Rehabeam soeckt den Israeliten de oorloge aen te doen, v. 1, etc. maer ’t wert hem van Godt verboden door den Propheet Semaja, 2. hy bouwt sterckten, de welcke hy voorsiet van allerley voorraet, 5. ontfangt, ende herbergt de Priesters, ende Leviten, die Israel verlaten om de afgoderye Ierobeams, 13. neemt vele vrouwen, ende by-wijven, by de welcke hy vele kinderen krijcht, 18. die hy tot Gouverneurs maeckt sijner stercke steden, 23.
1 DOe nu Rehabeam te Ierusalem gekomen was, vergaderde hy het huys Iuda, ende Benjamin, een hondert, ende tachtentich duysent uytgelesene, geoeffent ter oorloge, om tegen Israël te strijden, op dat hy het Coninckrijcke weder aen Rehabeam brachte.
2 Doch het woort des HEEREN geschiedde tot Semaja den man Godts, seggende:
3 Segt tot Rehabeam den sone Salomons, den Coninck van Iuda; ende tot het gantsche Israël in Iuda, ende Benjamin, seggende:
4 Soo seyt de HEERE; Ghy en sult niet optrecken, nochte strijden tegens uwe broederen, een yeder keere weder tot sijn huys; want dese sake is van my geschiedt: ende sy hoorden de woorden des HEEREN, ende sy keerden weder van tegen Ierobeam te trecken.
5 Rehabeam nu woonde te Ierusalem: ende hy bouwde steden tot vasticheden in Iuda.
6 Hy bouwde nu Beth-Lehem, ende Etam, ende Tekoa.
7 Ende Beth-Zur, ende Socho, ende Adullam:
8 Ende Gath, ende Maresa, ende Ziph:
9 Ende Adoraim, ende Lachis, ende Azeka:
10 Ende Zora, ende Aialon, ende Hebron, dewelcke in Iuda, ende in Benjamin de vaste steden waren.
11 Ende hy sterckte dese vasticheden, ende leyde Overste daer in, ende schatten van spijse, ende olye, ende wijn:
12 Ende in elcke stadt rondassen, ende spiessen; ende stercktese gantsch seer: so was Iuda, ende Benjamin sijne.
13 Daertoe de Priesteren, ende de Leviten, die in het gantsche Israël waren, stelden sich by hem uyt alle hare lantpalen.
14 Want de Leviten verlieten hare voorsteden, ende hare besittinge, ende quamen in Iuda, ende in Ierusalem: want Ierobeam, ende sijne sonen haddense verstooten, van het Priesterdom den HEERE te mogen bedicnen.
15 Ende hy hadde sich Priesteren gestelt voor de hoochten, ende voor de duyvelen, ende voor de kalveren, die hy gemaeckt hadde.
16 Na die quamen oock uyt alle stammen Israëls tot Ierusalem, die haer herte begaven, om den HEERE den Godt Israëls te soecken, datse den HEERE den Godt harer vaderen offerhande deden.
17 Also sterckten sy het Coninckrijcke van Iuda, ende bekrachtichden Rehabeam den sone Salomons drie jaren: want drie jaren wandelden sy inden wech van David, ende Salomo.
18 Ende Rehabeam nam sich, beneven Mahalath, de dochter Ierimoths des soons Davids, ter vrouwe, Abihail de dochter Eliabs des soons Isai.
19 Dewelcke hem sonen baerde, Ieüs, ende Semaria, ende Zaham.
20 Ende na haer nam hy Maacha de dochter Absaloms: dese baerde hem Abia, ende Atthai, ende Ziza, ende Selomith.
21 Ende Rehabeam hadde Maacha Absaloms dochter liever dan alle sijne wijven, ende sijne bywijven, want hy hadde achtien wijven genomen, ende tsestich bywijven: ende hy gewan acht-en-twintich sonen, ende tsestich dochteren.
22 Ende Rehabeam stelde Abia den sone van Maacha tot een Hooft, om een Overste te zijn onder sijne broederen: want het was om hem Coninck te maken.
23 Ende hy handelde verstandelick, dat hy van alle sijne sonen door alle landen van Iuda, ende Benjamin, in alle vaste steden verspreydde; den welcken hy spijse gaf in overvloet: ende hy begeerde de veelheyt van wijven.
Regering van Rehabeam
1 Toen Rehabeam in Jeruzalem aangekomen was, riep hij het huis van Juda en Benjamin bijeen, honderdtachtigduizend van de beste manschappen , geoefend voor de oorlog, om tegen Israël oorlog te voeren en het koningschap aan Rehabeam terug te brengen.
2 Maar het woord van de HEERE kwam tot Semaja, de man Gods:
3 Zeg tegen Rehabeam, de zoon van Salomo, de koning van Juda, en tegen heel Israël in Juda en Benjamin:
4 Zo zegt de HEERE: U mag niet optrekken of strijden tegen uw broeders. Keer terug, ieder naar zijn huis, want deze zaak is bij Mij vandaan gekomen. Zij luisterden naar de woorden van de HEERE en keerden terug zonder tegen Jerobeam op te trekken.
5 Rehabeam woonde in Jeruzalem, en hij bouwde verschillende steden in Juda om tot versterkte steden .
6 Zo bouwde hij Bethlehem, Etam, Tekoa,
7 Beth-Zur, Socho, Adullam,
8 Gath, Maresa, Zif,
9 Adoraïm, Lachis, Azeka,
10 Zora, Ajalon en Hebron, die in Juda en in Benjamin de versterkte steden werden.
11 En hij versterkte deze vestingen, en stelde leiders over hen aan en sloeg er voedselvoorraden, olie en wijn op ,
12 en in elke stad bovendien grote schilden en speren. Hij versterkte ze buitengewoon. Juda behoorde hem toe, met Benjamin.
13 Verder voegden de priesters en de Levieten, die in heel Israël waren, zich vanuit heel hun gebied bij hem.
14 Want de Levieten verlieten hun weidegronden en hun bezit, en gingen naar Juda en naar Jeruzalem, omdat Jerobeam en zijn zonen hen uit de priesterdienst voor de HEERE verstoten hadden.
15 Hij had voor zichzelf priesters aangesteld voor de offer hoogten, voor de demonen en voor de kalveren die hij gemaakt had.
16 Na hen kwamen uit alle stammen van Israël zij die zich met heel hun hart toelegden op het zoeken van de HEERE, de God van Israël, naar Jeruzalem, om de HEERE, de God van hun vaderen, offers te brengen.
17 Zo versterkten zij het koninkrijk Juda en maakten zij Rehabeam, de zoon van Salomo sterk, drie jaar; want drie jaar lang gingen zij in de weg van David en Salomo.
18 En Rehabeam nam voor zichzelf naast Machalath, de dochter van Jerimoth, de zoon van David, Abihaïl, de dochter van Eliab, de zoon van Isaï, tot vrouw.
19 Zij baarde hem zonen: Jeüs, Semarja en Zaham.
20 En na haar nam hij Maächa, de dochter van Absalom tot vrouw , en zij baarde hem Abia, Attai, Ziza en Selomith.
21 Rehabeam had Maächa, de dochter van Absalom, meer lief dan al zijn vrouwen en zijn bijvrouwen. Hij had namelijk achttien vrouwen genomen en zestig bijvrouwen, en hij verwekte achtentwintig zonen en zestig dochters.
22 En Rehabeam stelde Abia, de zoon van Maächa, aan als hoofd om leider te zijn onder zijn broers, want hij wilde hem koning maken.
23 Hij handelde verstandig en verspreidde een deel van al zijn zonen over alle streken van Juda en Benjamin, over alle versterkte steden, en hij gaf hun voedsel in overvloed en verlangde voor hen een menigte vrouwen.