Danklied der verlosten
1 EN te dienzelfden dage zult gij zeggen: Ik dank U, HEERE, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij.
2 Zie, God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de HEERE HEERE is mijn Sterkte en Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden.
3 En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils;
4 En zult te dienzelfden dage zeggen: Dankt den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken; vermeldt, dat Zijn Naam verhoogd is.
5 Psalmzingt den HEERE, want Hij heeft heerlijke dingen gedaan; zulks zij bekend op den gansen aardbodem.
6 Juich en zing vrolijk, gij inwoners van Sion, want de Heilige Israëls is groot in het midden van u.
Een dancksegginge die de Christenen doen souden voor de verlossinge haer in Christo bewesen, haer over deselve hertelick verblijdende.
1 ENde te dien selven dage sult ghy seggen, Ick dancke u, HEERE, dat ghy toornigh op my geweest zijt: [maer ] uwen toorn is afgekeert, ende ghy troost my.
2 Siet, Godt is mijn heyl, ick sal vertrouwen ende niet vreesen: want de HEERE HEERE is mijn sterckte, ende psalm, ende hy is my tot heyl geworden.
3 Ende ghylieden sult water scheppen met vreughde uyt de fonteynen des heyls:
4 Ende sult te dien selven dage seggen, Dancket den HEERE, roept sijnen name aen, maeckt sijne daden bekent onder de volckeren: vermelt dat sijn naem verhooght is.
5 Psalmsinght den HEERE, want hy heeft heerlicke dingen gedaen, sulcks zy bekent op den gantschen aertbodem.
6 Iuycht ende singht vrolick, ghy inwoondersse van Zion: want de Heylige Israëls is groot in het midden van u.