1 Den Apostel verclaert dat hy voor haer becommert zijnde, Timotheum hadde gesonden om haer in ’t geloove te verstercken. 3 ende te vertroosten in de verdruckingen, daer toe de geloovige gestelt zijn. 6 Doch dat hy seer verblijdt was geweest door de wedercomste Timothei, verstaende hare stantvasticheydt ende welstant. 9 Waer over hy Godt danckt, ende bidt dat hy tot volmaeckinge hares geloofs, gelegenheyt van Godt mochte crijgen om weder tot haer te comen. 12 End besluyt dit capittel ende eerste deel des Send-briefs, met een ernstich gebedt tot Godt, dat sy overvloedich mogen worden in liefde ende heylichmakinge, tegen de toecomste Christi met alle sijne heylige.
1 DAerom [dese begeerte ] niet langer connende verdragen, hebben wy geerne willen te Athenen alleen gelaten worden:
2 Ende hebben gesonden Timotheum onsen broeder, ende Godts dienaer, ende onsen mede-arbeyder in den Euangelio Christi, om u te verstercken, ende u te vermanen van uw’ geloove:
3 Op dat niemandt beweeght en worde in dese verdruckingen. Want ghy weet selve, dat wy hier toe gestelt zijn.
4 Want oock doe wy by u waren, voorseyden wy u, dat wy souden verdruckt worden, gelijck oock geschiet is, ende ghy weet het.
5 Daerom oock [dese begeerte ] niet langer konnende verdraghen, hebbe ick [hem ] gesonden om uw’ geloove te verstaen: of niet misschien de Versoecker u soude versocht hebben, ende onsen arbeydt ydel soude wesen.
6 Maer als Timotheus nu van u lieden tot ons gecomen was, ende ons de goede bootschap gebracht hadde van uw’ geloove ende liefde, ende dat ghy altijt goede gedachtenisse van ons hebt, zeer begeerich zijnde om ons te sien, gelijck wy oock om u lieden:
7 So zijn wy daerom, broeders, over u in alle onse verdruckinge ende noodt vertroost geworden door uw’ geloove:
8 Want nu leven wy, indien ghy [vast ] staet in den Heere.
9 Want wat dancksegginge connen wy Gode tot vergeldinge weder geven voor u, van wegen alle de blijdtschap, waermede wy ons om uwent wille verblijden voor onsen Godt,
10 Nacht ende dagh seer overvloedelick biddende om uw’ aengesicht te mogen sien, ende te volmaken ’tgene aen uw’ geloove gebreeckt?
11 Doch onse Godt ende Vader selve, ende onse Heere Iesus Christus rechte onsen wegh tot u.
12 Ende de Heere vermeerdere u, ende maecke [u ] overvloedigh in de liefde tegen malcanderen, ende tegen alle, gelijck wy oock zijn tegen u:
13 Op dat hy uwe herten verstercke om onberispelick te zijn in heylichmakinge, voor onsen Godt ende Vader, in de toecomste onses Heeren Iesu Christi met alle sijne heylige.
Goede berichten door Timotheüs
1 Daarom, toen wij dit verlangen niet langer konden verdragen, leek het ons beter om alleen in Athene achtergelaten te worden,
2 en hebben we Timotheüs gestuurd, onze broeder en Gods dienaar en onze medearbeider in het Evangelie van Christus, om u in uw geloof te versterken en te bemoedigen,
3 opdat niemand in verwarring gebracht zou worden in deze verdrukkingen. Want u weet zelf dat wij hiertoe bestemd zijn.
4 Toen wij bij u waren, zeiden wij u immers van tevoren dat wij verdrukt zouden worden, zoals ook gebeurd is – en u weet het.
5 Daarom heb ik, omdat ook ik dit verlangen niet langer kon verdragen, hem gestuurd om ten aanzien van uw geloof te weten te komen of de verzoeker u misschien niet verzocht had en onze inspanning tevergeefs zou zijn geweest.
6 Maar nu is zojuist Timotheüs bij u vandaan bij ons teruggekomen en heeft ons de goede boodschap gebracht van uw geloof en liefde, en dat u altijd een goede herinnering aan ons hebt en vurig verlangt om ons te zien, zoals wij ook u.
7 Daardoor zijn wij over u bemoedigd, broeders, bij al onze verdrukking en nood, vanwege uw geloof.
8 Want nu leven wij, indien u staande blijft in de Heere.
9 Want welke dank kunnen wij God voor u teruggeven, vanwege al de blijdschap waarmee wij ons over u verblijden voor het aangezicht van onze God?
10 Wij bidden nacht en dag meer dan overvloedig om uw gezicht te mogen zien en om te volmaken wat aan uw geloof ontbreekt.
Paulus' gebed voor de gemeente
11 Maar onze God en Vader Zelf, en onze Heere Jezus Christus, moge onze weg naar u toe leiden.
12 En ú moge de Heere doen toenemen en overvloedig maken in de liefde tot elkaar en tot allen, zoals ook wij dat zijn tot u,
13 opdat Hij uw harten zou versterken om onberispelijk te zijn in heiliging voor het aangezicht van onze God en Vader, bij de komst van onze Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen.