De nakomelingen van Iacob, v. 1, etc. en van Iuda uyt Thamar, 4. van Isai, 13. van Caleb den sone Hezrons, 18. van Hezron uyt de dochter Machirs, 21. van Ierahmeël, 25. van Sesan, 34. Eenen anderen tack van Calebs nakomelingen, 42. De nakomelingen Calebs des soons Hur, 50.
1 Dese zijn de kinderen Israëls: Ruben, Simeon, Levi, ende Iuda, Issaschar, ende Zebulon.
2 Dan, Ioseph, ende Benjamin: Naphthali, Gad, ende Aser.
3 De kinderen Iuda zijn, Er, ende Onan, ende Sela, drye zijnder hem geboren van de dochter Sua de Canaanitische: Ende Er de eerst-geboren van Iuda was quaet in de oogen des HEEREN, daerom doodde hy hem.
4 Maer Thamar sijne schoon-dochter baerde hem Perez, ende Zerah: Alle de sonen Iuda waren vijve.
5 De kinderen Perez waren, Hezron, ende Hamul:
6 Ende de kinderen van Zerah waren Zimri, ende Ethan, ende Heman, ende Chalcol, ende Dara: Dese alle zijn vijve.
7 Ende de kinderen Carmi waren Achar, de beroerder Israëls, die sich aen het verbannene vergreep.
8 De kinderen Ethans nu waren, Azarja.
9 Ende de kinderen Hezrons, die hem geboren zijn, waren Ierahmeël, ende Ram, ende Chelubai.
10 Ram nu gewan Amminadab: ende Amminadab gewan Nahesson, den Vorst der kinderen Iuda.
11 Ende Nahesson gewan Salma, ende Salma gewan Boaz.
12 Ende Boaz gewan Obed, ende Obed gewan Isai.
13 Ende Isai gewan Eliab sijnen eerst-geborenen: Ende Abinadab den tweeden, ende Simea den derden.
14 Nethaneël den vierden, Raddai den vijfden.
15 Ozem den sesten, David den sevensten.
16 Ende hare susters waren Zeruja, ende Abigail: De kinderen nu van Zeruja waren Abisai, ende Ioab, ende Asa-El, drye.
17 Ende Abigaïl baerde Amasa: ende de vader van Amasa was Iether een Ismaëliter.
18 Caleb nu, de sone Hezrons gewan kinderen uyt Azuba [sijne] vrouwe, ende uyt Ierioth: Ende deser sonen zijn dese, Ieser, ende Sobab, ende Ardon.
19 Als nu Azuba gestorven was: so nam sich Caleb Ephrath, die baerde hem Hur.
20 Ende Hur gewan Uri, ende Uri gewan Bezaleël.
21 Daerna ginck Hezron in tot de dochter Machirs des vaders Gileads, ende hy namse, doe hy sestich jaer oudt was: ende sy baerde hem Segub.
22 Segub nu gewan Iaïr: Ende hy hadde drye-en-twintich steden in het lant van Gilead.
23 Ende hy nam Gesur ende Aram met de vlecken Iaïrs, van deselve, met Kenath, ende hare onderhoorige plaetsen, tsestich steden: dese alle sijn sonen Machirs des vaders Gileads.
24 Ende na de doot Hezrons, in Caleb Ephratha, heeft Abja Hezrons huysvrouwe, hem oock gebaert Asschur, den vader van Tekoa.
25 De kinderen Ierahmeëls nu des eerst geborenen Hezrons, waren [dese]; de eerst-geboren was Ram, daer toe Buna, ende Oren, ende Ozem [ende] Ahia.
26 Ierahmeël hadde noch een ander vrouwe, welcker name was Atara: sy was de moeder Onams.
27 Ende de kinderen Rams des eerst-geborenen Ierahmeëls, waren Maaz, ende Iamin, ende Eker.
28 Ende de kinderen Onams waren Sammai, ende Iada: Ende de kinderen van Sammai, Nadab ende Abisur.
29 De name nu der huysvrouwe van Abisur was Abihaïl: die baerde hem Achban ende Molid.
30 Ende de kinderen Nadabs waren Seled, ende Appaim; ende Seled sterf sonder kinderen.
31 Ende de kinderen Appaim waren Iiseï, ende de kinderen Iiseï waren Sesan, ende de kinderen van Sesan, Achlai.
32 Ende de kinderen Iada des broeders Sammai waren Iether, ende Ionathan: ende Iether is gestorven sonder kinderen.
33 De kinderen Ionathans nu waren Peleth, ende Zaza: Dit waren de kinderen Ierahmeëls.
34 Ende Sesan en hadde geen sonen, maer dochteren: ende Sesan hadde eenen Egyptischen knecht, wiens naem was Iarha.
35 Sesan nu gaf sijne dochter sijnen knecht Iarha tot eene vrouwe: ende sy baerde hem Attai.
36 Attai nu gewan Nathan, ende Nathan gewan Zabad.
37 Ende Zabad gewan Ephla, ende Ephla gewan Obed.
38 Ende Obed gewan Iehu, ende Iehu gewan Azaria.
39 Ende Azaria gewan Helez, ende Helez gewan Elasa.
40 Ende Elasa gewan Sismai, ende Sismai gewan Sallum.
41 Ende Sallum gewan Iekamja, ende Iekamja gewan Elisama.
42 De kinderen Calebs nu, des broeders Ierahmeëls, zijn Mesa sijn eerst-geboren, (die is de vader van Ziph) ende de kinderen Maresa des vaders Hebrons.
43 De kinderen Hebrons nu waren Korah ende Tappuah, ende Rekem, ende Sema.
44 Sema nu gewan Raham den vader Iorkeams: ende Rekem gewan Sammai.
45 De kinderen Sammai nu waren Maon: Ende Maon was de vader van Beth-Zur.
46 Ende Epha het by-wijf Calebs baerde Haran, ende Moza, ende Gazez: ende Haran gewan Gazez.
47 De kinderen Iochdai nu waren Regem, ende Iotham, ende Gesan, ende Pelet, ende Epha, ende Saaph.
48 Uyt het by-wijf Maacha gewan Caleb, Seber, ende Tirhana.
49 Ende [de huysvrouwe] Saaphs des vaders Madmanna baerde Seva den vader Machbena, ende den vader Gibea: Ende de dochter Calebs was Achsa.
50 Dit waren de kinderen Calebs, des soons Hur, des eerst-geborenen van Ephratha: Sobal de vader van Kiriath-Iearim.
51 Salma de vader der Bethlehemiten, Hareph de vader van Beth-Gader.
52 De kinderen Sobals des vaders van Kiriath-Iearim waren Haroë, [ende] Hazi-Hammenuchoth.
53 Ende de geslachten van Kiriath-Iearim waren de Ietriten, ende de Phutiten, ende de Sumathiten, ende de Misraiten: van dese zijn uyt gegaen de Zoraiten, ende de Esthaüliten.
54 De kinderen van Salma waren de Bethlehemiten, ende de Netophatiten, Atroth, Beth-Ioab: ende de helft der Manathiten, [ende] de Zoriten.
55 Ende de huysgesinnen der schrijvers, die te Iabez woonden, de Tirathiten, de Simathiten, de Suchathiten: Dese zijn de Kiniten, die gekomen zijn van Hamath, den vader des huyses van Rechab.
De nakomelingen van Juda
1 Dit zijn de zonen van Israël: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon,
2 Dan, Jozef en Benjamin, Naftali, Gad en Aser.
3 De zonen van Juda zijn: Er, Onan en Sela. Drie zijn er hem geboren uit de dochter van Sua, de Kanaänitische. Er, de eerstgeborene van Juda, was slecht in de ogen van de HEERE; daarom doodde Hij hem.
4 Maar Tamar, zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. De zonen van Juda waren vijf in totaal.
5 De zonen van Perez waren Hezron en Hamul.
6 En de zonen van Zerah waren Zimri, Ethan, Heman, Chalcol en Dara. Deze zijn vijf in totaal.
7 De zoon van Charmi was Achar, die Israël in het ongeluk stortte, omdat hij ontrouw was met dat wat door de ban gewijd was.
8 De zoon van Ethan was Azaria.
9 De zonen van Hezron, die hem geboren werden, waren Jerahmeël, Ram en Chelubai.
10 Ram verwekte Amminadab, en Amminadab verwekte Nahesson, de leider van de nakomelingen van Juda.
11 Nahesson verwekte Salma, en Salma verwekte Boaz.
12 Boaz verwekte Obed, Obed verwekte Isaï,
13 Isaï verwekte Eliab, zijn eerstgeborene, Abinadab, de tweede, en Simea, de derde,
14 Nethaneël, de vierde, Raddai, de vijfde,
15 Ozem, de zesde, en David, de zevende.
16 Hun zusters waren Zeruja en Abigaïl. De zonen van Zeruja waren Abisaï, Joab en Asaël, drie zonen .
17 Abigaïl baarde Amasa; de vader van Amasa was Jether de Ismaëliet.
18 Kaleb, de zoon van Hezron, verwekte zonen bij Azuba, zijn vrouw, en bij Jerioth. En dit waren haar zonen: Jeser, Sobab en Ardon.
19 Toen Azuba gestorven was, nam Kaleb zich Efrath tot vrouw . Deze baarde hem Hur.
20 Hur verwekte Uri, en Uri verwekte Bezaleël.
21 Daarna kwam Hezron bij de dochter van Machir, de vader van Gilead. Hij nam haar tot vrouw toen hij zestig jaar was, en zij baarde hem Segub.
22 Segub verwekte Jaïr, en hij had drieëntwintig steden in het land Gilead.
23 Maar Gesur nam, met Aram, Havvoth-Jaïr van hen af, met Kenath en de bijbehorende plaatsen , zestig steden. Dit zijn allen zonen van Machir, de vader van Gilead.
24 Na de dood van Hezron, in Kaleb-Efratha, baarde Abia, de vrouw van Hezron, hem ook nog Assjur, de vader van Tekoa.
25 De zonen van Jerahmeël, de eerstgeborene van Hezron, waren: de eerstgeborene Ram, en vervolgens Buna, Oren, Ozem en Ahia.
26 Jerahmeël had nog een andere vrouw, en haar naam was Atara; zij was de moeder van Onam.
27 De zonen van Ram, de eerstgeborene van Jerahmeël, waren Maäz, Jamin en Eker.
28 De zonen van Onam waren Sammai en Jada. En de zonen van Sammai: Nadab en Abisur.
29 De naam van de vrouw van Abisur was Abihaïl; zij baarde hem Achban en Molid.
30 De zonen van Nadab waren Seled en Appaïm; Seled stierf zonder kinderen.
31 De zoon van Appaïm was Jiseï; de zoon van Jiseï was Sesan, en de zoon van Sesan was Achlai.
32 De zonen van Jada, de broer van Sammai, waren Jether en Jonathan; Jether stierf zonder kinderen.
33 De zonen van Jonathan waren Peleth en Zaza. Dit waren de zonen van Jerahmeël.
34 Sesan had geen zonen, maar dochters. Sesan had echter een Egyptische slaaf, en zijn naam was Jarha.
35 Sesan gaf zijn dochter aan zijn slaaf Jarha tot vrouw, en zij baarde hem Attai.
36 Attai verwekte Nathan, en Nathan verwekte Zabad,
37 Zabad verwekte Eflal, en Eflal verwekte Obed,
38 Obed verwekte Jehu, en Jehu verwekte Azaria,
39 Azaria verwekte Helez, en Helez verwekte Elasa,
40 Elasa verwekte Sismai, en Sismai verwekte Sallum,
41 Sallum verwekte Jekamja, en Jekamja verwekte Elisama.
42 De zoon van Kaleb, de broer van Jerahmeël, is Mesa, zijn eerstgeborene (dat is de vader van Zif), en de zonen van Maresa, de vader van Hebron.
43 De zonen van Hebron waren Korach, Tappuah, Rekem en Sema.
44 Sema verwekte Raham, de vader van Jorkeam; Rekem verwekte Sammai.
45 De zoon van Sammai was Maon, en Maon was de vader van Beth-Zur.
46 Efa, de bijvrouw van Kaleb, baarde Haran, Moza en Gazez; Haran verwekte Gazez.
47 De zonen van Jochdai waren Regem, Jotham, Gesan, Pelet, Efa en Saäf.
48 Bij zijn bijvrouw Maächa verwekte Kaleb Seber en Tirhana.
49 En de vrouw van Saäf, de vader van Madmanna, baarde Seva, de vader van Machbena en de vader van Gibea. De dochter van Kaleb was Achsa.
50 Dit waren de zonen van Kaleb, de zoon van Hur, de eerstgeborene van Efratha: Sobal, de vader van Kirjath-Jearim,
51 Salma, de vader van Bethlehem en Haref, de vader van Beth-Gader.
52 De zonen van Sobal, de vader van Kirjath-Jearim, waren Haroë en half Menuchoth.
53 De geslachten van Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, de Futieten, de Sumathieten en de Misraïeten. Uit hen zijn de Zorathieten en de Esthaolieten voortgekomen.
54 De zonen van Salma waren Bethlehem, de Netofatieten, Atroth, Beth-Joab, de helft van de Manachathieten en de Zorieten.
55 En de geslachten van de schrijvers, die in Jabez woonden: de Tirathieten, de Simathieten en de Suchathieten. Dit zijn de Kenieten die van Hammath, de vader van het huis van Rechab, afstammen.