1 Den Apostel beantwoort een voor-gestelde vrage, of het goet is een wijf te nemen. 3 Den getrouwden gebiedt hy haer van den anderen niet te onthouden. 5 ’t en ware met onderlinge bewillinge voor eenen tijdt, om haer tot vasten ende bidden te begeven. 8 Verklaert voorts aen de ontrouwde ende weduwen, dat het goet is ongetrouwt te blijven, namelijck voor soodanige die de gave daer toe hebben, maer niet voor andere. 10 Beveelt de getrouwde dat’se niet en sullen scheyden. 12 selfs niet de geloovige van de ongeloovige, so de selve te vreden zijn by de geloovige te blijven. 15 Maer so de ongeloovige willen scheyden, betuyght hy, dat de geloovige alsdan niet en zijn verbonden. 18 Verklaert voorder, dat elck met sijnen staet, daer in hy tot Christum geroepen is, moet te vreden zijn, so wel besnedene als onbesnedene. 21 so wel dienst-knechten als vrye. 25 Spreeckt daer nae van de maeghden die onder eens anders macht staen, ende toont in wat geval het goet is die uyt te geven ofte niet. 29 Voeght daer by een algemeyne vermaninge hoe het houwelijck, ende andere saken deser wereldt, moeten gebruyckt worden. 32 ende wat voordeel de ongetrouwde boven de getrouwde hebben om den Heere wel aen te hangen. 36 Alsoo nochtans dat sy niet en sondigen die hare maeghden ten houwelijcke geven. 39 ende verklaert wederom dat de getrouwde aen malkanderen verbonden zijn, soo lange sy leven.
1 AEngaende nu de dingen daer van ghy my geschreven hebt, Het is een mensche goet geen wijf aen te raken :
2 Maer om der hoereryen wille sal een yegelijck [man ] sijn eygen wijf hebben, ende een yegelijck [wijf ] sal haren eygenen man hebben.
3 De man sal aen het wijf de schuldige goetwilligheyt betalen: ende desgelijcks oock het wijf aen den man.
4 Het wijf en heeft de macht niet over haer eygen lichaem, maer de man: ende desgelijcks oock de man en heeft de macht niet over sijn eygen lichaem, maer het wijf.
5 En ontreckt u malkanderen niet, ’t en zy dan met [beyder ] toestemminge voor eenen tijdt, op dat ghy u tot vasten ende bidden moogt verledigen: ende comt wederom by een, op dat u de Satan niet en versoecke, om dat ghy u niet en konnet onthouden.
6 Doch dit segge ick uyt toelatinge, niet uyt bevel.
7 Want ick wilde dat alle menschen waren, gelijck als ick selve [ben ]: maer een yegelijck heeft sijn eyghen gave van Godt, de een wel aldus, maer de ander alsoo.
8 Doch ick segge den ongetrouwden, ende den weduwen, het is haer goet indien sy blijven gelijck als ick.
9 Maer indien sy haer niet en konnen onthouden, datse trouwen: want het is beter te trouwen dan te branden.
10 Doch den getrouwden ghebiede niet ick, maer de Heere, dat het wijf van den man niet en scheyde.
11 Ende indien sy oock scheydt, dat sy ongetrouwt blijve, ofte met den man versoene: ende dat de man het wijf niet en verlate.
12 Maer den anderen segge ick, niet de Heere, Indien eenich broeder een ongeloovich wijf heeft, ende deselve te vreden is by hem te woonen, dat hy’se niet en verlate.
13 Ende een wijf die eenen ongeloovigen man heeft, ende hy te vreden is by haer te woonen, dat sy hem niet en verlate.
14 Want de ongeloovige man is geheylight door het wijf, ende het ongeloovigh wijf is geheylight door den man. Want anders waren uwe kinderen onreyn: maer nu zijn sy heyligh.
15 Maer indien de ongeloovige scheyd, dat hy scheyde. De broeder ofte de suster en wort in sodanige [gevallen ] niet dienstbaer gemaeckt: maer Godt heeft ons tot vrede geroepen.
16 Want wat weet ghy wijf, of ghy den man sult saligh maecken? Of wat weet ghy man, of ghy het wijf sult saligh maecken?
17 Doch gelijck Godt aen een yegelijck heeft uytgedeelt, gelijck de Heere een yegelijck geroepen heeft, dat hy alsoo wandele: ende also ordinere ick in alle de Gemeynten.
18 Is yemant besneden zijnde geroepen? die en late hem geen [voor-huyt ] aentrecken. Is yemandt in de voorhuyt zijnde geroepen? die en late hem niet besnijden.
19 De besnijdenisse en is niets, ende de voor-huyt en is niets, maer de onderhoudinge der geboden Godts.
20 Een yegelijck blijve in die beroepinge, daer hy in geroepen is.
21 Zijt ghy een dienstknecht zijnde geroepen? laet u [dat ] niet becommeren: maer indien ghy oock condt vry worden, gebruyckt [dat ] liever.
22 Want die in den Heere geroepen is een dienstknecht zijnde, die is een vrygelaten des Heeren: desgelijcks oock die vry zijnde geroepen is, die is een dienst-knecht Christi.
23 Ghy zijt diere gecocht, en wort geen dienst-knechten der menschen.
24 Een yegelijck daer in hy geroepen is, broeders, die blijve in’t selve by Godt.
25 Aengaende nu de maeghden en hebbe ick geen bevel des Heeren: maer ick segge [mijn ] gevoelen, als die barmherticheyt van den Heere gecregen hebbe getrouw te zijn.
26 Ick houde dan dit goet te zijn om den aenstaenden noodt, dat het [segge ick ], goet is den mensche alsoo te zijn.
27 Zijt ghy aen een wijf verbonden? en soeckt geen ontbindinge: Zijt ghy ongebonden van een wijf? en soeckt geen wijf.
28 Maer indien ghy oock trouwet, ghy en sondight niet: ende indien een maeght trouwt, sy en sondight niet. Doch de sulcke sullen verdruckinge hebben in het vleesch. Ende ick spare ulieden.
29 Maer dit segge ick, broeders, dat de tijdt voorts cort is: op dat oock die wijven hebben, souden zijn als niet hebbende:
30 Ende die weenen, als niet weenende: ende die blijde zijn, als niet blijde zijnde: ende die coopen, als niet besittende:
31 Ende die dese werelt gebruycken, als niet misbruyckende. Want de gedaente deser werelt gaet voor by.
32 Ende ick wil dat ghy sonder becommernisse zijt. De ongetrouwde becommert hem met de dingen des Heeren, hoe hy den Heere sal behagen:
33 Maer die getrouwt is, becommert hem met de dingen der werelt, hoe hy de vrouwe sal behagen.
34 Een wijf ende een maeght zijn onderscheyden. De ongetrouwde becommert haer met de dingen des Heeren, op dat sy heyligh zy beyde aen lichaem ende aen geest: maer die getrouwt is becommert haer met de dingen der werelt, hoe sy den man sal behagen.
35 Ende dit segge ick tot uw’ eygen voordeel: niet op dat ick eenen strick over u soude werpen, maer [om u te leyden ] tot het gene wel voeght, ende bequaem is om den Heere wel aen te hangen, sonder herwaerts en derwaerts getrocken te worden.
36 Maer so yemandt acht dat hy ongevoeghlijck handelt met sijne maget, indien sy over den jeughdigen tijdt gaet, ende het alsoo moet geschieden: die doe dat hy wil: hy en sondight niet: dat’se trouwen.
37 Doch die vast staet in [sijn ] herte, geen noodtsaecke hebbende, maer macht heeft over sijnen eygenen wille, ende dit in sijn herte besloten heeft, dat hy sijne maget sal bewaren, die doet wel.
38 Alsoo dan, die haer ten houwelicke uytgeeft, die doet wel: ende die’se ten houwelijcke niet uyt en geeft, die doet beter.
39 Een wijf is door de wet verbonden so langen tijdt hare man leeft: maer indien hare man ontslapen is, so is sy vry, om te trouwen dien sy wil: alleenlijck in den Heere.
40 Maer sy is geluckiger, indien sy also blijft, na mijn gevoelen. Ende ick meyne oock den Geest Godts te hebben.
Het huwelijksleven
1 Wat nu de dingen betreft waarover u mij geschreven hebt: het is goed voor een mens om geen vrouw aan te raken.
2 Maar laat vanwege allerlei vormen van hoererij iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man.
3 Laat de man aan zijn vrouw de verschuldigde bereidwilligheid betonen en evenzo ook de vrouw aan haar man.
4 De vrouw heeft niet de beschikking over haar eigen lichaam, maar de man. En evenzo heeft ook de man niet de beschikking over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
5 Onttrek u niet aan elkaar, behalve dan met onderling goedvinden voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan vasten en bidden. Kom daarna weer bij elkaar, opdat de satan u niet zal verzoeken omdat u zich niet kunt onthouden.
6 Dit zeg ik echter als tegemoetkoming, niet als bevel.
7 Want ik zou wel willen dat alle mensen waren zoals ikzelf, maar ieder heeft zijn eigen genadegave van God, de één op deze wijze, de ander op die wijze.
8 Maar ik zeg tegen de ongehuwden en de weduwen: Het is goed voor hen, als zij blijven zoals ik.
9 Maar als zij zich niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen, want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.
Over echtscheiding
10 Maar de gehuwden beveel ik – niet ik, maar de Heere – dat een vrouw niet zal scheiden van haar man
11 – en als zij toch gaat scheiden, moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen – en dat een man zijn vrouw niet zal verlaten.
12 Maar tegen de anderen zeg ík, niet de Heere: Als een broeder een ongelovige vrouw heeft en zij er van harte mee instemt bij hem te wonen, moet hij haar niet verlaten.
13 En als een vrouw een ongelovige man heeft en deze stemt er van harte mee in bij haar te wonen, moet zij hem niet verlaten.
14 Want de ongelovige man is geheiligd door zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door haar man. Anders waren immers uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.
15 Maar als de ongelovige scheiden wil, laat hij scheiden. De broeder of de zuster is in zulke gevallen niet gebonden. God heeft ons echter tot vrede geroepen.
16 Want hoe weet u, vrouw, of u uw man zult behouden? Of hoe weet u, man, of u uw vrouw zult behouden?
Verschillende roeping
17 Maar zoals God aan ieder heeft toebedeeld, zoals de Heere ieder geroepen heeft, zó moet hij wandelen. En zo schrijf ik het in alle gemeenten voor.
18 Is iemand als besnedene geroepen, dan moet hij die besnijdenis niet ongedaan laten maken. Is iemand geroepen die onbesneden is, dan moet hij zich niet laten besnijden.
19 Besneden zijn is niets en onbesneden zijn is niets, maar het in acht nemen van de geboden van God.
20 Laat ieder blijven in de roeping waarin hij geroepen is.
21 Bent u als slaaf geroepen, dan moet u zich daarover niet bekommeren. Kunt u echter ook vrij worden, maak dan liever van die gelegenheid gebruik.
22 Wie namelijk als slaaf geroepen is in de Heere, is een vrijgelatene van de Heere. Evenzo is hij die als vrije geroepen is, een slaaf van Christus.
23 U bent duur gekocht; word dus geen slaven van mensen.
24 Laat ieder voor het aangezicht van God blijven, broeders, in de staat waarin hij geroepen is.
Ongehuwd zijn
25 Wat betreft hen die nog maagd zijn, heb ik geen bevel van de Heere. Ik geef echter mijn mening als iemand die barmhartigheid van de Heere heeft gekregen om trouw te zijn.
26 Ik denk dat dit goed is met het oog op de aanstaande nood, namelijk dat het voor een mens goed is om zo te zijn.
27 Bent u aan een vrouw verbonden, zoek geen losmaking. Bent u vrij van een vrouw, zoek dan geen vrouw.
28 Maar ook als u trouwt, zondigt u niet. Ook als een meisje dat nog maagd is, trouwt, zondigt zij niet. Zulke mensen echter zullen wel verdrukking hebben in het vlees en dat wil ik u besparen.
29 Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd beperkt is. Laten zij die vrouwen hebben, voortaan zijn alsof ze die niet hebben,
30 en zij die huilen, alsof zij niet huilen, en zij die blij zijn, alsof zij niet blij zijn, en zij die kopen, alsof zij niet bezitten,
31 en zij die van deze wereld gebruikmaken, alsof zij die niet gebruiken. Immers, de gedaante van deze wereld gaat voorbij.
32 En ik wil dat u zonder zorgen bent. De ongehuwde draagt zorg voor de dingen van de Heere, hoe hij de Heere zal behagen.
33 Wie echter gehuwd is, draagt zorg voor de dingen van de wereld, hoe hij zijn vrouw zal behagen.
34 Er is onderscheid tussen de gehuwde vrouw en het meisje dat nog maagd is. De ongehuwde draagt zorg voor de dingen van de Heere om zowel naar lichaam als naar geest heilig te zijn. Zij echter die gehuwd is, draagt zorg voor de dingen van de wereld, hoe zij haar man zal behagen.
35 En dit zeg ik tot uw eigen voordeel, niet om een strik over u heen te werpen, maar om u te leiden tot eerbaar gedrag en blijvende toewijding aan de Heere, zonder afgeleid te worden.
36 Maar als iemand denkt dat hij ongepast handelt ten opzichte van zijn aanstaande vrouw die nog maagd is , als de jaren van haar jeugd voorbij zijn en het op deze wijze behoort te gebeuren, laat hij doen wat hij wil, hij zondigt niet: laten zij trouwen.
37 Maar wie in zijn hart vastbesloten is en er niet toe genoodzaakt wordt, maar macht heeft over zijn eigen wil en in zijn hart besloten heeft dat hij zijn eigen aanstaande vrouw die nog maagd is , zo zal houden, die handelt ook goed.
38 Dus: ook wie ten huwelijk geeft, handelt goed, maar wie niet ten huwelijk geeft, handelt beter.
39 Een vrouw is door de wet gebonden, zolang haar man leeft. Als haar man echter ontslapen is, is zij vrij om te trouwen met wie zij wil, maar alleen in de Heere.
40 Maar zij is gelukkiger, als zij zo blijft, naar mijn mening. En ik denk ook dat ik de Geest van God heb.