Uzzia komt in sijns vaders Amazia plaetse, v. 1, etc. regeert wel in de dagen van Zacharia, 4. krijgt groote overwinningen over sijne vyanden, 6. Voorsiet de stadt Ierusalem, ende sijn huys, 9. sterckt sijn rijcke met krijchs-volck, wapenen, ende konstige oorloogs-wercken, 11. hy vergrijpt sich mits te willen roocken voor den Heere, 16. waer over hy met melaetscheyt gestraft wort, 19. hy sterft, ende sijn sone Iotham regeert, 23.
1 DOe nam het gantsche volck van Iuda Uzzia, (die nu sestien jaer out was) ende maeckten hem Coninck in sijns vaders Amazia plaetse.
2 De selve bouwde Eloth, ende brachtse weder aen Iuda; na dat de Coninck met sijne vaderen ontslapen was.
3 Sestien jaer was Uzzia out, doe hy Coninck wiert, ende hy regeerde twee en vijftich jaer te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Iecholia van Ierusalem.
4 Ende hy dede dat recht was inde oogen des HEEREN, nae alles dat sijn vader Amazia gedaen hadde.
5 Want hy begaf sich om Godt te soecken, inde dagen van Zacharia, die verstandich was inde gesichten Godts: in de dagen nu, dat hy den HEERE socht, maeckte hem Godt voorspoedich.
6 Want hy tooch uyt, ende krijchde tegen de Philistijnen, ende brack den muer van Gath, ende den muer van Iabne, ende den muer van Asdod daer toe bouwde hy steden in Asdod, ende onder de Philistijnen.
7 Ende Godt hielp hem tegen de Philistijnen, ende tegens de Arabiers, die te Gurbaal woonden, ende [tegen] de Meüniten.
8 Ende de Ammoniten gaven Uzzia geschencken, ende sijn naem ginck tot den inganck van Egypten: want hy sterckte sich ten hoochsten.
9 Daertoe bouwde Uzzia torens te Ierusalem, aen de Hoeck-poorte, ende aen de Dal-poorte, ende aen de hoecken: ende hy stercktese.
10 Hy bouwde oock torens inde woestijne, ende hieuw vele putten uyt, overmits hy veel vees hadde, beyde inde leechten, ende inde effene velden; acker-luyden, ende wijngaerdeniers op de bergen, ende op de vruchtbare velden: want hy een liefhebber der lant-[bouwerije] was.
11 Voorder hadde Uzzia eene heyrkracht van geoeffende ter oologe, uyttreckende ten heyre by benden, nae het getal harer monsteringe, door de hant van Ieiël den Schrijver, ende Mahaseia den Ampt-man: onder de hant van Hanania [een] van de Vorsten des Conincks.
12 Het geheele getal vande hoofden der vaderen, der strijtbare helden, was twee duysent, ende ses hondert.
13 Ende onder hare hant was een krijchssheyr, van drie hondert duysent, ende seven duysent, ende vijf hondert, die met strijtbare kracht, sich ter oorloge oeffenden, om den Coninck tegen den vyant te helpen.
14 Ende Uzzia bereydde voor hen, voor het gantsche heyr schilden, ende spiessen, ende helmen, ende pantsieren, ende bogen; selfs tot de slinger-steenen toe.
15 Hy maeckte oock te Ierusalem konstige wercken, bedenckinge van konstige werckmeesters, datse op de torens, ende op de hoecken zijn souden, om met pijlen, ende met groote steenen te schieten: so ginck sijnen naem tot verre toe uyt: want hy wert wonderlick geholpen, tot dat hy sterck wiert.
16 Maer als hy sterck geworden was, verhief hem sijn herte tot verdervens toe: ende hy overtradt tegen den HEERE sijnen Godt: want hy ginck inden Tempel des HEEREN, om te roocken op den Reuck-altaer.
17 Doch Azaria de Priester ginck hem na: ende met hem des HEEREN Priesters tachtentich kloecke mannen.
18 Ende sy wederstonden den Coninck Uzzia, ende seyden hem; Het en komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roocken, maer den Priesteren Aarons sonen, die geheyliget zijn, om te roocken; gaet uyt het Heylichdom, want ghy hebt overtreden; ende ’t en sal u niet tot eere zijn van den HEERE Godt.
19 Doe wert Uzzia toornich, ende het reuck-werck was in sijne hant, om te roocken: als hy nu toornich wert tegen de Priesteren, rees de melaetscheyt op aen sijn voor-hooft, voor het aengesichte der Priesteren in ’t Huys des HEEREN, van boven den Reuck-altaer.
20 Als-doen sach de Hooft-priester Azaria op hem, ende alle de Priesteren, ende siet, hy was melaetsch aen sijn voorhooft, ende sy stieten hem metter haeste van daer, ja, hy selfs wert oock gedreven uyt te gaen, om dat de HEERE hem geplaecht hadde.
21 Also was de Coninck Uzzia melaetsch tot aenden dach sijnes doots, ende melaetsch zijnde, woonde in een afgesondert huys, want hy van ’t Huys des HEEREN afgesneden was: Iotham nu sijn soon was over het huys des Conincks, richtende het volck des lants.
22 Het overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste, ende de laetste heeft de Propheet Iesaia de sone van Amoz beschreven.
23 Ende Uzzia ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem by sijne vaderen, in het velt vande begravenisse, die der Coningen was; want sy seyden, Hy is melaetsch: ende sijn sone Iotham wert Coninck in sijne plaetse.
Uzzia koning van Juda
1 Toen nam heel het volk van Juda Uzzia, die toen zestien jaar oud was, en maakte hem koning in de plaats van zijn vader Amazia.
2 Hij was het die Eloth uitbouwde en het aan Juda terugbracht, nadat de koning bij zijn vaderen te ruste gegaan was.
3 Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde tweeënvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Jecholia, uit Jeruzalem.
4 Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat zijn vader Amazia gedaan had.
5 Het was in de dagen van Zacharia, die Uzzia leerde op God te zien, om God te zoeken. In de dagen dat hij de HEERE zocht, maakte God hem voorspoedig.
6 Hij trok eropuit en streed tegen de Filistijnen. Hij sloeg een bres in de muur van Gath, de muur van Jabne en de muur van Asdod, en bouwde steden bij Asdod en in het gebied van de Filistijnen.
7 God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten.
8 De Ammonieten gaven Uzzia schatting en zijn naam verbreidde zich tot waar men in Egypte komt, want hij werd buitengewoon sterk.
9 In Jeruzalem bouwde Uzzia torens, aan de Hoekpoort, aan de Dalpoort en aan de Punt, en hij versterkte ze.
10 Hij bouwde ook torens in de woestijn, en hakte veel putten uit, omdat hij veel vee had, zowel in het Laagland als op de hoogvlakte. Hij had akkerbouwers en wijnbouwers op de bergen en op de vruchtbare velden, want hij was een liefhebber van de landbouw .
11 Verder had Uzzia een leger dat geoefend was voor de oorlog en dat ten strijde trok, ingedeeld in zoveel troepen als er aangenomen waren door de dienst van Jeïel, de schrijver, en Maäseja, de beambte, onder leiding van Hananja, een van de vorsten van de koning.
12 Het volledige aantal van de familiehoofden, van de strijdbare helden, was tweeduizend zeshonderd man .
13 Onder hun bevel stond een legermacht van driehonderdzevenduizend vijfhonderd man , vol kracht en geoefend in de strijd, om de koning tegen de vijand te helpen.
14 En Uzzia voorzag hen, heel het leger, van schilden, speren, helmen, harnassen en bogen, en zelfs slingerstenen.
15 In Jeruzalem maakte hij oorlogswerktuigen – het ontwerp van een vindingrijk iemand – die opgesteld werden op de torens en op de hoeken om er pijlen en grote stenen mee af te schieten. Zo werd zijn naam wijd en zijd verbreid, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was geworden.
16 Maar toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig, tot zijn eigen verderf. Hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn God. Hij ging namelijk de tempel van de HEERE binnen om reukwerk in rook te laten opgaan op het reukofferaltaar.
17 Maar de priester Azaria ging hem achterna, en met hem de priesters van de HEERE, tachtig dappere mannen.
18 Zij gingen voor koning Uzzia staan en zeiden tegen hem: U komt het niet toe, Uzzia, om voor de HEERE reukwerk in rook te laten opgaan, maar het is aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, die geheiligd zijn om reukwerk in rook te laten opgaan. Ga het heiligdom uit, want u bent ontrouw geweest, en het zal voor u niet tot eer zijn van de HEERE God.
Uzzia melaats
19 Toen werd Uzzia woedend; het wierookvat was in zijn hand om reukwerk in rook te laten opgaan. En terwijl hij woedend was op de priesters, verscheen de melaatsheid op zijn voorhoofd, voor de ogen van de priesters, in het huis van de HEERE, bij het reukofferaltaar.
20 Toen keerde de hoofdpriester Azaria zich naar hem toe, en al de priesters, en zie, hij was melaats aan zijn voorhoofd. En zij verdreven hem haastig daarvandaan, ja, ook hijzelf haastte zich om naar buiten te gaan, omdat de HEERE hem getroffen had.
21 Koning Uzzia was melaats tot aan de dag van zijn dood. Hij woonde, omdat hij melaats was, in een apart staand huis, want hij was van het huis van de HEERE afgesneden. Jotham, zijn zoon, was aangesteld over het huis van de koning, en gaf leiding aan de bevolking van het land.
22 Het overige nu van de geschiedenis van Uzzia, van het begin tot het einde, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, beschreven.
23 Uzzia ging te ruste bij zijn vaderen en zij begroeven hem bij zijn vaderen, op het veld bij het graf dat van de koningen was, want zij zeiden: Hij is melaats. En zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats.