1 Paulus ende Barnabas predicken ende doen mirakelen te Iconien, ende vele, so Heydenen als Ioden, gelooven. 4 daer over groote oneenigheyt ende oploop tegen haer ontstaet. 6 die daerom vlieden nae Lystren ende Derben, etc. 8 Paulus geneest te Lystren eenen kreupelen. 11 waerom ’t volck haer houdt voor Goden, ende wil haer offerande doen.14 ’t welck sy, hoewel met grooten ernst, naulicks verhinderen. 15 ende wijsen haer tot den levendigen waren Godt. 19 Maer de Ioden van Antiochien ende Iconien daer komende, verwecken ’t volck datse Paulum steenigen. 20 Doch hy staet op ende reyst met Barnaba na Derben. 22 Sy vermanen de broeders tot volstandigheydt. 23 ende verkiesen Ouderlingen in alle Gemeynten. 24 Ende eenige andere landen ende steden door-reyst hebbende, 26 keeren wederom tot Antochien. 27 ende verhalen wat Godt door haer gedaen hadde.
1 ENde het geschiedde te Iconien, dat sy te samen gingen in de Synagoge der Ioden, ende alsoo spraken, dat een groote menichte beyde van Ioden ende Griecken geloofde.
2 Maer de Ioden die ongehoorsaem waren, verweckten ende verbitterden de zielen der Heydenen tegen de broeders.
3 Sy verkeerden dan [aldaer ] eenen langen tijdt, vrymoedelick sprekende inden Heere, die getuygenisse gaf den woorde sijner genade, ende gaf, dat teeckenen ende wonderen geschiedden door hare handen.
4 Ende de menichte der stadt wiert verdeelt: ende sommige waren met de Ioden, ende sommige met de Apostelen.
5 Ende als daer een oploop geschiedde beyde van Heydenen ende van Ioden, met hare Overste,, om haer smaetheyt aen te doen, ende te steenigen,
6 Zijn sy, [alles ] overleght hebbende, gevlucht na de steden van Lycaonien, [namelick ] Lystren ende Derben, ende het omliggende landt:
7 Ende vercondighden aldaer het Euangelium.
8 Ende een seker man te Lystren, sat onmachtich aen de voeten, kreupel zijnde van sijns moeders lijf, die noyt en hadde gewandelt.
9 Dese hoorde Paulum spreken: welcke de oogen op hem houdende, ende siende dat hy geloove hadde om gesont te worden,
10 Seyde met grooter stemme, Staet recht op uwe voeten. Ende hy sprongh op ende wandelde.
11 Ende de scharen siende ’t gene Paulus gedaen hadde, verhieven hare stemmen, ende seyden in’t Lycaonisch, De Goden zijn den menschen gelijck geworden, ende tot ons neder gekomen.
12 Ende sy noemden Barnabam Iupiter, ende Paulum Mercurius, om dat hy het woort voerde.
13 Ende de Priester van Iupiter die voor hare stadt was, als hy ossen ende crantsen aen de voor-poorten gebracht hadde, wilde hy offeren met de scharen.
14 Maer de Apostelen, Barnabas ende Paulus, [dat ] hoorende scheurden hare cleederen, ende sprongen onder de schare, roepende,
15 Ende seggende, Mannen, waerom doet ghy dese dingen? Wy zijn oock menschen van gelijcke bewegingen als ghy, ende vercondigen u lieden dat ghy u soudt van dese ydele [dingen ] bekeeren tot den levendigen Godt, die gemaeckt heeft den hemel, ende de aerde, ende de zee, ende al ’t gene in de selve is.
16 Welcke in de voorledene tijden alle de Heydenen heeft laten wandelen in hare wegen.
17 Hoe wel hy nochtans hem selven niet onbetuyght gelaten en heeft, goet doende van den hemel, ons regen ende vruchtbare tijden gevende, vervullende onse herten met spijse ende vrolickheyt.
18 Ende dit seggende en wederhielden sy nauwlijcks de scharen, dat sy haer niet en offerden.
19 Maer daer over quamen Ioden van Antiochien ende Iconien, ende overrededen de scharen, ende steenighden Paulum, ende sleepten [hem ] buyten de stadt: meynende dat hy doodt was.
20 Doch als hem de Discipelen omringht hadden, stondt hy op, ende quam in de stadt: ende des anderen daeghs ginck hy met Baraba uyt na Derben.
21 Ende als sy der selve stadt het Euangelium verkondight, ende vele discipelen gemaeckt hadden, keerden sy weder na Lystren, ende Iconien, ende Antiochien:
22 Versterckende de zielen der Discipelen, [ende ] vermanende dat’se souden blijven in het geloove, ende dat wy door vele verdruckingen moeten ingaen in het Coninckrijcke Godts.
23 Ende als sy haer in elcke Gemeynte met opsteken der handen Ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbende met vasten, bevalen sy’se den Heere, in welcken sy gelooft hadden.
24 Ende Pisidien door-gereyst hebbende, quamen sy in Pamphylien.
25 Ende als sy tot Pergen het woort gesproken hadden, quamen sy af na Attalien.
26 Ende van daer scheepten sy af na Antiochien, van waer sy der genade Godts bevolen waren geweest tot het werck dat sy volbracht hadden.
27 Ende daer gekomen zijnde, ende de Gemeynte vergadert hebbende, verhaelden sy wat groote dingen Godt met haer gedaen hadde, ende dat hy den Heydenen de deure des geloofs geopent hadde.
28 Ende sy verkeerden aldaer geenen kleynen tijdt met de Discipelen.
1 En het gebeurde in Ikonium dat zij samen de synagoge van de Joden binnengingen en zo spraken dat een grote menigte, zowel van Joden als van Grieken, geloofde.
2 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, wekten in de zielen van de heidenen onrust en verbittering tegen de broeders.
3 Zij verbleven daar dan lange tijd en spraken vrijmoedig, in vertrouwen op de Heere, Die getuigenis gaf aan het Woord van Zijn genade en tekenen en wonderen door hun hand liet gebeuren.
4 En de bevolking van de stad raakte verdeeld. Sommigen waren voor de Joden, anderen voor de apostelen.
Paulus en Barnabas naar Lystre en Derbe
5 En toen er een oploop ontstond, zowel van heidenen als van Joden, met hun leiders, om hen smadelijk te behandelen en te stenigen,
6 vluchtten zij, toen dit tot hen doorgedrongen was, naar de steden van Lycaonië, namelijk Lystre en Derbe, en de omgeving ervan .
7 En zij verkondigden daar het Evangelie.
8 En er zat in Lystre een man die geen macht had over zijn voeten: hij was kreupel van de moederschoot af en had nooit kunnen lopen.
9 Deze hoorde Paulus spreken. Die keek hem doordringend aan en toen hij zag dat hij geloof had om gezond te worden,
10 zei hij met luide stem: Sta recht op uw voeten! En hij sprong op en liep rond.
11 En de menigten, die zagen wat Paulus gedaan had, verhieven hun stem en zeiden in het Lycaonisch: De goden zijn aan mensen gelijk geworden en naar ons afgedaald.
12 En zij noemden Barnabas Zeus en Paulus Hermes, omdat hij het woord voerde.
13 En de priester van Zeus, wiens tempel vóór hun stad lag, bracht ossen en kransen bij de poorten en wilde samen met de menigten offeren.
14 Maar toen de apostelen Barnabas en Paulus dat hoorden, scheurden zij hun kleren, stortten zich in de menigte en riepen:
15 Mannen, waarom doet u dit? Ook wij zijn mensen net zoals u, en wij verkondigen u juist dat u zich van deze zinloze dingen moet bekeren tot de levende God, Die de hemel, de aarde, de zee en alles wat erin is, gemaakt heeft.
16 Hij heeft in de tijden die achter ons liggen al de heidenen hun eigen wegen laten gaan,
17 hoewel Hij Zichzelf toch niet onbetuigd liet door goed te doen: Hij gaf ons vanuit de hemel regen en vruchtbare tijden en verzadigde ons hart met voedsel en vreugde.
18 En door dit te zeggen, konden zij de menigten er maar nauwelijks van weerhouden, aan hen te offeren.
De terugkeer naar Antiochië
19 Maar er kwamen Joden uit Antiochië en Ikonium, die de menigten overtuigden; en zij stenigden Paulus en sleepten hem de stad uit, omdat zij dachten dat hij dood was.
20 Maar toen de discipelen hem omringd hadden, stond hij op en ging de stad in, en de volgende dag vertrok hij met Barnabas naar Derbe.
21 En nadat zij aan die stad het Evangelie verkondigd hadden en veel discipelen gemaakt hadden, keerden zij terug naar Lystre, Ikonium en Antiochië,
22 en zij versterkten de zielen van de discipelen, spoorden hen aan in het geloof te blijven en zeiden dat wij door veel verdrukkingen in het Koninkrijk van God moeten ingaan.
23 En toen zij in elke gemeente door het opsteken van de handen voor hen ouderlingen gekozen hadden en onder vasten gebeden hadden, droegen zij hen op aan de Heere, in Wie zij nu geloofden.
24 En na Pisidië doorgereisd te hebben, kwamen zij in Pamfylië.
25 En toen zij in Perge het Woord gesproken hadden, kwamen zij naar Attalia.
26 En daarvandaan voeren zij naar Antiochië, waar zij aan de genade van God opgedragen waren voor het werk dat zij volbracht hadden.
27 Toen zij daar aangekomen waren, riepen zij de gemeente bijeen en deden er verslag van wat voor grote dingen God met hen gedaan had, en dat Hij voor de heidenen de deur van het geloof geopend had.
28 En zij verbleven daar geen korte tijd met de discipelen.