1 D’Apostel geeft reden waerom hy den dienst des Euangeliums in’t eynde van’t voorgaende cap. so hooge hadde verheven, ende beroept hem eerst op de bevindinge van de Corintheren selve, die door desen sijnen dienst tot Christum bekeert waren. 5 Doet daer by dat dese cracht niet uyt hem, maer uyt Godt was. 6 Bewijst het selve voorders door eene vergelijckinge van den dienst Mosis, dien hy een doodende letter in steenen tafelen gedruckt, ende eene bedieninge der verdoemenisse noemt, die niet en blijft: ende van den dienst der Apostelen, dien hy eenen dienst des Geests, des levens, ende der rechtveerdicheyt noemt, ende altijt blijft. 13 Verclaert dat op het aengesicht Mosis een decksel lagh, ende oock op het lesen der Wet, alsoo dat de Ioden het eynde daer van niet en verstonden. 16 welck decksel van haer sal geweert worden, als sy tot Godt sullen bekeert zijn. 17 Maer dat den dienst des Nieuwen Testaments claer is, ende een middel waer door de Geest des Heeren crachtigh is tot onser vernieuwinge.
1 BEginnen wy ons selven wederom [u ] aen te prijsen? Of behoeven wy oock, gelijck sommige, brieven van voor-schrijvinge aen u, ofte [brieven ] van voor-schrijvinge van u?
2 Ghy-lieden zijt onsen brief, geschreven in onse herten, bekent ende gelesen van alle menschen:
3 Als die openbaer zijt geworden, dat ghy eenen brief Christi zijt, ende door onsen dienst bereydt, die geschreven is niet met inckt, maer door den Geest des levendigen Godts niet in steenen tafelen, maer in vleesche tafelen des herten.
4 Ende soodanigh een vertrouwen hebben wy door Christum by Godt.
5 Niet dat wy van ons selven bequaem zijn yet te dencken, als uyt ons selven: maer onse bequaemheydt is uyt Godt:
6 Die ons oock bequaem gemaeckt heeft [om te zijn ] dienaers des Nieuwen Testaments, niet der Letter, maer des Geests. Want de Letter doodt, maer de Geest maeckt levendigh.
7 Ende indien de bedieninge des doots in letteren [bestaende ], [ende ] in steenen in-gedruckt, in heerlijckheydt is geweest, alsoo dat de kinderen Israëls het aengesicht Mosis niet en konden sterck aensien, om de heerlijckheydt sijns aengesichts, die te niete gedaen soude worden:
8 Hoe en sal niet veel meer de bedieninge des Geests in heerlijckheyt zijn?
9 Want indien de bedieninge der verdoemenisse heerlickheydt geweest is, veel meer is de bedieninge der rechtveerdigheyt overvloedigh in heerlickheyt.
10 Want oock het verheerlickte en is selfs niet verheerlickt in desen deele, ten aensien van dese uytnemende heerlickheyt.
11 Want indien ’t gene dat te niete gedaen wort, in heerlickheyt was, veel meer [is ] het gene dat blijft, in heerlickheyt.
12 Dewijle wy dan sodanige hope hebben, so gebruycken wy vele vrymoedigheyt in ’t spreken:
13 Ende [en doen niet ] gelijckerwijs Moses, [die ] een decksel op sijn aengesicht leyde, op dat de kinderen Israëls niet en souden sterck sien op het eynde des genen dat te niete gedaen wort:
14 Maer hare sinnen zijn verhart geworden. Want tot op [den dagh ] van heden blijft het selve decksel in het lesen des Ouden Testaments, sonder ontdeckt te worden: het welcke door Christum te niete gedaen wort.
15 Maer tot den huydigen [dagh ] toe, wanneer Moses gelesen wort, light een decksel op haer herte.
16 Doch so wanneer het tot den Heere sal bekeert zijn, so wort het decksel wech genomen.
17 De Heere nu is de Geest: ende waer de Geest des Heeren is, aldaer is vryheyt.
18 Ende wy alle met ongedeckten aengesichte de heerlickheyt des Heeren [als ] in eenen spiegel aenschouwende, worden [nae ] het selve beeldt in gedaente verandert, van heerlickheyt tot heerlickheyt, als van des Heeren Geest.
Het oude en nieuwe verbond
1 Beginnen wij onszelf weer aan te bevelen? Of hebben wij, zoals sommigen, aanbevelingsbrieven voor u nodig, of aanbevelingsbrieven van u?
2 U bent onze brief, geschreven in onze harten, gekend en gelezen door alle mensen.
3 Het is immers openbaar geworden dat u een brief van Christus bent, door onze bediening opgesteld, geschreven niet met inkt, maar door de Geest van de levende God, niet op stenen tafelen, maar op tafelen van vlees, van de harten.
4 Zo'n vertrouwen nu hebben wij door Christus op God.
5 Niet omdat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken, als was het uit onszelf, maar onze bekwaamheid is uit God.
6 Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn , niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
7 Als nu de bediening van de dood, met letters in stenen gegrift, in heerlijkheid was, zodat de Israëlieten hun ogen niet op het gezicht van Mozes gericht konden houden vanwege de heerlijkheid van zijn gezicht, hoewel die tenietgedaan zou worden,
8 hoeveel te meer zal dan de bediening van de Geest in heerlijkheid zijn?
9 Want als de bediening van de verdoemenis al heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening van de gerechtigheid overvloedig in heerlijkheid.
10 Immers, zelfs dat wat verheerlijkt was, is in dit opzicht niet heerlijk geweest, vergeleken met de allesovertreffende heerlijkheid.
11 Want als wat tenietgedaan wordt in heerlijkheid was, veel meer is wat blijft in heerlijkheid.
12 Omdat wij dan een dergelijke hoop bezitten, gaan wij met veel vrijmoedigheid te werk,
13 en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt.
14 Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus.
15 Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart.
16 Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen.
17 De Heere nu is de Geest; en waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid.
18 Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt .