De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande tweeartikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
1. De Geneefse bijbel
De Geneefse bijbel ontleent zijn naam niet alleen aan de stad Genève, waar hij vele malen werd gedrukt en uitgegeven, maar ook en wellicht vooral aan de theologen en predikanten van Genève die hem steeds weer opnieuw aanpasten aan hun vertaalprincipes en verbeterden naar de Hebreeuwse en Griekse grondtekst. Aan de wieg van de Geneefse bijbel staat Pierre Robert Olivetan, die om reden van zijn kennis van het Hebreeuws en het Grieks door Calvijn verzocht was de bestaande Franse vertaling van Jacques le Fèvre d’Etaples (Antwerpen, 1530) te herzien. Zijn werk van gedeeltelijke correctie en gedeeltelijke (her)vertaling waarbij hij zowel de bijbelse grondtekst gebruikte als de Latijnse vertalingen van Pagninus en Erasmus, verscheen in 1535 bij Pierre de Wingle te Neuchâtel.
De belangrijkste revisies zijn die van 1540, bekend als de bijbel met het zwaard,1 die van 1546, waarin Calvijn zelf de hand had, die van 1560 met zijn bittere aanval op Castellio, en die van 1588, ’tont reueu & conferé sur les textes Hebrieux & Grecs par les Pasteurs & Professeurs de l’Eglise de Geneue’ en sindsdien beschouwd als de standaardtekst van de Geneefse bijbel.
Deze bijbelvertaling werd in gebruik genomen door de Eglises Wallones, die in de 16de eeuw ontstonden in de Franssprekende gebieden van de Zuidelijke Nederlanden op grondslag van de hervorming van Calvijn. Op de vlucht voor de vervolgingen die vanaf 1578 in alle hevigheid tegen hen uitbraken, namen zij deze bijbel mee naar de Noordelijke Nederlanden, waar zij een goed onthaal vonden (Eerste Refuge), en waar zij de Waalse Gemeenten stichtten.2 In de tweede helft van de 17de eeuw profiteerden zij net als andere geloofsgemeenschappen van de gematigde godsdienstvrijheid en de financiële en economische groei en bloei. De belangrijke plaats die de Waalse Gemeenten toen in de Nederlandse samenleving innamen, komt onder andere tot uiting in de prachtuitgave van de Geneefse bijbel van 1669. Het schitterende exemplaar dat zich in de bibliotheek van het NBG bevindt, heeft als titel:
La Sainte Bible qui contient le vieux et le nouveau Testament, Edition nouvelle, faitc sur la Version de Genève, reveuë, & corrigée; Enrichie, outres les anciennes Notes, de toutes celles de la Bible Flamande, de la plus-part de celles de M. Diodati, & de beaucoup d’autres.
Deze editie in groot folioformaat is gedrukt en uitgegeven door Louys & Daniel Elzevier te Amsterdam met de toestemming (privilegie) van Johan de Witt, verleend in 1668. Verantwoordelijk voor het vertalen en aanbrengen van het notenapparaat, de registers en de inleidingen zijn Samuel des Manets en diens zoon Henry. De eerste was hoogleraar aan de universiteit van Groningen, de laatste was bedienaar van het Woord aan de Waalse gemeente te Delft.
Noten van de Statenvertaling
In hun woord vooraf geven zij niet alleen uiting aan hun trots deel te mogen hebben aan de ‘bonheur des Flamandes’ met wie zij het geloof op Calvinistische grondslag gemeen hebben, maar brengen zij ook de wens onder woorden om hun bijbel verrijkt te zien met de ‘Notes savantes et judicieuses’ van de Statenvertaling, die zo’n 30 jaar terug met toestemming van de Heren Staten Generaal het licht zag. Als geboren Fransen met goede kennis niet alleen van het Nederlands (la langue Flamande) maar ook van de bijbelse grondtalen achten zij zich als geen ander geschikt om de tekst van de Nederlandse bijbel met die van de Franse te vergelijken, en de uit het Nederlands vertaalde kanttekeningen op juiste wijze bij de Franse tekst in te passen: ‘placer les Notes dans leur juste assiette’. In negen punten zetten zij hun aanpak en werkwijze uiteen. Voor deze Geneefse editie gebruiken ze als basistekst de Parijse uitgave van 1652 door Pierre des Hayes, omdat ze die tot dan toe als de beste beschouwen.
Bij het opstellen van het notenapparaat hadden ze als hoofddoel alle kanttekeningen van de Statenvertaling op te nemen. Maar tegelijk handhaafden ze de noten van de Geneefse bijbel, drukten ze ook een deel van de aantekeningen van Diodati af, en maakten ze ook nog gebruik van de op- en aanmerkingen van Monsieur de Launay en de kritische bevindingen van Monsieur de Bleyswijck.
Verderop zal blijken dat dit soms tot doublures leidde en dat de lezer niet meer weet of een bepaalde opvatting nu komt van de Statenvertalers, van Diodati of van andere commentatoren. De parallelle plaatsen zijn integraal van de Statenbijbel overgenomen, omdat die het meest exact en uitgewerkt zijn. Door middel van de letters uit het alfabet worden ze zowel in de tekst als in de marge aangegeven. Enkele in de kanttekeningen opgenomen afkortingen zijn: H: l’Hebreu, C: le Caldaïque, S: le Syriaque, G: le Grec, L: le Latin, F: le Flamand, c.: c’est à dire, en ass.: assavoir.
De apocriefe boeken zijn overeenkomstig de ‘Vlaamse’ bijbel met de Waerschouwinge aen de lezers opgenomen achter het Nieuwe Testament. Aangezien kanttekeningen bij die boeken in de Statenvertaling ontbreken, zijn die van Diodati overgenomen. Ook alle inleidingen van de Statenvertaling op het Oude en Nieuwe testament en op elk afzonderlijk bijbelboek (Argument) zijn gehandhaafd, zij het dat ze zijn aangevuld met noodzakelijk geachte toevoegingen. Verder zijn de samenvattingen zoals die boven elk hoofdstuk in de Statenbijbel zijn afgedrukt, integraal behouden.
De afzonderlijke registers op het Oude en het Nieuwe Testament hebben ze niet overgenomen. Met gebruikmaking van die van de Statenvertaling hebben ze één totaalregister samengesteld, dat wat bijbelse personen en onderwerpen betreft zelfs een uitbreiding heeft ondergaan. Met het oog op deze uitgave zijn er vier kaarten beschikbaar. het Paradijs, de Woestijntocht, het Land Kanaan en de Reizen van de Apostelen, en voor wie wil ook nog de plattegrond van Jeruzalem.3 Tot slot maken ze nog enige opmerkingen over de juiste spelling en over de nauwkeurigheid waarmee de drukproeven zijn nagekeken.
Een vergelijking
Zoals ik al eerder zei, hebben ze weliswaar de inleidingen en de kanttekeningen van de Statenvertaling vertaald, maar daaraan door hen noodzakelijk geachte zinnen en woorden toegevoegd. Wat dat precies inhoudt, blijkt al meteen aan het begin van Genesis. De eerste zin van de ‘Inhout deses Boecks’ luidt in de Statenvertaling: ‘Dit eerste Boeck Mosis wordt genaemt met een woort uyt de Griecsche tale genomen, GENESIS, beteeckenende Geboorte, ofte, oorspronck, geslacht‘. De Franse tekst heeft: ‘Ce premier livre de Moyse, écrit, comme les suivans, par une revelation & inspiration particuliere de l’Esprit de Dieu, s’appelle Genese, du mot Grec Genesis, qui sinifie generation, origine, naissance, genealogie‘.
Uit de ingelaste woorden zou men kunnen afleiden dat de auteurs nog calvinistischer of dogmatischer hebben willen zijn dan de vaderen uit Dordrecht, door zo heel uitdrukkelijk de goddelijke inspiratie van de Schriften onder woorden te brengen.
Om een goede indruk te verstrekken van het vertaalwerk van beide mannen volgt hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. Zodoende is ook een uitstekende vergelijking mogelijk met wat Haak gedaan heeft.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genese chap. XI. Tous les hommes jusques à present, n’avoyent eu qu’un méme langage, v.l. Ils se proposent par orgueil de bâtir une ville avec une fort haute tour, 3. Dieu empéche leur dessein par la confusion des langues, & les épard par le monde, 6. Babel tire son nom de là, 9. Les descendans de Sem jusqu’à Abram, 10. Qui avec Taré son pere, Sarai & Lot fils de son frere, sortit d’Ur des Caldéens & vint en Caran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1 [1]Alors toute la terre estoit [2]d’un langage, & de mesme parole. [1] H.F. & toute la terre, c. tous ses habitans avant & depuis le deluge, jusqu’à la confusion & division qui se fit des langues en Babel. [2] H. d’une levre. Et on tient que ce langage étoit l’Hebreu, (ainsi appellé de Heber) entr’ autres parce que les noms propres des premiers hommes sont d’origine Hebraïque: comme Adam, Eve, Cain, Abel, &c.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Pseaume II. Prediction touchant le regne du Messie N.S.J.C. avec une exhortation serieuse aux Rois & aux Gouverneurs du monde, qu’ils ayent à se soûmettre à ce Roi avec obeïssance.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
1. [a]Pourquoi [1]se mutinent [2]les nations, & pourquoi les peuples [3]projettent-ils [4]des choses vaines? [a] Act. 4.25 [1] Ou, bruyent, se tempétent, s’attroupent, se liguent, ou se bandent: Le mot H. peut avoir la sinification de s’assembler, ou, tenir des conventicules, & et aussi de bruire, & de s’émouvoir, comme on peut le recueillir du Ps.55.15. & 64.3. Dan.6.7. [2] Ass. tant Juifs que Gentils. Voi Act. 4.27. D’autres traduisent, les Gentils. [3] C. forment des desseins & font des entriprises qui ne leur profiteront de rien; mais se renverseront enfin á leur propre ruïne. [4] C. des projets inutiles, sans raison & sans fondement, par lesquels ils ne pourront nullement empecher le conseil de Dieu, & qui ne reüsiront qu’à leur confusion. H. des vanités.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat zowel de samenvattingen boven Genesis 11 en Psalm 2 als de kanttekeningen bij de bijbeltekst goed in het Frans zijn overgekomen. Waarom dan hier, dan daar, bewoordingen zijn toegevoegd of weggelaten, is een niet te beantwoorden vraag. Tegenover uitbreidingen als ‘fils de son frère’, ‘la confusion’ en ‘sans raison & sans fondement’, staan ook weer inkortingen zoals ‘ils’ (StV: kinderen der menschen) en ‘par orgueil’ (StV.: uyt enckele trots). Verder werkt het nogal verwarrend dat ten gevolge van de vermenging met noten uit andere bron het niet steeds helder is wat afkomstig is uit de Statenvertaling en wat van andere auteurs of commentaren. Zo blijkt noot 4 bij psalm 2 de vertaling te zijn van kanttekening 3 (met bovenvermelde toevoeging). Maar doordat noot 3 waarvan de herkomst moeilijk valt te traceren, ongeveer dezelfde inhoud heeft, is er een doublure ontstaan die hinderlijk werkt, een overdaad die schaadt.
Evenals bij ons artikel over Haak willen we dit gedeelte afsluiten met de zwaargeladen kanttekening 47 bij Romeinen 3:24 (3:23 in de Geneefse bijbel 1669).
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse Bijbel 1669
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:23 Estant justifiez gratuïtement par sa grace, par la redemption qui est en Jesus-Christ: Noot 56 bij vers 23: L’Apôtre nous represente ici & dans les paroles suivantes, toutes les causes & proprietés de la justifications par la foi, qui est revelée en l’Evangile: Sa cause premiere & principale, c’est la grace toute gratuïte & non meritée de nôtre Dieu; sa cause mouvante & meritoire, c’est la redemtion, satisfaction & expiation obtenuë par J. Christ que Dieu nous impute comme nôtre, pour étre couronnée en nous, comme nos pechés lui ont été imputés comme siens, pour étre punis en lui: Sa cause instrumentale, par laquelle nous nous appliquons le merite, la satisfaction & la propitiation faite par J.C. c’est la foi en son sang: Sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés: Sa proprieté, c’est d’une part que par elk est excluë toute vantance des hommes devant Dieu; & de l’autre, qu’elle n’est pas seulement pour les Juifs, mais aussi pour les Gentils.
Nauwkeurige vergelijking toont aan dat het dogmatische commentaar bij het ‘om niet gerechtvaardigd worden’ in grote trekken bewaard is gebleven. Het stramien waarop de Nederlandse tekst is opgebouwd: de opperste oorsaecke, de bewegende ende verdienende oorsaecke, het middel, het eynde, de eygenschap, vindt men in zijn geheel terug in de reeks: sa cause premiere et principale, sa cause mouvante & meritoire, sa cause instrumentale, sa cause finale, sa proprieté. Maar de formuleringen, vooral in het middenstuk, lijken onnodig omslachtig, vooral door de uitweiding over de toerekening. De tekst is dan wel veel bloemrijker geworden maar niet helderder.
Merk ook op hoe ‘het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden’ in de franse vertaling ‘sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés’ geworden is. Of is hier sprake van een zetfout en moet en gewoonweg als et worden gelezen?
In ieder geval hebben vader en zoon Maret met deze uitgave een groots werk geleverd, dat getuigt van het gezag en het ontzag dat dc Statenvertaling met haar kanttekeningen genoot in het zeventiende-eeuwse Europa. Of de vertaalde kanttekeningen nu ook werkelijk invloed hebben uitgeoefend op het denken en doen van de Franssprekende Calvinisten in het algemeen en van de Waalse Gemeenten in de Noordelijke Nederlanden in het bijzonder, valt moeilijk na te gaan. Een herdruk is mij althans niet bekend.
2. De Duitse Lutherbijbels van 1668, 1715/1716 en 1729
Onder de protestanten van het Duitse taalgebied was de Lutherbijbel in de zestiende en zeventiende eeuw zo overheersend, dat een vertaling die men op een andere grondslag of vanuit een afwijkende vertaalopvatting zou willen maken, niet op een welwillende ontvangst zou hoeven te rekenen. Toch hadden Calvinisten in het Duitse taalgebied behoefte aan een meer op Genève gerichte bijbeluitleg. Daarom was het volstrekt niet vreemd dat Paulus Tossanus, een man met wie we al eerder kennis hebben gemaakt in de voorafgaande artikelen over Haak, in 1617-1618 als hoogleraar in het Calvinistische Heidelberg, een Lutherbijbel voorzag van goed gereformeerd commentaar. Het werd een uitgave die meteen al bekritiseerd werd om zijn ‘Calvinistische tendenzen’.
In 1668 (Frankfurt), in 1715/16 (Minden) en in 1729 (Bazel) verschijnen opnieuw die door Tossanus becommentarieerde Lutherbijbels, maar dan uitgebreid met ‘Glossen und Auslegungen’ van anderen. Het exemplaar van 1729 dat zich in de bijbelcollectie van het NBG bevindt,4 vermeldt op de titelpagina liefst viermaal de Nederlanden als bron! Het zou te ver voeren om die letterlijk volgeschreven en in rood en zwart gedrukte pagina hier in zijn geheel te citeren. Het volgende volstaat:
Glossen und Auslegungen, welche fürnemlich aus der Niederländischen, so dann auch hie und da aus herrn Deodati und anderer hocherleuchteter Theologorum besten Annotationen ansehnlich vermehret/ und durch etliche Hebreischen/ Griechischen/ Niederländischen und anderer Sprachen wohlerfahrne Dienere Göttlichen Worts aufs neue ganß durchgangen, und deutlicher gegeben worden, dadurch der Text, wo er etwas dunckel und schwer, nüßlich erläutert und erkläret; wie nicht weniger mit weitlaufftigern Vorreden, Summarien, Concordantien und Registern, so wol vor das Alte als Neue Testament/ jedem seine besondere/ und zwar meist aus dem Niederländischen verfertigte neue überaus nüßliche Haupt- und verbesserte Namenregister versehen/ welche so eingerichtet/ dass sie vast vor eine Concordanß dienen mogen. Anjeßo aber ist diese neue Edition mit unverdrossener Mühe und grossestem Fleisse aufs neue wieder durch und durch nach denen ältesten uns neuesten so wol Niederländischen als hochteutschen Editionen revidiret’ enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de schrijver dezes.
Bekende namen
Opgenomen zijn een lange voorrede van J.J. Ulrich, opgedragen aan de christelijke lezer over de schoonheid en de kracht van de bijbel als Gods woord (liefst 27 foliopagina’s lang!), en de voorredes van Luther en Paulus Tossanus zelf. Voor ons onderwerp echter is veel interessanter de afgedrukte kopie van de in 1666 door de Heidelbergse theologen afgegeven licentie, ondertekend door Fridericus Spanheim, alweer een naam die we kennen uit de omgeving van Theodore Haak. Ook daarin wordt de vertaling van de glossen (= kanttekeningen) uit Nederlandse en Franse bronteksten genoemd. Vermeld wordt dat niet alleen de Luthertekst zorgvuldig is gecorrigeerd, ‘sondern auch die zuvor unvolkommene Glossen aus den Niederländischen und Franßösischen Originalien aufs neue fleißig überseßet’. Met die originelen zijn zonder twijfel de Statenvertaling en de Geneefse bijbel bedoeld.
En inderdaad zoals de titelpagina aangeeft, is veel uit de registers en de inleidingen op de bijbelboeken en ook het een en ander van het notenapparaat uit de Statenvertaling afkomstig. Vooral in het laatste zijn de bewerkers/vertalers meer dan in de registers en de inleidingen eclectisch te werk gegaan. Om aan te tonen dat de Statenvertaling echt de bron geweest is waaruit zij geput hebben, volgen hier twee voorbeelden van een vrijwel letterlijke vertaling uit het Nederlands, het een een lemma uit het Register, het ander de bekende noot bij Romeinen 3:24.
Statenvertaling 1637 register
Lutherbijbel 1729 register
Afgoden, Afgoderye/ soo inwendige als uytwendige/ wort/ als eenen grouwel/ geestelicke hoererye/ ende overspel/ Duyvelsdienst/ Ydelheyt/ leughen ende bedroch/ smerten/ nieticheden/ verfoeyselen/ dreckgoden/ hout ende steen/ andere Goden/ vreemde goden/ scherpelick verboden.
Abgötter/ Abgötteren/ oder Gößen/ Gößendienst/ innerlich und äußerlich/ wird gar ernstlich verboten/ als ein greuel/ geistliche hureren/ und ehebruch/ teufelsdienst/ eitelkeit/ lügen und betrug/ schmerßen/ scheusahl/ dreckgötter/ holz und stein/ andere und fremde Götter.
Statenvertaling + kanttekeningen
Lutherbijbel 1729
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:24 Und werden ohne verdienst gerecht aus seiner gnadc, durch die erlösung, so durch Christum JEsum geschehen ist. Noot 1 bij vers 24: Von hier an beschreibet der Apostel alle die ursachen und eigenschafften der rechtfertigung des glaubens, die uns im Evangelio geoffenbahret ist. Die oberste ursache ist die unverdiente gnade GOttes: die bewegende und verdienstliche ursache ist die versöhnung und erlösung durch Christum: Das mittel, dadurch dieselbe uns zugerechnet wird, der glaube an das blut Christi: Das ende, die offenbahrung der gerechtigkeit Gottes, und die vergebung der sünden. Die eigenschafft ist, dass aller ruhm des menschen fur GOTT hiedurch wird ausgeschlossen, und das dieselbige nicht nur den Juden, sondcrn auch den Heyden geoffenbahret.
Meer dan de Geneefse bijbel van 1669 en zelfs nog nauwkeuriger dan Theodore Haak hebben de Calvinistische bewerkers van deze Lutherbijbel hier de tekst van de Nederlandse kanttekening op de voet gevolgd. Wat de Apocriefe Boeken betreft, op dit punt konden de bewerkers/vertalers uiteraard niet om de beslissing van Luther heen, die ze als een geheel plaatste tussen het Oude en Nieuwe Testament. Maar als goede Calvinisten konden ze het aan het einde van de inleiding op deze boeken toch niet laten om er negatief over te oordelen. Als niet door de Geest ingegeven teksten ware het beter geweest wanneer de oude kerk ze nooit in de bijbel had opgenomen. Maar met uitdrukkelijke verwijzing naar de Synode van Dordrecht eerbiedigt men de opvatting dat ze omwille van de lieve vrede binnen de hervormingsgezinde kerken moeten worden gehandhaafd, zij het dat ze eerder achterin een plaats hadden moeten vinden overeenkomstig het besluit van diezelfde Synode! Uit dit alles mag duidelijk zijn dat dc Statenbijbel ook onder de Duitssprekende Calvinisten vermaard was om zijn inleidingen, registers en notenapparaat.
3. De bijbelvertaling van Chylinski
Het was in het jaar 1654 dat de Gereformeerde Synode van Litouwen besloot om een jongeman van Poolse afkomst en de leer van Calvijn toegedaan, met een beurs naar het buitenland te sturen. Zijn naam was Samuel Boguslaw Chylinski en zijn vermoedelijke geboortejaar 1635. In het jaar 1654 meldde hij zich bij de Universiteit te Franeker in de Noordelijke Nederlanden, waar Polen als Jan Makowski en Nicholas Arnold of Leszno theologie doceerden.5 Het waren hectische jaren, want de Litouwse Calvinisten raakten betrokken bij de oorlog die de Zweedse koning Gustav Karl X (1654-1660) tegen Polen ondernam. Chylinski ging in 1655 voor korte tijd naar Dantzig terug, om daar te vernemen dat zijn vader was gesneuveld en dat twee broers en twee zussen naar het oosten waren gedeporteerd.
Weer terug in Franeker werpt hij zich ondanks een zwakke gezondheid vol ijver onder andere op de studie van het Hebreeuws, en toen is bij hem waarschijnlijk ook de idee ontstaan om de bijbel in het Litouws te vertalen. Misschien is hij er daar in Franeker ook al mee begonnen. Op de eenendertigste maart 1657 verliet hij Franeker om over te steken naar Engeland, alwaar hij april 1657 in Londen aankwam.
Er zijn voldoende Engelse getuigenissen voorhanden waaruit blijkt dat hij onmiddellijk aan de gang is gegaan met de vertaling van de bijbel in het Litouws, en dat hij eind november 1659 met zijn vertaalarbeid is gereedgekomen. Of dat in opdracht was van de Synode van Kiejdany, die eind 1656/ begin 1657 tot een bijbelvertaling in het Litouws het besluit nam, lijkt niet goed meer te achterhalen.6
Volgens diezelfde Engelse gegevens heeft hij zich die drie jaar niet alleen beziggehouden met het vertaalwerk, maar ook met het verzamelen van gelden voor het zetten en drukken van de tekst. Onder de mensen met wie Chylinski contact had, of die Chylinski aanmoedigden, van raad dienden en zelfs financieel steunden, waren mannen van naam zoals: John Dury, Samuël Hartlib en Comenius, dezelfden die we ook al tegengekomen zijn in de kring rond Haak. Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat Haak en Chylinski elkaar moeten hebben gekend? Beiden waren in dezelfde jaren en in hetzelfde land dag en nacht bezig met dezelfde vertaalarbeid. Of is dit te veel speculatie?
Omdat het er maar niet van kwam dat het kant en klare manuscript uitgegeven werd, ondernam Chylinski in 1661 een reis naar Litouwen om de zaak te bepleiten bij de Synode van Kiejdany (20-24 augustus). Bij zich had hij 11 drukproeven van het Oude Testament en nog andere manuscripten. Nadat hij in Engeland was teruggekeerd, werden er nooit bewezen beschuldigingen tegen hem ingebracht dat hij de opbrengst van collectes verduisterd zou hebben. Die verdachtmakingen leidden er wel toe dat de Synode van Wilna (3-10 juni 1663) hem van zijn functie onthief en de taak overdroeg aan Jan Krainski en Nicholas Minwid.
Om een lang verhaal kort te maken, het kwam erop neer dat die drukproeven van Genesis tot en met de Psalmen aanvaard werden, dat de rest van het Oude Testament aan een strenge correctie zou worden onderworpen en dat het manuscript van het Nieuwe Testament werd afgewezen. Het is niet onmogelijk dat Jan Borzymowski, de aangewezen supervisor, zich bij zijn beoordeling heeft laten leiden door afgunst, temeer omdat hij zelf bezig was met het Nieuwe Testament.
Chylinski keerde niet meer naar Litouwen terug en overleed enkele jaren later in 1668, wellicht als een berooid en ontgoocheld man. Van de bijbeltekst (Genesis tot en met Psalm 40) die in 1661 in druk gereed lag, bestaan nog drie exemplaren.
Nederlands in de Litouwse vertaling
Dit alles is op zichzelve wel interessant, maar wat is het verband met de Statenvertaling? Wel, in 1932 kocht het Brits Museum in Londen van een particulier een handschrift van het Nieuwe Testament aan dat in 1934 door Stanislaw Kot geïdentificeerd werd als de volledige vertaling van het Nieuwe Testament door Chylinski. Een tekstkritische uitgave zag te Poznan in 1958 het licht, met uitvoerige inleidingen en studies. Poolse en Litouwse taalwetenschappers, met name Jan Otrebski en mevr. I. Zawadska, waren van mening dat Chylinski wel eens een Nederlandse ‘Vorlage’ geraadpleegd kon hebben, misschien wel de Statenvertaling. Dit op grond van Nederlandse woorden in de bijbeltekst zelf en in aantekeningen voor en achter in het handschrift.
Het onderzoek hiernaar is vorig jaar in een stroomversnelling gekomen doordat het Nederlands Bijbelgenootschap van twee zijden benaderd werd om hierbij enige hulp te bieden. Enerzijds van de kant van Prof. Dr. Bernfried Schlerath uit Berlijn en anderzijds van de kant van mevr. Gina Kavaliunaite van het Litouwse Taalinstituut (Lietuviu Kalbos Institutas) te Vilnius.7
Hier volgen enkele voorbeelden die moeten aantonen dat Chylinski een Statenbijbel bij de hand heeft gehad:
1 Timoteus 4:14 luidt:
En versuymtmet dowanoo kuriy ira, enz.
Titus 3:8:
ir noriu idand tuo dayktus ernstelich stypryntumbey, enz.
Hebreeën 4:12:
ir dwasioo, ir sumezgimump, ir mercks, enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de auteur dezes.
Het gaat om de woorden ‘En versuymt met’, ‘ernstelich’ en ‘mercks’, die zonneklaar uit de Statenvertaling afkomstig zijn. Daarbij heb ik de voorzichtige suggestie gedaan dat `en versuymt met’ eigenlijk gelezen moet worden als ‘en versuymt niet’ overeenkomstig de Nederlandse tekst, en dat de Poolse onderzoekers het woord verkeerd zouden hebben gelezen, niet alleen ten gevolge van het moeilijk te ontcijferen handschrift, maar ook vanwege een niet optimale kennis van de orthografie van Nederlandse woorden uit de zeventiende eeuw.
Voorbeelden uit aantekeningen achter in het handschrift zijn onder andere: ‘werkiert’ (Handelingen 2:41); ‘hebbeik u geschrewen’ (1 Johannes 5:13); ‘wertragen – verslappen’ (Galaten 6:8) en ‘met inerliche onterminge bewegkt zijnde’ (Lucas 10:33). Ook hier krijgt men de indruk dat dc uit het Nederlands afkomstige woorden mogelijkerwijze niet helemaal goed door de Poolse tekstuitgevers gelezen zijn. Op dit stuk zou nader onderzoek van het nieuwtestamentische handschrift van Chylinski mijns inziens zeker nog wenselijk zijn.
Interessant is het ook om te kunnen achterhalen welke editie Chylinski kan hebben geraadpleegd. Gesuggereerd is onder andere de Gouda-editie van 1647 door de gebroeders Rammazeyn, maar dc reden waarom is mij niet duidelijk. De edities van de Statenvertaling van 1637 af vertonen geen onderlinge tekstverschillen. Hooguit doen zich minieme spellingsveranderingen voor, maar die kunnen geen aanleiding geven tot schrijfwijzen als ‘wertragen’ in plaats van ‘vertragen’ of als ‘onterminge’ in plaats van ‘ontferminghe’. Het kleine aantal Nederlandse woorden, een tiental, vormt toch wel een te smalle basis om een verantwoorde keuze te maken uit de vele edities van 1637 tot en met 1657.
Natuurlijk is het mogelijk dat Chylinski uit het hoofd geciteerd heeft. Meer voor de hand ligt het echter aan te nemen dat hij een Statenbijbel vanuit Franeker naar Engeland heeft meegenomen. Wellicht dat dit zelfs de gecorrigeerde editie 1657 van Ravesteyn kan zijn geweest. Verder onderzoek door leden van het Lietuviu Kalbos Institutas en door andere taalgeleerden zal uiteindelijk moeten uitwijzen hoe groot de rol van de Statenvertaling geweest is voor het vertaalwerk van Chylinski.
In ieder geval mevrouw Kavaliunaite houdt het voor mogelijk dat de Litouwse tekst van het Nieuwe Testament volledig uit de Statenvertaling vertaald is! Met gespannen belangstelling wachten we de resultaten van hun bevindingen af.
De heer A.W.G. Jaakke is vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen III. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 16/1 (maart 1997), 2-16.
voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren.
9Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn.
10Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven.
11En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door Welken wij nu de verzoening gekregen hebben.
de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben.
13Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.
14Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen, Die komen zou.
15Doch niet, gelijk de misdaad, alzo is ook de genadegift, want indien, door de misdaad van één, velen gestorven zijn, zo is veel meer de genade Gods, en de gave door de genade, die daar is van één mens Jezus Christus, overvloedig geweest over velen.
16En niet, gelijk de schuld was door den één, die gezondigd heeft, alzo is de gift; want de schuld is wel uit één misdaad tot verdoemenis, maar de genadegift is uit vele misdaden tot rechtvaardigmaking.
17Want indien door de misdaad van één de dood geheerst heeft door dien énen, veel meer zullen degenen, die den overvloed der genade en der gave der rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heersen door dien Enen, namelijk Jezus Christus.
18Zo dan, gelijk door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis; alzo ook door één rechtvaardigheid komt de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens.
19Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien énen mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Enen velen tot rechtvaardigen gesteld worden.
en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest;
21Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot den dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onzen Heere.
1 Paulus leert voorders wat vruchten in ons voort komen door de rechtveerdighmakinge des geloofs, namelijck, vrede met Godt, lijdtsaemheyt, hope, ende versekertheyt van Godts liefde. 5 Verklaert daer na de fondamenten van dese hope ende versekertheyt, namelick het getuygenisse des Heyligen Geests in onse herten, ende de bedenckinge dat Godt Christum voor ons in den doot heeft over gegeven, doe wy noch vyanden waren. 9 Besluyt daer uyt dat wy dan oock versekert moeten zijn van onse volhardinge, ende in Godt daer van mogen roemen. 12 Maeckt daer na eene tegenstellinge tusschen Adam ende Christum: ende verklaert dat gelijck door de overtredinge Adams de sonde ende de doot over alle menschen is gekomen, alsoo oock door Christi gehoorsaemheyt de rechtveerdigheyt ende het leven over vele sal komen. 20 Eyndelick verklaert hy waer toe de gevinge van de wet heeft gedient.
WY dan gerechtveerdight zijnde uyt den geloove hebben
ROMEINEN 5:1
D. vrientschap Godts, daer wy te voren sijne vyanden waren, versen 8, 10. ende de versekertheyt daer van in ons gemoedt, waer door wy in Godt worden gerust gestelt, Ioan. c. 16. vers 33. Rom. cap. 14. vers 17.
Ofte, toegangh tot dese genade, waer door te kennen gegeven wort dat wy tot dese genade van selfs niet en zijn gegaen, maer dat wy van Christo door sijnen Geest daer toe zijn geleyt. Ephes. 2.8. Hebr. 8.10.
toeleydinge hebben door het geloove
ROMEINEN 5:2
Dat is, tot desen staet der vrientschap ende vrede met Godt. Waer uyt oock voort komt dat wy met vrymoedigheyt tot hem gaen, ende hem durven aenroepen als eenen Vader, Ephes. 2.18. ende cap. 3. vers 12. Hebr. 4.16.
D. wy verheugen ons selfs daer in, ende trotzen tegen deselve om de versekertheyt die wy hebben van de goede uytkomste van die, Rom. cap. 8. vers 34, etc.
wy roemen oock in de verdruckingen: wetende dat de verdruckinge
ROMEINEN 5:3
Niet dat de verdruckinge dat doet door hare nature, maer om dat Christus de geloovige door sijnen Geest daer tegen sterckt, Ioan. cap. 16. vers 33. Rom. 8. vers 37.
lijdtsaemheyt werckt:
4Ende de lijdtsaemheyt
ROMEINEN 5:4
Ofte, ervaringe, ofte, beproevinge, Namelick, van Christi hulpe ende trouwe in het volbrengen van sijne belofte, daer mede hy ons heeft belooft in sulcke swarigheyt by te staen, Ioan. 14. versen 17, 18. 2.Corinth. 1. versen 5, 6.
bevindinge, ende de bevindinge
ROMEINEN 5:4
Namelick, dat oock de vervulllinge van andere beloften, ende insonderheyt van de eeuwige saligheyt, daer op volgen sal, gelijck wy de vervullinge van dese belofte hier in bevinden ende gevoelen.
hope:
5Ende de hope
ROMEINEN 5:5
Dat is, en mist noch en bedrieght niet. Want als wy yet verwachten, ofte tot roemens toe hopen, dat ons daer na mist, soo worden wy daer over by ons selven bedroeft ende by andere beschaemt.
en beschaemt niet, om dat
ROMEINEN 5:5
Namelick, waer mede hy ons in Christo Iesu lief heeft, gelijck uytgedruckt wort vers 8. het welck ons in den tijt van verdruckinge meest troost ende versterckt, Rom. cap. 8. versen 38, 39.
de liefde Godts in onse herten
ROMEINEN 5:5
Dat is, overvloedelick betuyght, Rom. 8. vers 16.
uytgestort is door den Heyligen Geest,
ROMEINEN 5:5
Namelick, tot een vertrooster in ons gemoedt, ende een onderpandt van onse erve, Ioan. cap. 14. versen 16, 17. 2.Corinth. cap. 1. vers 22. Ephes. cap. 1. vers 13. Ende dit is het eerste fondament, waerom de hope niet en beschaemt, om dat de Heylige Geest hier in niet en kan liegen.
Dit is het ander fondament onser hope, de versekerheyt der liefde Christi tegen ons, die ons met Godt versoent heeft doe wy noch vreemt van hem waren, veel meer dan ons behouden sal, na dat wy nu sijne vrienden door het geloove geworden zijn.
Christus, als wy noch
ROMEINEN 5:6
Ofte, onmachtigh, Namelick, om ons selven te verlossen, als overwonnen van de sonde gelijck van een doodelicke sieckte.
krachteloos waren, is
ROMEINEN 5:6
Of, ter rechter, ofte, bequamer tijt, D. in den tijt van Godt bestemt, Galat. 4. vers 4.
te sijner tijt voor
ROMEINEN 5:6
Dat is, die in haer selven sondaers waren, ende door hare sonden Godts toorne meer ende meer over haer verweckten.
de godtloose gestorven.
7Want nauwlick sal yemant voor eenen rechtveerdigen sterven: want voor
ROMEINEN 5:7
Ofte, nuttigen, Dat is, die hem ofte andere dienstigh ende nuttigh is.
den goeden sal
ROMEINEN 5:7
Dit seght de Apostel, om dat, insonderheyt in de Romeynsche historien, hoe wel seer weynige, nochtans eenige worden gevonden, die haer in den doot hebben begeven, om hare vrienden ende medeburgers te verlossen van swarigheyt: maer niemant van die en is van sijne vyanden gestorven, gelijck Christus gedaen heeft.
Dat is, als de sonde over ons noch hare heerschappije hadde, Ioan. cap. 9. vers 31. Rom. 6.17, 19, 20.
noch sondaers waren.
9Veel meer dan, zijnde nu gerechtveerdight
ROMEINEN 5:9
Gr. in sijn bloet, Dat is, door sijne gehoorsaemheyt tot den doot des kruyces, Philip. cap. 2. vers 8. welcke is de bewegende oorsake, waerom ons Godt rechtveerdight, ende daer het geloove op steunt, Rom. cap. 3. vers 25.
door sijn bloet, sullen wy door hem behouden worden
ROMEINEN 5:9
Dat is, van de straffe des toekomenden oordeels, 1.Thessal. cap. 1. vers 10. het welck oock de dagh des toorns genaemt wort, Rom. cap. 2. vers 5.
van den toorn.
10Want indien wy
ROMEINEN 5:10
Namelick, om de sonde die in ons was, welcke Godt haet, ende vyantschap is tegen Godt, Rom. cap. 8. vers 7. Andersins heeft hy geseght dat Godt ons lief gehadt heeft, doe wy noch sondaers waren, vers 8. Namelick, ten aensien dat wy van hem uytverkoren ende Christo om te verlossen gegeven waren, Ioan. cap. 17. versen 2, 6. Rom. cap. 9. vers 13.
vyanden zijnde met Godt versoent zijn door den doot sijns Soons, veel meer sullen wy versoent zijnde behouden worden
ROMEINEN 5:10
Gr. in sijn leven, Dat is, door hem die nu leeft, ende sit ter rechter hant Godts, aldaer voor ons bidt, ende alle dingen sich heeft onderworpen, Rom. 8.34. Ephes. 1. versen 20, 21, 22, etc. Hebr. cap. 9. vers 24.
door sijn leven.
11Ende niet alleenlijck [dit,] maer
ROMEINEN 5:11
Namelick, hier van, dat wy nu versoent zijnde oock sullen behouden worden van den toekomenden toorn, versen 9, 10. ende dat Godt onse Godt is ende eeuwighlick sal blijven.
wy roemen oock in Godt, door onsen Heere Iesum Christum, door welcken wy nu de versoeninge gekregen hebben.
12
ROMEINEN 5:12
In de volgende verssen verklaert de Apostel hoe wy door Christum gerechtveerdight zijn met eene tegenstellinge van Adam ende sijne ongehoorsaemheyt, door welcke de doot doorgedrongen is over alle menschen, versen 12, 13, 14. ende daer na hoe Christi gehoorsaemheyt ons daer tegen tot rechtveerdigheyt streckt, versen 15, 16, 17, 18, 19. door Godts toereeckeninge. Ende dat het daerom niet ongerijmt en is, dat wy alle door eenes menschen gehoorsaemheyt gerechtveerdight worden, alsoo wy alle door eenes menschen ongehoorsaemheyt tot sondaers gestelt zijn.
Namel. Adam, 1.Corinth. 15.21. waer onder oock Eva begrepen is, alsoo dese twee een vleesch waren, ende een gemeene stamme van het geheel menschelick geslachte, Ephes. cap. 5. vers 31. 1.Timoth. cap. 2. vers 14.
eenen mensche de sonde in de werelt ingekomen is, ende door de sonde
de doot: ende alsoo de doot tot alle menschen doorgegaen is
ROMEINEN 5:12
Namel. eenen mensche, gelijck dit Griecksch woordeken epi, voor in oock elders wort genomen, Marc. 2. vers 4. Hebr. 9.17, etc. ende dit woordeken in van Paulo oock over dese sake gebruyckt wort, 1.Cor. c. 15. vers 22. Ofte, voor soo veel, ofte, om datse alle gesondight hebben, ende dat brenght oock nootsakelick den selven sin mede, want alle menschen die sterven en hebben in haer selven geen dadelicke sonden begaen, gelijck blijckt in de onmondige kinderen, welcker vele sterven in hare onmondigheyt, ende derhalven moeten gesondight hebben in desen eenen mensche, in wiens lendenen sy waren: gelijck Levi geseght wort tiende gegeven te hebben, zijnde in de lendenen Abrahams, Hebr. cap. 7. vers 9. Siet hier van breeder verklaringe in de volgende verssen, ende Iob cap. 14. vers 4. Psalm 51. vers 7. Ioan. cap. 3. versen 5, 6. Ephes. cap. 2. vers 3, etc.
in welcken alle
ROMEINEN 5:12
Namelick, alsoo is oock door eenen mensche Iesum Christum de gerechtigheyt ende het leven over alle geloovige gekomen. Gelijck Paulus besluyt versen 18, 19.
gesondight hebben.
13Want
ROMEINEN 5:13
Namelick, van Mose gegeven.
tot de wet
ROMEINEN 5:13
Dat is, was oock in de werelt, gelijck uyt de doot blijckt, vers 14. die de besoldinge der sonde is, Rom. cap. 6. vers 23.
was de sonde in de werelt: maer de sonde en wort
ROMEINEN 5:13
Dat is, niet voor sonde gehouden, ofte gereeckent.
niet toegereeckent,
ROMEINEN 5:13
Waer uyt de Apostel besluyten wil, datter dan een ander wet is geweest, door welcker overtredinge alle menschen oock in dien tijt sondaers geweest zijn: ende dat niet alleen de wet der nature, die de onmondige kinderen niet en hebben overtreden, maer de wet die Godt aen den eersten mensche hadde gegeven, welckers overtredinge aen allen, oock selfs aen de onmondige kinderen is toegereeckent, gelijck het volgende vers mede brenght.
als’er geen wet en is.
14Maer
ROMEINEN 5:14
Namelick, niet alleen de geestelicke ende eeuwige doot, maer oock de lichamelicke, van welcke hy in dit vers insonderheyt spreeckt, om dat die voor allen blijckelick was, Rom. cap. 8. vers 10. 1.Corinth. cap. 15. vers 22.
de doot heeft geheerschet van Adam tot Mosem toe, oock over de gene
ROMEINEN 5:14
Dat is, de onmondige kinderen, die noch geen dadelicke sonden tegen de wet Godts en hebben begaen, gelijck Adam ende alle volwassene na hem gedaen hebben, ende die evenwel sterven. Waer uyt dan blijckt datse met de erfsonde besmet zijn.
die niet gesondight en hadden in de gelijckheyt der overtredinge Adams, welcke
ROMEINEN 5:14
Dat is, een gelijck exemplaer, Namelick, dat gelijck Adam, de gene die van hem natuerlicker wijse geboren zijn, in hem ende door hem tot sondaers gestelt heeft, also oock Christus alle die door hem overnaturelicker wijse herboren worden, in hem ende door hem tot rechtveerdige stelt, gelijck de volgende verklaringe bewijst.
een voorbeelt is
ROMEINEN 5:14
Dat is, Christi des beloofden zaets, dat den satan den kop soude vertreden, Genes. cap. 3. vers 15. op welcke belofte de Apostel hier schijnt te sien. Want aldaer wort den tweeden Adam belooft, soo haest den eersten was gevallen.
des genen die komen soude.
15Doch niet, gelijck
ROMEINEN 5:15
Ofte, val, afval: Dat is, de sonde Adams, die in dit Capittel meermaels met dit woort genaemt wort.
de misdaet, alsoo is oock
ROMEINEN 5:15
Dat is, de weldaet, die ons door Christum is verkregen ende wort geschonken.
de genadengifte. Want indien door de misdaet van eenen
ROMEINEN 5:15
Dat is, niet alleen hy selve, maer andere vele, namelick alle die van hem na de nature gekomen zijn.
vele gestorven zijn, soo is veel meer
ROMEINEN 5:15
Dat is, de barmhertigheyt ende onverdiende gunste Godts.
de genade Godts ende
ROMEINEN 5:15
Dat is, de gerechtigheyt Christi, die ons van Godt uyt genade door het geloove wort toegereeckent.
de gave door de genade, die daer is eenes menschen Iesu Christi,
ROMEINEN 5:15
D. krachtiger ende menighvuldiger. Een gelijckenisse genomen van het water dat het vyer door sijne kracht ofte vloet uytbluscht, dat alsoo oock de kracht ende overvloet van Christi gerechtigheyt de sonde ende schult uytbluscht.
overvloedigh geweest
ROMEINEN 5:15
Dat is, alle die hem door het geloove worden ingelijft.
over vele.
16Ende niet gelijck [de schult was] door
ROMEINEN 5:16
Namelick, Adam, als voren.
den eenen die gesondight heeft, [alsoo is] de gifte. Want
ROMEINEN 5:16
Ofte, oordeel, Dat is, schult, gelijck 1.Timoth. 5. vers 12. Namelick, waer door wy om de sonde voor Godts oordeel des tijtlicken ende eeuwigen doots schuldigh zijn, gelijck uyt het volgende blijckt.
de schult is wel uyt eene [misdaet] tot
ROMEINEN 5:16
Namelick, voor de gene die door het geloove in Christum van desen verdoemelicken staet niet verlost en worden.
verdoemenisse: maer de genadengifte is uyt
ROMEINEN 5:16
Namelick, der gene die dese gemeene sonde met vele bysondere sonden hebben verswaert, gelijck alle menschen doen die tot hare jaren gekomen zijn.
vele misdaden tot rechtveerdigh-makinge.
17Want indien door de misdaet van eenen de doot geheerscht heeft door
ROMEINEN 5:17
Namel. eersten Adam, als voren.
dien eenen, veel meer sullen de gene, die den overvloet der genade ende der gave der rechtveerdigheyt
ROMEINEN 5:17
Of, aennemen, Namel. door den waren geloove, Ioan. cap.1. vers 12.
ontfangen,
ROMEINEN 5:17
Dat is, deses geestelicken levens deelachtigh zijnde de overhant hebben over de sonde ende schult der selve, Galat. cap. 2. versen 19, 20. Ephes. cap. 2. versen 5, 6. ende hier na des eeuwigen levens deelachtigh worden, gelijck vers 21. nader verklaert wort.
in het leven heerschen door dien eenen [namelick] Iesum Christum.
18Soo dan gelijck door eene misdaet [de schult gekomen is] over alle menschen
ROMEINEN 5:18
Dat is, haer in sulcken staet gebracht, daer in sy voor Godt verdoemelick zijn, Rom. cap. 3. vers 19. Ephes. 2. versen 1, 3.
tot verdoemenisse: alsoo oock door eene
ROMEINEN 5:18
Gr. dikajoma. Alsoo noemt hy de gehoorsaemheyt Christi, om dat sy de kracht heeft om oock andere te rechtveerdigen, gelijck het Griecks woort hier mede brenght: ende wort gestelt tegen de overtredinge Adams, in welcke oock de kracht was om andere tot sondaers te maken, vers 19.
rechtveerdigheyt [komt de genade]
ROMEINEN 5:18
Namelick, die in hem gelooven: ofte, die dese gave aennemen, vers 17.
over alle menschen tot rechtveerdighmakinge des levens.
19
ROMEINEN 5:19
Hier besluyt de Apostel de gelijckenisse van Adam ende van Christus: namelick, dat gelijck de ongehoorsaemheyt Adams ons toegereeckent wort tot schult der verdoemenisse, alsoo Christi gehoorsaemheyt ons toegereeckent wort tot ontslaginge van die schult. Het is wel waer dat gelijck wy door Adams eerste misdaet niet alleen schuldigh zijn geworden aen deselve, ende aen de straffe van dien, maer oock onse nature daer door verdorven is geworden, dat alsoo wy door Christi gehoorsaemheyt niet alleen van de straffe verlost zijn, maer oock door de kracht der selve van sijnen Geest in ons gemoedt vernieuwt ende geheylight worden: doch daer van en heeft de Apostel tot noch toe niet gesproken, maer begint daer van te spreken in het volgende. Ende dese vernieuwinge is in dit leven oock geheel onvolmaeckt, gelijck hy met sijn eygen exempel sal bewijsen in ’t sevende Capittel, soo dat wy daer door voor Godt niet en konnen rechtveerdigh gestelt worden.
Want gelijck door de ongehoorsaemheyt van dien eenen mensche vele [tot] sondaers gestelt zijn geworden, alsoo sullen oock door de gehoorsaemheyt van eenen vele [tot] rechtveerdige gestelt worden.
Hier beantwoort den Apostel dese tegenwerpinge: Indien wy door de gerechtigheyt Christi alleen tot rechtveerdige gestelt worden, waer toe is dan de wet den Israëliten door Mosem gegeven? ende verklaert dat de wet niet en is gegeven om gerechtveerdight te worden door haer, maer op dat de sonde, ende de straffe die wy van wegen de sonde schuldigh zijn, te beter soude bekent worden: ende dat alsoo de genade Godts in Christo, die ons niet tegenstaende de swaerheyt onser sonden, rechtveerdight, te meerder soude geacht worden, ende wy te vlijtiger onsen toevlucht tot deselve souden nemen. Siet Galat. 3.19.
Maer de wet is
ROMEINEN 5:20
Namel. boven de schult die wy van nature onderworpen waren: ofte, boven de belofte, die alreede aen Abraham gedaen was, waer van in het voorgaende Capittel, ende Galat. 3.17. gesproken wort.
boven dien in gekomen, op dat de misdaet
ROMEINEN 5:20
Dat is, te blijcklicker, ende oock te stercker, niet door de schult van de wet, maer van onse verdorvene nature, die altijt strevelt tegen het gene haer verboden is, Rom. 7. versen 5, 8.