1 Den Apostel vermaent de Heeren tot billickheyt tegen hare Dienstknechten. 2 ende een yeder tot aenhouden inden gebede. 3 ende bysonderlijck voor hem, op dat hy door sijne banden in’t werck des Euangeliums niet en soude worden verhindert. 5 Vermaent haer wijselijck te wandelen ende te spreken onder de gene die buyten zijn. 7 Betuygt dat hy haer Tychicum ende Onesimum sendt om haer te vertroosten, ende van alle sijne saken te onderrichten. 10 Groet haer van wegen Aristarchus ende verscheydene andere, welcker yver voor haer hy prijst. 15 Beveelt dat sy de broederen in Laodicea sullen groeten, ende haer desen brief oock laten lesen. 17 ende Archippo seggen dat hy sijnen dienst vervulle. 18 ende besluyt alsoo desen brief met sijne groete.
1 GHy heeren [doet uwen ] dienst-knechten recht ende gelijck, wetende dat oock ghy eenen Heere hebt in de Hemelen.
2 Houdt sterck aen in het gebedt, ende waeckt in’t selve met dancksegginge:
3 Biddende met eenen oock voor ons, dat Godt ons de deure des woorts opene, om te spreken de verborgenheyt Christi, om welcke ick oock gebonden ben:
4 Op dat ick de selve magh openbaren gelijck ick moet spreken.
5 Wandelt met wijsheyt by de gene die buyten zijn, den bequamen tijdt uytcoopende.
6 Uw’ woort zy alletijdt in aengenaemheyt, met sout besprenght, op dat ghy mooght weten hoe ghy eenen yegelijcken moet antwoorden.
7 Alle mijne saken sal u bekent maken Tychicus de geliefde broeder, ende getrouwe dienaer, ende mede-dienstknecht in den Heere:
8 Den welcken ick tot den selven eynde tot u gesonden hebbe, op dat hy uwe saken wete, ende uwe herten vertrooste:
9 Met Onesimo den getrouwen ende geliefden broeder, dewelcke uyt de uwe is, sy sullen u alles bekent maken dat hier is:
10 U groet Aristarchus mijn mede-gevangen, ende Marcus de neve van Barnabas, welcken aengaende ghy bevelen ontfangen hebt: so hy tot u comt, ontfanght hem:
11 Ende Iesus geseght Iustus, welcke uyt de besnijdenisse zijn: dese alleen zijn [mijne ] mede-arbeyders in het Coninckrijcke Godts, die my een vertroostinge geweest zijn.
12 U groet Epaphras, die uyt de uwe is, een dienst-knecht Christi, alletijdt strijdende voor u in de gebeden, op dat ghy staen meught volmaeckt ende volcomen in alle den wille Godts.
13 Want ick geve hem getuygenisse dat hy grooten yver heeft over u, ende de gene die in Laodicea zijn, ende de gene die in Hierapolis zijn.
14 U groet Lucas de Medicijn-meester, de geliefde, ende Demas.
15 Groet de broederen die in Laodicea zijn, ende Nymphan, ende de gemeynte die in sijn huys is.
16 Ende wanneer dese Send-brief van u sal gelesen zijn, maeckt dat’se oock in de Gemeynte der Laodicensen gelesen worde: ende dat oock ghy dien leest die uyt Laodicea [geschreven is ].
17 Ende seght Archippo, Siet op de bedieninge die ghy aengenomen hebt inden Heere, dat ghy die vervullet.
18 De groetenisse met mijne handt Pauli. Gedenckt mijne banden. De ghenade zy met u. Amen.
Aen de Colossensen gheschreven van Roomen, [ende gesonden ] door Tychicum ende Onesimum.Eynde vanden Sendt-brief Pauli aen de Colossensen .
1 Heren, behandel uw slaven rechtvaardig en op gelijke wijze. U weet immers dat ook u een Heere hebt in de hemelen.
Volharding in het gebed; getuigenis naar buiten
2 Houd sterk aan in het gebed, en wees daarin waakzaam met dankzegging.
3 Bid meteen ook voor ons dat God voor ons de deur van het Woord opent, om van het geheimenis van Christus te spreken, om welke oorzaak ik ook gebonden ben,
4 opdat ik dit geheimenis mag openbaren zoals ik erover moet spreken.
5 Wandel met wijsheid bij hen die buiten zijn, en buit de geschikte tijd uit.
6 Laat uw woord altijd aangenaam zijn, met zout smakelijk gemaakt, opdat u weet hoe u iedereen moet antwoorden.
Zending van Tychikus en Onesimus
7 Al mijn omstandigheden zal Tychikus, de geliefde broeder, trouwe dienaar en mededienstknecht in de Heere, u bekendmaken.
8 Hem heb ik met dit doel naar u toe gestuurd, opdat hij uw omstandigheden zou kennen en uw hart zou bemoedigen,
9 met Onesimus, de trouwe en geliefde broeder, die er een van u is; zij zullen u alles bekendmaken wat hier gebeurt.
Groeten van en aan medewerkers; zegen
10 Aristarchus, mijn medegevangene, groet u, en Markus, de neef van Barnabas, over wie u opdrachten ontvangen hebt – als hij bij u komt, ontvang hem dan
11 en Jezus, die Justus genoemd wordt. Zij zijn de enigen van de besnijdenis die mijn medearbeiders zijn in het Koninkrijk van God; zij zijn mij ook een vertroosting geweest.
12 Epafras groet u, die er een van u is, een dienstknecht van Christus, die altijd voor u strijdt in de gebeden, opdat u, volmaakt en volkomen, vaststaat in heel de wil van God.
13 Want ik getuig van hem dat hij een grote ijver heeft voor u en voor hen die in Laodicea zijn, alsook voor hen die in Hiërapolis zijn.
14 Lukas, de arts, de geliefde, groet u, en Demas.
15 Groet de broeders die in Laodicea zijn, en Nymfas en de gemeente in zijn huis.
16 En wanneer deze brief door u gelezen zal zijn, zorg er dan voor dat hij ook in de gemeente van de Laodicenzen gelezen wordt, en dat ook u die uit Laodicea leest.
17 En zeg tegen Archippus: Let op de bediening die u aangenomen hebt in de Heere, dat u die vervult.
18 Een eigenhandige groet van mij, Paulus. Denk aan mijn gevangenschap. De genade zij met u. Amen.