1 Den Apostel vermaent de dienst-knechten dat sy hare heeren gehoorsamen. 3 Beschrijft de valsche ende bedriechlicke Leeraers, ende beveelt datmen’se vliede. 6 Vermaent tot Godtsalicheyt ende genoechsaemheyt, ende schouwen van giericheyt. 11 ende tot verscheydene andere Christelicke deughden. 13 Betuyght voor Godt ende Iesu Christo , dat hy dit alsoo waerneme. 15 Ende uyt overdenckinge van Christi comste ten oordeele, ende van de heerlickheyt Godts breeckt hy uyt tot Godes lof. 17 Schrijft den rijcken voor hoe sy haer moeten dragen voor Godt ende de menschen. 20 Waerschouwt hem noch eens met grooten ernst voor valsche ende bedriechlicke leere. 21 ende besluyt den brief met de gewoonlicke groete.
1 DE dienstknechten so vele alser onder het jock zijn, sullen hare heeren aller eere weerdich achten: op dat de name Godts, ende de leere niet gelastert en worde.
2 Ende die geloovige heeren hebben, en sullen’se niet verachten, om dat’se broeders zijn: maer sullen’se te meer dienen om dat sy geloovigh ende gelieft zijn, als die deser weldaet mede deelachtigh zijn. Leert ende vermaent dese dingen.
3 Indien yemandt een andere leere leert, ende niet over een en comt met de gesonde woorden onses Heeren Iesu Christi, ende met de leere die na de Godtsalicheyt is,
4 Die is opgeblasen, ende en weet niets, maer hy raest ontrent [twist ]-vragen ende woorden-strijt: uyt welcke komt nijdt, twist, lasteringen, quade na-denckingen,
5 Verkeerde crakeelingen van menschen die een verdorven verstant hebben, ende vande waerheyt berooft zijn, meynende dat de Godtsalicheyt een gewin zy. Wijckt af van de sulcke.
6 Doch de Godtsalicheyt is een groot gewin met vergenoeginge.
7 Want wy en hebben niets in de werelt gebracht, het is openbaer dat wy oock niet en connen yet daer uyt dragen.
8 Maer als wy voedtsel ende decksel hebben, wy sullen daer mede vergenoeght zijn.
9 Doch die rijck willen worden, vallen in versoeckinge ende [in ] den strick, ende [in ] vele dwase ende schadelicke begeerlickheden, welcke de menschen doen versincken in verderf ende onderganck.
10 Want de gelt-giericheyt is een wortel van alle quaet, tot welcke sommige lust hebbende zijn afgedwaelt van het geloove, ende hebben haer selven met vele smerten doorsteken.
11 Maer ghy, ô mensche Godts, vliedt dese dingen: ende jaeght na gerechticheyt, Godtsalicheyt, geloove, liefde, lijdtsaemheyt, sachtmoedicheyt.
12 Strijdt den goeden strijdt des geloofs, grijpt na het eeuwige leven, tot het welcke ghy oock geroepen zijt, ende de goede belijdenisse beleden hebt voor vele getuygen.
13 Ick bevele u voor Godt die alle dinck levendich maeckt, ende [voor ] Christo Iesu, die onder Pontio Pilato de goede belijdenisse betuyght heeft:
14 Dat ghy dit gebodt houdet, onbevleckt [ende ] onberispelick, tot op de verschijninge onses Heeren Iesu Christi:
15 Welcke tot sijner tijdt vertoonen sal de salige ende alleen machtige Heere, de Coninck der coningen, ende Heere der heeren:
16 Die alleen onsterflickheyt heeft, ende een ontoeganckelick licht bewoont: den welcken geen mensche gesien en heeft, noch sien en kan: welcken zy eere, ende eeuwige cracht. Amen.
17 Den rijcken in dese tegenwoordige werelt beveelt dat sy niet hoochmoedigh en zijn, noch [hare ] hope en stellen op de ongestadicheyt des rijckdoms, maer op den levenden Godt, die ons alle dingen rijckelick verleent om te genieten:
18 Dat sy weldadigh zijn, rijcke worden in goede wercken, geerne mededeelende zijn, [ende ] gemeensaem:
19 Leggende haer selven wech tot eenen schat een goedt fondament tegen het toecomende, op dat sy het eeuwige leven vercrijgen mogen.
20 ô Timothee bewaert het pandt [u ] toebetrouwt, eenen afkeer hebbende van het ongodlick ydel roepen, ende van de tegenstellingen der valschelick ghenaemde wetenschap:
21 De welcke sommige voorgevende, zijn van het geloove af-geweecken. De genade zy met u. Amen.
De eerste Sendt-brief aen Timotheum is geschreven van Laodicea, welcke is de hooft-stadt van Phrygia Pacatiana.Eynde vanden eersten Sendt-brief Pauli aen Timotheum.
De plichten van dienstknechten
1 Dienstknechten die het slavenjuk dragen, moeten hun eigen meester alle eer waard achten, opdat de Naam van God en de leer niet gelasterd worden.
2 En zij die gelovige meesters hebben, mogen hen niet minachten, omdat zij broeders zijn. Zij moeten hen juist des te meer dienen, omdat zij gelovig en geliefd zijn, en mede deelhebben aan deze weldaad. Onderwijs deze dingen en spoor ertoe aan.
De dwaalleraars en de hebzucht
3 Als iemand een andere leer brengt en zich niet houdt aan de gezonde woorden van onze Heere Jezus Christus en aan de leer die in overeenstemming is met de godsvrucht,
4 dan is hij verwaand, weet niets, maar heeft een ziekelijke neiging tot twist vragen en woordenstrijd. Daaruit komen voort: afgunst, ruzie, lasteringen en kwaadaardige verdachtmakingen,
5 voortdurend geruzie van mensen die een verdorven gezindheid hebben en beroofd zijn van de waarheid, omdat zij denken dat de godsvrucht een bron van winst is. Wend u af van dit soort mensen.
6 Maar de godsvrucht is inderdaad een bron van grote winst, vergezeld van tevredenheid.
7 Want wij hebben niets de wereld ingedragen, het is duidelijk dat wij ook niets daaruit kunnen wegdragen.
8 Als wij echter voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn.
9 Maar wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in veel dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang.
10 Want geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te verlangen, zijn sommigen afgedwaald van het geloof, en hebben zich met vele smarten doorstoken.
De strijd van het geloof
11 U echter, o mens die God toebehoort, ontvlucht deze dingen. Jaag daarentegen gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtmoedigheid na.
12 Strijd de goede strijd van het geloof. Grijp naar het eeuwige leven, waartoe u ook geroepen bent en de goede belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen.
13 Ik beveel u voor God, Die alle dingen levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis afgelegd heeft,
14 dit gebod onbevlekt en onberispelijk in acht te nemen, tot de verschijning van onze Heere Jezus Christus.
15 De zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren, zal die op Zijn tijd laten zien,
16 Hij Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont; Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien. Hem zij eer en eeuwige kracht. Amen.
De plichten van de rijken
17 Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld dat zij niet hoogmoedig zijn, en hun hoop niet gevestigd houden op de onzekerheid van de rijkdom, maar op de levende God, Die ons alle dingen in rijke mate verschaft om ervan te genieten;
18 ook om goed te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig te zijn en bereid om samen te delen.
19 Zo verzamelen zij voor zichzelf een schat: een goed fundament voor de toekomst, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen.
Bewaar het pand. Zegenbede
20 O Timotheüs, bewaar het u toevertrouwde pand, wend u af van onheilige, inhoudsloze praat en tegenstellingen van de ten onrechte zo genoemde kennis.
21 Sommigen, die deze kennis verkondigden, zijn van het geloof afgeweken. De genade zij met u. Amen.