Bede om verlossing
1 DOE mij recht, o God, en twist Gij mijn twistzaak; bevrijd mij van het ongoedertieren volk, van den man des bedrogs en des onrechts.
2 Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking?
3 Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden; dat zij mij brengen tot den berg Uwer heiligheid, en tot Uw woningen;
4 En dat ik inga tot Gods altaar, tot den God der blijdschap mijner verheuging, en U met de harp love, o God, mijn God!
5 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.
David bidt om recht tegen sijne wreede ende arghlistige vyanden: klaeght Godt sijnen noot, begeert genadige vervullinge sijner beloften, ende richt sijne verslagene ziele op door geloove ende vertrouwen.
1 DOet my recht, ô Godt, ende twist ghy mijne twistsake: bevrijdt my van het ongoedertieren volck, van den man des bedroghs ende des onrechts.
2 Want ghy zijt de Godt mijner sterckte; waerom verstoot ghy my [dan? ] waerom ga ick steeds in’t swart, van wegen des vyants onderdruckinge?
3 Sendt u licht, ende uwe waerheyt, dat die my leyden; datse my brengen tot den bergh uwer heyligheyt, ende tot uwe wooningen:
4 Ende dat ick inga tot Godts altaer, tot den Godt des blijdtschaps mijner verheuginge, ende u met de harpe love, O Godt, mijn Godt!
5 Wat buyght ghy u neder, O mijne ziele, ende wat zijt ghy onrustigh in my? hoopt op Godt, want ick sal hem noch loven; hy is de menighvuldige verlossinge mijns aengesichts, ende mijn Godt.