1 De Hooge-priester Ananias, ende de Oudtste des volcx verschijnen met den voorspraeck Tertullo voor Felix tegen Paulum. 5 Brengen sware beschuldingen tegen hem in. 10 daer op Paulus sijne verantwoordinge doet met belijdenisse sijns geloofs ende Godts-diensts. 22 Felix stelt de saecke uyt tot de komste van Lysias. 23 geeft ondertusschen Paulo meerder vryheyt. 24 Paulus onderwijst hem ende sijne huys-vrouwe in eenige hooft-stucken des geloofs. 26 ende wordt dickwils van hem ontboden op hope van gelt te krijgen. 27 ende heeft hem gevangen gelaten om de Ioden te behagen.
1 ENde vijf dagen daer na quam de Hoogepriester Ananias af met de Ouderlingen, ende eenen sekeren voorsprack [genaemt ] Tertullus, dewelcke verschenen voor den Stadthouder tegen Paulum.
2 Ende als hy geroepen was, begon Tertullus [hem ] te beschuldigen, seggende,
3 Dat wy grooten vrede door u becomen, ende dat [vele ] loflicke diensten desen volcke geschieden door uwe voorsichticheydt, Machtichste Felix, nemen wy gantschelick ende over al met alle danckbaerheyt aen.
4 Maer op dat ick u niet lange op en houde, ick bidde [u ], dat ghy ons, na uwe bescheydenheyt, kortelick hoort.
5 Want wy hebben desen man bevonden te zijn een peste, ende eenen die oproer verweckt onder alle de Ioden door de [gantsche ] wereldt: ende eenen oppersten voorstander van de secte der Nazarenen.
6 Die oock gepoogt heeft den Tempel te ontheyligen: welcken wy oock gegrepen hebben, ende na onse wet hebben willen oordeelen.
7 Maer Lysias de Overste daer over komende, heeft [hem ] met groot gewelt uyt onse handen wechgebracht:
8 Gebiedende sijne beschuldigers tot u te komen: van den welcken ghy selve [hem ] ondersocht hebbende, sult connen verstaen al het gene waer van wy hem beschuldigen.
9 Ende oock de Ioden stemden het toe, seggende dat dese dingen alsoo waren.
10 Maer Paulus, als hem de Stadt-houder gewenckt hadde dat hy soude spreken, antwoordde, Dewijle ick weet dat ghy nu vele jaren over dit volck Rechter geweest zijt, so verantwoorde ick my selven met [des ] te beteren moedt.
11 Alsoo ghy kondt weten dat het niet meer dan twaelf dagen en zijn, van dat ick ben opgekomen om te aenbidden te Ierusalem:
12 Ende sy en hebben my noch in den Tempel gevonden tot yemandt sprekende, ofte [eenige ] tsamenrottinge des volcks makende, noch inde Synagogen, noch in de stadt:
13 Noch sy en konnen niet bewijsen, daer van sy my nu beschuldigen.
14 Maer dit bekenne ick u, dat ick na dien wegh, welcken sy secte noemen, den Godt der vaderen alsoo diene, geloovende alles dat in de Wet, ende in de Propheten geschreven is:
15 Hebbende hope op Godt, welcke dese oock selve verwachten, datter een opstandinge der dooden wesen sal, beyde der rechtveerdige ende der onrechtveerdige.
16 Ende hier in oeffene ick my selve, om altijt een onergerlijcke conscientie te hebben by Godt ende de menschen.
17 Doch na vele jaren ben ick gekomen om aelmoessen te doen aen mijn volck, ende offeranden.
18 Waer over my gevonden hebben geheyligt zijnde, inden Tempel, niet met volck, noch met beroerte, eenige Ioden uyt Asien,
19 Welcke behoorden [hier ] voor u tegenwoordigh te zijn, ende [my ] te beschuldigen, indien sy yet hadden tegen my.
20 Ofte dat dese selve seggen of sy eenich onrecht in my gevonden hebben, als ick voor den Raedt stondt:
21 Dan van dit eenigh woort ’twelck ick riep staende onder haer, Over de opstandinge der dooden worde ick heden van ulieden geoordeelt.
22 Doe nu Felix dit gehoort hadde, stelde hy’se uyt, seggende, Als ick naerder wetenschap van desen wegh sal hebben, wanneer Lysias de Overste sal afgekomen zijn, so sal ick volle kennisse nemen van uwe saecken.
23 Ende hy beval den hooftman over hondert dat Paulus soude bewaert worden, ende verlichtinge hebben, ende dat hy niemandt van de sijne en soude beletten [hem ] te dienen, ofte tot hem te komen.
24 Ende na sommige dagen Felix daer gekomen zijnde met Drusilla sijn wijf, die een Iodinne was, ontboodt Paulum, ende hoorde hem van het geloove in Christum.
25 Ende als hy handelde van rechtveerdicheyt, ende maticheyt, ende [van ] het toekomende oordeel, Felix zeer bevreest geworden zijnde, antwoordde, Voor ditmael gaet henen: ende als ick gelegenen tijdt sal hebben bekomen, so sal ick u tot my roepen.
26 Ende te gelijck oock hopende dat hem van Paulo gelt gegeven soude worden, opdat hy hem los liete: Waerom hy hem oock dickmaels ontboodt, ende sprack met hem.
27 Maer als twee jaren vervult waren, kreegh Felix Porcium Festum in sijne plaetse: ende Felix willende den Ioden gunste bewijsen, liet Paulum gevangen.
Paulus voor Felix
1 En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias daar met de oudsten en een zekere advocaat, Tertullus. Die verschenen voor de stadhouder met een aanklacht tegen Paulus.
2 En toen deze geroepen was, begon Tertullus hem als volgt te beschuldigen:
3 Dat wij door uw toedoen grote vrede gekregen hebben en dat er veel prijzenswaardige diensten aan dit volk bewezen worden door uw wijs beleid, zeer machtige Felix, erkennen wij ten volle en overal met alle dankbaarheid.
4 Maar, om u niet lang op te houden, verzoek ik u dat u ons, met de welwillendheid die u eigen is, een ogenblik aanhoort.
5 Ons is namelijk gebleken dat deze man een pest is en iemand die oproer verwekt onder al de Joden in heel de wereld, en een vooraanstaand persoon is binnen de sekte van de Nazarenen.
6 Hij heeft ook geprobeerd de tempel te ontheiligen. Wij hebben hem dan ook gevangengenomen om naar onze wet een oordeel over hem te vellen,
7 maar Lysias, de overste, kwam daarop af, trok hem met veel geweld uit onze handen en voerde hem weg
8 en gaf zijn aanklagers bevel naar u toe te gaan. Als u hem ondervraagt, zult u zelf van hem alles kunnen te weten komen waarvan wij hem beschuldigen.
9 En ook de Joden bevestigden het en beweerden dat het zo was.
10 Maar Paulus antwoordde, nadat de stadhouder hem een wenk had gegeven dat hij kon spreken: Omdat ik weet dat u al vele jaren rechter over dit volk bent, verdedig ik mijn zaak met des te meer vertrouwen.
11 U kunt immers weten dat het niet meer dan twaalf dagen geleden is sinds ik naar Jeruzalem ging om te aanbidden.
12 En zij hebben mij niet aangetroffen in de tempel, in gesprek met iemand of bezig met het veroorzaken van een samenscholing, niet in de synagogen en ook niet in de stad,
13 en zij kunnen ook niets bewijzen van datgene waarvan zij mij nu beschuldigen.
14 Maar dit erken ik voor u: dat ik volgens die Weg die zij sekte noemen, op die manier de God van de vaderen dien, en dat ik alles geloof wat er in de Wet en in de Profeten geschreven staat.
15 Ik heb hoop op God – zij zelf verwachten het ook – dat er een opstanding van de doden zal zijn van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen.
16 En daarom oefen ik mijzelf om altijd een zuiver geweten te hebben voor God en de mensen.
17 En na verscheidene jaren kwam ik om liefdegaven aan mijn volk te brengen en om te offeren.
18 Terwijl ik dat deed, troffen enige Joden uit Asia mij, nadat ik gereinigd was, in de tempel aan, niet met een menigte en ook niet met opschudding.
19 Die hadden hier voor u moeten verschijnen en mij moeten beschuldigen als zij iets tegen mij zouden hebben.
20 Of laten deze mannen hier zelf zeggen of zij enige ongerechtigheid in mij vonden, toen ik voor de Raad stond,
21 of het moest zijn met betrekking tot dit ene woord dat ik uitriep toen ik in hun midden stond: Over de opstanding van de doden word ik heden door u geoordeeld!
22 Toen Felix, die vrij nauwkeurig op de hoogte was van de Weg, dit gehoord had, verdaagde hij hun zaak, en zei: Als Lysias, de overste, gekomen is, zal ik een onderzoek instellen naar uw zaak.
23 En hij gaf de hoofdman over honderd opdracht Paulus in hechtenis te houden, maar onder betere omstandigheden, en niemand van de zijnen te verhinderen hem van dienst te zijn of naar hem toe te komen.
24 En na enige dagen kwam Felix daar met zijn vrouw Drusilla, die een Jodin was. En hij ontbood Paulus en hoorde hem over het geloof in Christus.
25 En toen hij sprak over rechtvaardigheid, zelfbeheersing en over het toekomstige oordeel, werd Felix zeer bevreesd en antwoordde: Nu kunt u gaan; wanneer ik gelegenheid heb, zal ik u weer laten halen.
26 En tegelijkertijd hoopte hij ook dat Paulus hem geld zou geven om losgelaten te worden. Daarom ontbood hij hem ook dikwijls en sprak hij met hem.
27 Maar toen er twee jaar verstreken was, kreeg Felix Porcius Festus als opvolger; en Felix, die de Joden een gunst wilde bewijzen, liet Paulus gevangen achter.