5 Want de HEERE uwe Godt heeft hem uyt alle uwe stammen verkoren; dat hy stae om te dienen in den name des HEEREN, hy, ende sijne sonen ’t allen dagen.
6 Voorts wanneer een Levijt sal komen uyt eene uwer poorten, uyt gantsch Israël, al waer hy woont; ende hy komt nae alle begeerte sijner ziele, tot de plaetse die de HEERE sal hebben verkoren,
7 Ende hy dienen sal inden name des HEEREN sijnes Godts: als alle sijne broederen, de Leviten, die aldaer voor het aengesichte des HEEREN staen:
8 Soo sullen sy gelijcken deel eten: boven sijne verkoopingen by de vaderen.
9 Wanneer ghy komt in ’t lant, dat de HEERE uwe Godt u geven sal: so en sult ghy niet leeren te doen nae de grouwelen der selver volckeren.
10 Onder u en sal niet gevonden worden, die sijnen sone, ofte sijne dochter, door ’t vyer doet doorgaen: die met waerseggeryen omgaet, een guychelaer, ofte die op vogelgeschrey acht geeft, ofte tooveraer.
11 Ofte een besweerder, die met besweeringe omgaet: ofte die eenen waerseggenden geest vraegt, ofte een duyvels konstenaer, ofte die de dooden vraegt:
12 Want al wie sulcx doet, is den HEERE een grouwel: ende om deser grouwelen wille verdrijftse de HEERE uwe Godt voor u aengesichte uyt de besittinge.
13 Oprecht sult ghy zijn, met den HEERE uwen Godt.
14 Want dese volcken, die ghy sult erven, hooren nae guychelaers ende waerseggers: maer u aengaende, de HEERE uwe Godt en heeft u sulcx niet toe gelaten.
15 Eenen Propheet, uyt het midden van u, uyt uwe broederen, als my, sal u de HEERE uwe Godt verwecken: nae hem sult ghy hooren.
16 Nae alles, wat ghy vanden HEERE uwen Godt aen Horeb ten dage der versamelinge ge-eyscht hebt, seggende: Ick en sal niet voortvaren te hooren de stemme des HEEREN mijnes Godts, ende dit selve groote vyer en sal ick niet meer sien, dat ick niet en sterve.
17 Doe seyde de HEERE tot my: ’T is goet, dat sy gesproken hebben.
18 Eenen Propheet sal ick hen verwecben uyt het midden harer broederen, als u: ende ick sal mijne woorden in sijnen mont geven, ende hy sal tot hen spreken alles, wat ick hem gebieden sal.
19 Ende ’t sal geschieden; de man, die niet sal hooren nae mijne woorden, die hy in mijnen name sal spreken, van dien sal ick het soecken.
20 Maer de Propheet, die hoochmoedelick sal handelen, sprekende een woort in mijnen name, het welcke ick hem niet geboden en hebbe te spreken; ofte, die spreken sal in den name van andere Goden: de selve Propheet sal sterven.
21 So ghy dan in u herte soudt mogen seggen: Hoe sullen wy het woort kennen, dat de HEERE niet gesproken en heeft?
22 Wanneer die Propheet inden name des HEEREN sal hebben gesproken, ende dat woort en geschiet niet, nochte en komt niet; dat is het woort, dat de HEERE niet gesproken en heeft: door trotsheyt heeft die Propheet dat gesproken; ghy en sult voor hem niet vreesen.
Erfelijk bezit en het recht van de priesters
1 De Levitische priesters, de hele stam Levi, mogen geen aandeel of erfbezit hebben samen met Israël; de vuuroffers van de HEERE en Zijn erfelijk bezit mogen zij eten.
2 Daarom mag hij geen erfelijk bezit hebben te midden van zijn broeders; de HEERE, Die is zijn erfelijk bezit, zoals Hij tot hem gesproken heeft.
3 Van de gaven van het volk, van hen die een offer brengen, hetzij een rund of kleinvee, is dit het deel waar de priesters recht op hebben: men moet de schouder, de beide kaken en de maag aan de priester geven.
4 Ook de eerstelingen van uw koren, uw nieuwe wijn en uw olie, en de eerstelingen van de wol van uw kleinvee moet u hem geven,
5 want hem heeft de HEERE, uw God, uit al uw stammen uitgekozen om in de Naam van de HEERE te staan en te dienen, hij en zijn zonen, alle dagen.
6 Verder, wanneer er een Leviet komt, uit een van uw poorten in heel Israël, waar hij als vreemdeling verblijft, en hij naar het volle verlangen van zijn ziel naar de plaats komt die de HEERE zal uitkiezen,
7 en hij daar dient in de Naam van de HEERE, zijn God, zoals al zijn broeders, de Levieten, die daar voor het aangezicht van de HEERE staan,
8 dan moet hij een evenredig deel aan voedsel ontvangen, ongeacht wat hij uit familiebezit verkocht heeft.
Verbod op occulte praktijken
9 Wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u geeft, mag u niet leren handelen overeenkomstig de gruweldaden van die volken.
10 Onder u mag niemand gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur laat gaan, die waarzeggerij pleegt, die wolken duidt of aan wichelarij doet, die een tovenaar is,
11 die bezweringen doet, die een dodenbezweerder of een waarzegger raadpleegt, of die de doden raadpleegt.
12 Want iedereen die zulke dingen doet, is een gruwel voor de HEERE. En vanwege deze gruweldaden verdrijft de HEERE, uw God, deze volken van voor uw ogen uit hun bezit.
13 Oprecht moet u zijn tegenover de HEERE, uw God.
14 Want deze volken, die ú uit hun bezit verdrijven zult, luisteren naar wolkenduiders en waarzeggers. Maar de HEERE, uw God, heeft dat ú niet toegestaan.
Belofte van de Profeet
15 Een Profeet uit uw midden, uit uw broeders, zoals ik, zal de HEERE, uw God, voor u doen opstaan; naar Hem moet u luisteren,
16 overeenkomstig alles wat u van de HEERE, uw God, bij de Horeb gevraagd hebt, op de dag dat u daar bijeenkwam, toen u zei: Ik wil de stem van de HEERE, mijn God, niet langer horen en dit grote vuur wil ik niet meer zien, anders zal ik sterven.
17 Toen zei de HEERE tegen mij: Het is goed wat zij gesproken hebben.
18 Ik zal een Profeet voor hen doen opstaan uit het midden van hun broeders, zoals u. Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en alles wat Ik Hem gebied, zal Hij tot hen spreken.
19 En met de man die niet naar Mijn woorden luistert, die Hij in Mijn Naam spreekt, zal het zó zijn: Ík zal rekenschap van hem eisen.
20 Maar de profeet die overmoedig handelt door een woord in Mijn Naam te spreken dat Ik hem niet geboden heb te spreken, of die in de naam van andere goden spreekt, die profeet zal sterven.
21 Wanneer u dan in uw hart zegt: Hoe kunnen wij het woord herkennen dat de HEERE niet gesproken heeft?
22 Wanneer die profeet in de Naam van de HEERE spreekt, en het gebeurt niet en het komt niet uit, dan is dat een woord dat de HEERE niet gesproken heeft. In overmoed heeft die profeet dat gesproken; wees niet bevreesd voor hem.