De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande tweeartikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
1. De Geneefse bijbel
De Geneefse bijbel ontleent zijn naam niet alleen aan de stad Genève, waar hij vele malen werd gedrukt en uitgegeven, maar ook en wellicht vooral aan de theologen en predikanten van Genève die hem steeds weer opnieuw aanpasten aan hun vertaalprincipes en verbeterden naar de Hebreeuwse en Griekse grondtekst. Aan de wieg van de Geneefse bijbel staat Pierre Robert Olivetan, die om reden van zijn kennis van het Hebreeuws en het Grieks door Calvijn verzocht was de bestaande Franse vertaling van Jacques le Fèvre d’Etaples (Antwerpen, 1530) te herzien. Zijn werk van gedeeltelijke correctie en gedeeltelijke (her)vertaling waarbij hij zowel de bijbelse grondtekst gebruikte als de Latijnse vertalingen van Pagninus en Erasmus, verscheen in 1535 bij Pierre de Wingle te Neuchâtel.
De belangrijkste revisies zijn die van 1540, bekend als de bijbel met het zwaard,1 die van 1546, waarin Calvijn zelf de hand had, die van 1560 met zijn bittere aanval op Castellio, en die van 1588, ’tont reueu & conferé sur les textes Hebrieux & Grecs par les Pasteurs & Professeurs de l’Eglise de Geneue’ en sindsdien beschouwd als de standaardtekst van de Geneefse bijbel.
Deze bijbelvertaling werd in gebruik genomen door de Eglises Wallones, die in de 16de eeuw ontstonden in de Franssprekende gebieden van de Zuidelijke Nederlanden op grondslag van de hervorming van Calvijn. Op de vlucht voor de vervolgingen die vanaf 1578 in alle hevigheid tegen hen uitbraken, namen zij deze bijbel mee naar de Noordelijke Nederlanden, waar zij een goed onthaal vonden (Eerste Refuge), en waar zij de Waalse Gemeenten stichtten.2 In de tweede helft van de 17de eeuw profiteerden zij net als andere geloofsgemeenschappen van de gematigde godsdienstvrijheid en de financiële en economische groei en bloei. De belangrijke plaats die de Waalse Gemeenten toen in de Nederlandse samenleving innamen, komt onder andere tot uiting in de prachtuitgave van de Geneefse bijbel van 1669. Het schitterende exemplaar dat zich in de bibliotheek van het NBG bevindt, heeft als titel:
La Sainte Bible qui contient le vieux et le nouveau Testament, Edition nouvelle, faitc sur la Version de Genève, reveuë, & corrigée; Enrichie, outres les anciennes Notes, de toutes celles de la Bible Flamande, de la plus-part de celles de M. Diodati, & de beaucoup d’autres.
Deze editie in groot folioformaat is gedrukt en uitgegeven door Louys & Daniel Elzevier te Amsterdam met de toestemming (privilegie) van Johan de Witt, verleend in 1668. Verantwoordelijk voor het vertalen en aanbrengen van het notenapparaat, de registers en de inleidingen zijn Samuel des Manets en diens zoon Henry. De eerste was hoogleraar aan de universiteit van Groningen, de laatste was bedienaar van het Woord aan de Waalse gemeente te Delft.
Noten van de Statenvertaling
In hun woord vooraf geven zij niet alleen uiting aan hun trots deel te mogen hebben aan de ‘bonheur des Flamandes’ met wie zij het geloof op Calvinistische grondslag gemeen hebben, maar brengen zij ook de wens onder woorden om hun bijbel verrijkt te zien met de ‘Notes savantes et judicieuses’ van de Statenvertaling, die zo’n 30 jaar terug met toestemming van de Heren Staten Generaal het licht zag. Als geboren Fransen met goede kennis niet alleen van het Nederlands (la langue Flamande) maar ook van de bijbelse grondtalen achten zij zich als geen ander geschikt om de tekst van de Nederlandse bijbel met die van de Franse te vergelijken, en de uit het Nederlands vertaalde kanttekeningen op juiste wijze bij de Franse tekst in te passen: ‘placer les Notes dans leur juste assiette’. In negen punten zetten zij hun aanpak en werkwijze uiteen. Voor deze Geneefse editie gebruiken ze als basistekst de Parijse uitgave van 1652 door Pierre des Hayes, omdat ze die tot dan toe als de beste beschouwen.
Bij het opstellen van het notenapparaat hadden ze als hoofddoel alle kanttekeningen van de Statenvertaling op te nemen. Maar tegelijk handhaafden ze de noten van de Geneefse bijbel, drukten ze ook een deel van de aantekeningen van Diodati af, en maakten ze ook nog gebruik van de op- en aanmerkingen van Monsieur de Launay en de kritische bevindingen van Monsieur de Bleyswijck.
Verderop zal blijken dat dit soms tot doublures leidde en dat de lezer niet meer weet of een bepaalde opvatting nu komt van de Statenvertalers, van Diodati of van andere commentatoren. De parallelle plaatsen zijn integraal van de Statenbijbel overgenomen, omdat die het meest exact en uitgewerkt zijn. Door middel van de letters uit het alfabet worden ze zowel in de tekst als in de marge aangegeven. Enkele in de kanttekeningen opgenomen afkortingen zijn: H: l’Hebreu, C: le Caldaïque, S: le Syriaque, G: le Grec, L: le Latin, F: le Flamand, c.: c’est à dire, en ass.: assavoir.
De apocriefe boeken zijn overeenkomstig de ‘Vlaamse’ bijbel met de Waerschouwinge aen de lezers opgenomen achter het Nieuwe Testament. Aangezien kanttekeningen bij die boeken in de Statenvertaling ontbreken, zijn die van Diodati overgenomen. Ook alle inleidingen van de Statenvertaling op het Oude en Nieuwe testament en op elk afzonderlijk bijbelboek (Argument) zijn gehandhaafd, zij het dat ze zijn aangevuld met noodzakelijk geachte toevoegingen. Verder zijn de samenvattingen zoals die boven elk hoofdstuk in de Statenbijbel zijn afgedrukt, integraal behouden.
De afzonderlijke registers op het Oude en het Nieuwe Testament hebben ze niet overgenomen. Met gebruikmaking van die van de Statenvertaling hebben ze één totaalregister samengesteld, dat wat bijbelse personen en onderwerpen betreft zelfs een uitbreiding heeft ondergaan. Met het oog op deze uitgave zijn er vier kaarten beschikbaar. het Paradijs, de Woestijntocht, het Land Kanaan en de Reizen van de Apostelen, en voor wie wil ook nog de plattegrond van Jeruzalem.3 Tot slot maken ze nog enige opmerkingen over de juiste spelling en over de nauwkeurigheid waarmee de drukproeven zijn nagekeken.
Een vergelijking
Zoals ik al eerder zei, hebben ze weliswaar de inleidingen en de kanttekeningen van de Statenvertaling vertaald, maar daaraan door hen noodzakelijk geachte zinnen en woorden toegevoegd. Wat dat precies inhoudt, blijkt al meteen aan het begin van Genesis. De eerste zin van de ‘Inhout deses Boecks’ luidt in de Statenvertaling: ‘Dit eerste Boeck Mosis wordt genaemt met een woort uyt de Griecsche tale genomen, GENESIS, beteeckenende Geboorte, ofte, oorspronck, geslacht‘. De Franse tekst heeft: ‘Ce premier livre de Moyse, écrit, comme les suivans, par une revelation & inspiration particuliere de l’Esprit de Dieu, s’appelle Genese, du mot Grec Genesis, qui sinifie generation, origine, naissance, genealogie‘.
Uit de ingelaste woorden zou men kunnen afleiden dat de auteurs nog calvinistischer of dogmatischer hebben willen zijn dan de vaderen uit Dordrecht, door zo heel uitdrukkelijk de goddelijke inspiratie van de Schriften onder woorden te brengen.
Om een goede indruk te verstrekken van het vertaalwerk van beide mannen volgt hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. Zodoende is ook een uitstekende vergelijking mogelijk met wat Haak gedaan heeft.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genese chap. XI. Tous les hommes jusques à present, n’avoyent eu qu’un méme langage, v.l. Ils se proposent par orgueil de bâtir une ville avec une fort haute tour, 3. Dieu empéche leur dessein par la confusion des langues, & les épard par le monde, 6. Babel tire son nom de là, 9. Les descendans de Sem jusqu’à Abram, 10. Qui avec Taré son pere, Sarai & Lot fils de son frere, sortit d’Ur des Caldéens & vint en Caran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1 [1]Alors toute la terre estoit [2]d’un langage, & de mesme parole. [1] H.F. & toute la terre, c. tous ses habitans avant & depuis le deluge, jusqu’à la confusion & division qui se fit des langues en Babel. [2] H. d’une levre. Et on tient que ce langage étoit l’Hebreu, (ainsi appellé de Heber) entr’ autres parce que les noms propres des premiers hommes sont d’origine Hebraïque: comme Adam, Eve, Cain, Abel, &c.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Pseaume II. Prediction touchant le regne du Messie N.S.J.C. avec une exhortation serieuse aux Rois & aux Gouverneurs du monde, qu’ils ayent à se soûmettre à ce Roi avec obeïssance.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
1. [a]Pourquoi [1]se mutinent [2]les nations, & pourquoi les peuples [3]projettent-ils [4]des choses vaines? [a] Act. 4.25 [1] Ou, bruyent, se tempétent, s’attroupent, se liguent, ou se bandent: Le mot H. peut avoir la sinification de s’assembler, ou, tenir des conventicules, & et aussi de bruire, & de s’émouvoir, comme on peut le recueillir du Ps.55.15. & 64.3. Dan.6.7. [2] Ass. tant Juifs que Gentils. Voi Act. 4.27. D’autres traduisent, les Gentils. [3] C. forment des desseins & font des entriprises qui ne leur profiteront de rien; mais se renverseront enfin á leur propre ruïne. [4] C. des projets inutiles, sans raison & sans fondement, par lesquels ils ne pourront nullement empecher le conseil de Dieu, & qui ne reüsiront qu’à leur confusion. H. des vanités.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat zowel de samenvattingen boven Genesis 11 en Psalm 2 als de kanttekeningen bij de bijbeltekst goed in het Frans zijn overgekomen. Waarom dan hier, dan daar, bewoordingen zijn toegevoegd of weggelaten, is een niet te beantwoorden vraag. Tegenover uitbreidingen als ‘fils de son frère’, ‘la confusion’ en ‘sans raison & sans fondement’, staan ook weer inkortingen zoals ‘ils’ (StV: kinderen der menschen) en ‘par orgueil’ (StV.: uyt enckele trots). Verder werkt het nogal verwarrend dat ten gevolge van de vermenging met noten uit andere bron het niet steeds helder is wat afkomstig is uit de Statenvertaling en wat van andere auteurs of commentaren. Zo blijkt noot 4 bij psalm 2 de vertaling te zijn van kanttekening 3 (met bovenvermelde toevoeging). Maar doordat noot 3 waarvan de herkomst moeilijk valt te traceren, ongeveer dezelfde inhoud heeft, is er een doublure ontstaan die hinderlijk werkt, een overdaad die schaadt.
Evenals bij ons artikel over Haak willen we dit gedeelte afsluiten met de zwaargeladen kanttekening 47 bij Romeinen 3:24 (3:23 in de Geneefse bijbel 1669).
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse Bijbel 1669
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:23 Estant justifiez gratuïtement par sa grace, par la redemption qui est en Jesus-Christ: Noot 56 bij vers 23: L’Apôtre nous represente ici & dans les paroles suivantes, toutes les causes & proprietés de la justifications par la foi, qui est revelée en l’Evangile: Sa cause premiere & principale, c’est la grace toute gratuïte & non meritée de nôtre Dieu; sa cause mouvante & meritoire, c’est la redemtion, satisfaction & expiation obtenuë par J. Christ que Dieu nous impute comme nôtre, pour étre couronnée en nous, comme nos pechés lui ont été imputés comme siens, pour étre punis en lui: Sa cause instrumentale, par laquelle nous nous appliquons le merite, la satisfaction & la propitiation faite par J.C. c’est la foi en son sang: Sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés: Sa proprieté, c’est d’une part que par elk est excluë toute vantance des hommes devant Dieu; & de l’autre, qu’elle n’est pas seulement pour les Juifs, mais aussi pour les Gentils.
Nauwkeurige vergelijking toont aan dat het dogmatische commentaar bij het ‘om niet gerechtvaardigd worden’ in grote trekken bewaard is gebleven. Het stramien waarop de Nederlandse tekst is opgebouwd: de opperste oorsaecke, de bewegende ende verdienende oorsaecke, het middel, het eynde, de eygenschap, vindt men in zijn geheel terug in de reeks: sa cause premiere et principale, sa cause mouvante & meritoire, sa cause instrumentale, sa cause finale, sa proprieté. Maar de formuleringen, vooral in het middenstuk, lijken onnodig omslachtig, vooral door de uitweiding over de toerekening. De tekst is dan wel veel bloemrijker geworden maar niet helderder.
Merk ook op hoe ‘het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden’ in de franse vertaling ‘sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés’ geworden is. Of is hier sprake van een zetfout en moet en gewoonweg als et worden gelezen?
In ieder geval hebben vader en zoon Maret met deze uitgave een groots werk geleverd, dat getuigt van het gezag en het ontzag dat dc Statenvertaling met haar kanttekeningen genoot in het zeventiende-eeuwse Europa. Of de vertaalde kanttekeningen nu ook werkelijk invloed hebben uitgeoefend op het denken en doen van de Franssprekende Calvinisten in het algemeen en van de Waalse Gemeenten in de Noordelijke Nederlanden in het bijzonder, valt moeilijk na te gaan. Een herdruk is mij althans niet bekend.
2. De Duitse Lutherbijbels van 1668, 1715/1716 en 1729
Onder de protestanten van het Duitse taalgebied was de Lutherbijbel in de zestiende en zeventiende eeuw zo overheersend, dat een vertaling die men op een andere grondslag of vanuit een afwijkende vertaalopvatting zou willen maken, niet op een welwillende ontvangst zou hoeven te rekenen. Toch hadden Calvinisten in het Duitse taalgebied behoefte aan een meer op Genève gerichte bijbeluitleg. Daarom was het volstrekt niet vreemd dat Paulus Tossanus, een man met wie we al eerder kennis hebben gemaakt in de voorafgaande artikelen over Haak, in 1617-1618 als hoogleraar in het Calvinistische Heidelberg, een Lutherbijbel voorzag van goed gereformeerd commentaar. Het werd een uitgave die meteen al bekritiseerd werd om zijn ‘Calvinistische tendenzen’.
In 1668 (Frankfurt), in 1715/16 (Minden) en in 1729 (Bazel) verschijnen opnieuw die door Tossanus becommentarieerde Lutherbijbels, maar dan uitgebreid met ‘Glossen und Auslegungen’ van anderen. Het exemplaar van 1729 dat zich in de bijbelcollectie van het NBG bevindt,4 vermeldt op de titelpagina liefst viermaal de Nederlanden als bron! Het zou te ver voeren om die letterlijk volgeschreven en in rood en zwart gedrukte pagina hier in zijn geheel te citeren. Het volgende volstaat:
Glossen und Auslegungen, welche fürnemlich aus der Niederländischen, so dann auch hie und da aus herrn Deodati und anderer hocherleuchteter Theologorum besten Annotationen ansehnlich vermehret/ und durch etliche Hebreischen/ Griechischen/ Niederländischen und anderer Sprachen wohlerfahrne Dienere Göttlichen Worts aufs neue ganß durchgangen, und deutlicher gegeben worden, dadurch der Text, wo er etwas dunckel und schwer, nüßlich erläutert und erkläret; wie nicht weniger mit weitlaufftigern Vorreden, Summarien, Concordantien und Registern, so wol vor das Alte als Neue Testament/ jedem seine besondere/ und zwar meist aus dem Niederländischen verfertigte neue überaus nüßliche Haupt- und verbesserte Namenregister versehen/ welche so eingerichtet/ dass sie vast vor eine Concordanß dienen mogen. Anjeßo aber ist diese neue Edition mit unverdrossener Mühe und grossestem Fleisse aufs neue wieder durch und durch nach denen ältesten uns neuesten so wol Niederländischen als hochteutschen Editionen revidiret’ enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de schrijver dezes.
Bekende namen
Opgenomen zijn een lange voorrede van J.J. Ulrich, opgedragen aan de christelijke lezer over de schoonheid en de kracht van de bijbel als Gods woord (liefst 27 foliopagina’s lang!), en de voorredes van Luther en Paulus Tossanus zelf. Voor ons onderwerp echter is veel interessanter de afgedrukte kopie van de in 1666 door de Heidelbergse theologen afgegeven licentie, ondertekend door Fridericus Spanheim, alweer een naam die we kennen uit de omgeving van Theodore Haak. Ook daarin wordt de vertaling van de glossen (= kanttekeningen) uit Nederlandse en Franse bronteksten genoemd. Vermeld wordt dat niet alleen de Luthertekst zorgvuldig is gecorrigeerd, ‘sondern auch die zuvor unvolkommene Glossen aus den Niederländischen und Franßösischen Originalien aufs neue fleißig überseßet’. Met die originelen zijn zonder twijfel de Statenvertaling en de Geneefse bijbel bedoeld.
En inderdaad zoals de titelpagina aangeeft, is veel uit de registers en de inleidingen op de bijbelboeken en ook het een en ander van het notenapparaat uit de Statenvertaling afkomstig. Vooral in het laatste zijn de bewerkers/vertalers meer dan in de registers en de inleidingen eclectisch te werk gegaan. Om aan te tonen dat de Statenvertaling echt de bron geweest is waaruit zij geput hebben, volgen hier twee voorbeelden van een vrijwel letterlijke vertaling uit het Nederlands, het een een lemma uit het Register, het ander de bekende noot bij Romeinen 3:24.
Statenvertaling 1637 register
Lutherbijbel 1729 register
Afgoden, Afgoderye/ soo inwendige als uytwendige/ wort/ als eenen grouwel/ geestelicke hoererye/ ende overspel/ Duyvelsdienst/ Ydelheyt/ leughen ende bedroch/ smerten/ nieticheden/ verfoeyselen/ dreckgoden/ hout ende steen/ andere Goden/ vreemde goden/ scherpelick verboden.
Abgötter/ Abgötteren/ oder Gößen/ Gößendienst/ innerlich und äußerlich/ wird gar ernstlich verboten/ als ein greuel/ geistliche hureren/ und ehebruch/ teufelsdienst/ eitelkeit/ lügen und betrug/ schmerßen/ scheusahl/ dreckgötter/ holz und stein/ andere und fremde Götter.
Statenvertaling + kanttekeningen
Lutherbijbel 1729
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:24 Und werden ohne verdienst gerecht aus seiner gnadc, durch die erlösung, so durch Christum JEsum geschehen ist. Noot 1 bij vers 24: Von hier an beschreibet der Apostel alle die ursachen und eigenschafften der rechtfertigung des glaubens, die uns im Evangelio geoffenbahret ist. Die oberste ursache ist die unverdiente gnade GOttes: die bewegende und verdienstliche ursache ist die versöhnung und erlösung durch Christum: Das mittel, dadurch dieselbe uns zugerechnet wird, der glaube an das blut Christi: Das ende, die offenbahrung der gerechtigkeit Gottes, und die vergebung der sünden. Die eigenschafft ist, dass aller ruhm des menschen fur GOTT hiedurch wird ausgeschlossen, und das dieselbige nicht nur den Juden, sondcrn auch den Heyden geoffenbahret.
Meer dan de Geneefse bijbel van 1669 en zelfs nog nauwkeuriger dan Theodore Haak hebben de Calvinistische bewerkers van deze Lutherbijbel hier de tekst van de Nederlandse kanttekening op de voet gevolgd. Wat de Apocriefe Boeken betreft, op dit punt konden de bewerkers/vertalers uiteraard niet om de beslissing van Luther heen, die ze als een geheel plaatste tussen het Oude en Nieuwe Testament. Maar als goede Calvinisten konden ze het aan het einde van de inleiding op deze boeken toch niet laten om er negatief over te oordelen. Als niet door de Geest ingegeven teksten ware het beter geweest wanneer de oude kerk ze nooit in de bijbel had opgenomen. Maar met uitdrukkelijke verwijzing naar de Synode van Dordrecht eerbiedigt men de opvatting dat ze omwille van de lieve vrede binnen de hervormingsgezinde kerken moeten worden gehandhaafd, zij het dat ze eerder achterin een plaats hadden moeten vinden overeenkomstig het besluit van diezelfde Synode! Uit dit alles mag duidelijk zijn dat dc Statenbijbel ook onder de Duitssprekende Calvinisten vermaard was om zijn inleidingen, registers en notenapparaat.
3. De bijbelvertaling van Chylinski
Het was in het jaar 1654 dat de Gereformeerde Synode van Litouwen besloot om een jongeman van Poolse afkomst en de leer van Calvijn toegedaan, met een beurs naar het buitenland te sturen. Zijn naam was Samuel Boguslaw Chylinski en zijn vermoedelijke geboortejaar 1635. In het jaar 1654 meldde hij zich bij de Universiteit te Franeker in de Noordelijke Nederlanden, waar Polen als Jan Makowski en Nicholas Arnold of Leszno theologie doceerden.5 Het waren hectische jaren, want de Litouwse Calvinisten raakten betrokken bij de oorlog die de Zweedse koning Gustav Karl X (1654-1660) tegen Polen ondernam. Chylinski ging in 1655 voor korte tijd naar Dantzig terug, om daar te vernemen dat zijn vader was gesneuveld en dat twee broers en twee zussen naar het oosten waren gedeporteerd.
Weer terug in Franeker werpt hij zich ondanks een zwakke gezondheid vol ijver onder andere op de studie van het Hebreeuws, en toen is bij hem waarschijnlijk ook de idee ontstaan om de bijbel in het Litouws te vertalen. Misschien is hij er daar in Franeker ook al mee begonnen. Op de eenendertigste maart 1657 verliet hij Franeker om over te steken naar Engeland, alwaar hij april 1657 in Londen aankwam.
Er zijn voldoende Engelse getuigenissen voorhanden waaruit blijkt dat hij onmiddellijk aan de gang is gegaan met de vertaling van de bijbel in het Litouws, en dat hij eind november 1659 met zijn vertaalarbeid is gereedgekomen. Of dat in opdracht was van de Synode van Kiejdany, die eind 1656/ begin 1657 tot een bijbelvertaling in het Litouws het besluit nam, lijkt niet goed meer te achterhalen.6
Volgens diezelfde Engelse gegevens heeft hij zich die drie jaar niet alleen beziggehouden met het vertaalwerk, maar ook met het verzamelen van gelden voor het zetten en drukken van de tekst. Onder de mensen met wie Chylinski contact had, of die Chylinski aanmoedigden, van raad dienden en zelfs financieel steunden, waren mannen van naam zoals: John Dury, Samuël Hartlib en Comenius, dezelfden die we ook al tegengekomen zijn in de kring rond Haak. Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat Haak en Chylinski elkaar moeten hebben gekend? Beiden waren in dezelfde jaren en in hetzelfde land dag en nacht bezig met dezelfde vertaalarbeid. Of is dit te veel speculatie?
Omdat het er maar niet van kwam dat het kant en klare manuscript uitgegeven werd, ondernam Chylinski in 1661 een reis naar Litouwen om de zaak te bepleiten bij de Synode van Kiejdany (20-24 augustus). Bij zich had hij 11 drukproeven van het Oude Testament en nog andere manuscripten. Nadat hij in Engeland was teruggekeerd, werden er nooit bewezen beschuldigingen tegen hem ingebracht dat hij de opbrengst van collectes verduisterd zou hebben. Die verdachtmakingen leidden er wel toe dat de Synode van Wilna (3-10 juni 1663) hem van zijn functie onthief en de taak overdroeg aan Jan Krainski en Nicholas Minwid.
Om een lang verhaal kort te maken, het kwam erop neer dat die drukproeven van Genesis tot en met de Psalmen aanvaard werden, dat de rest van het Oude Testament aan een strenge correctie zou worden onderworpen en dat het manuscript van het Nieuwe Testament werd afgewezen. Het is niet onmogelijk dat Jan Borzymowski, de aangewezen supervisor, zich bij zijn beoordeling heeft laten leiden door afgunst, temeer omdat hij zelf bezig was met het Nieuwe Testament.
Chylinski keerde niet meer naar Litouwen terug en overleed enkele jaren later in 1668, wellicht als een berooid en ontgoocheld man. Van de bijbeltekst (Genesis tot en met Psalm 40) die in 1661 in druk gereed lag, bestaan nog drie exemplaren.
Nederlands in de Litouwse vertaling
Dit alles is op zichzelve wel interessant, maar wat is het verband met de Statenvertaling? Wel, in 1932 kocht het Brits Museum in Londen van een particulier een handschrift van het Nieuwe Testament aan dat in 1934 door Stanislaw Kot geïdentificeerd werd als de volledige vertaling van het Nieuwe Testament door Chylinski. Een tekstkritische uitgave zag te Poznan in 1958 het licht, met uitvoerige inleidingen en studies. Poolse en Litouwse taalwetenschappers, met name Jan Otrebski en mevr. I. Zawadska, waren van mening dat Chylinski wel eens een Nederlandse ‘Vorlage’ geraadpleegd kon hebben, misschien wel de Statenvertaling. Dit op grond van Nederlandse woorden in de bijbeltekst zelf en in aantekeningen voor en achter in het handschrift.
Het onderzoek hiernaar is vorig jaar in een stroomversnelling gekomen doordat het Nederlands Bijbelgenootschap van twee zijden benaderd werd om hierbij enige hulp te bieden. Enerzijds van de kant van Prof. Dr. Bernfried Schlerath uit Berlijn en anderzijds van de kant van mevr. Gina Kavaliunaite van het Litouwse Taalinstituut (Lietuviu Kalbos Institutas) te Vilnius.7
Hier volgen enkele voorbeelden die moeten aantonen dat Chylinski een Statenbijbel bij de hand heeft gehad:
1 Timoteus 4:14 luidt:
En versuymtmet dowanoo kuriy ira, enz.
Titus 3:8:
ir noriu idand tuo dayktus ernstelich stypryntumbey, enz.
Hebreeën 4:12:
ir dwasioo, ir sumezgimump, ir mercks, enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de auteur dezes.
Het gaat om de woorden ‘En versuymt met’, ‘ernstelich’ en ‘mercks’, die zonneklaar uit de Statenvertaling afkomstig zijn. Daarbij heb ik de voorzichtige suggestie gedaan dat `en versuymt met’ eigenlijk gelezen moet worden als ‘en versuymt niet’ overeenkomstig de Nederlandse tekst, en dat de Poolse onderzoekers het woord verkeerd zouden hebben gelezen, niet alleen ten gevolge van het moeilijk te ontcijferen handschrift, maar ook vanwege een niet optimale kennis van de orthografie van Nederlandse woorden uit de zeventiende eeuw.
Voorbeelden uit aantekeningen achter in het handschrift zijn onder andere: ‘werkiert’ (Handelingen 2:41); ‘hebbeik u geschrewen’ (1 Johannes 5:13); ‘wertragen – verslappen’ (Galaten 6:8) en ‘met inerliche onterminge bewegkt zijnde’ (Lucas 10:33). Ook hier krijgt men de indruk dat dc uit het Nederlands afkomstige woorden mogelijkerwijze niet helemaal goed door de Poolse tekstuitgevers gelezen zijn. Op dit stuk zou nader onderzoek van het nieuwtestamentische handschrift van Chylinski mijns inziens zeker nog wenselijk zijn.
Interessant is het ook om te kunnen achterhalen welke editie Chylinski kan hebben geraadpleegd. Gesuggereerd is onder andere de Gouda-editie van 1647 door de gebroeders Rammazeyn, maar dc reden waarom is mij niet duidelijk. De edities van de Statenvertaling van 1637 af vertonen geen onderlinge tekstverschillen. Hooguit doen zich minieme spellingsveranderingen voor, maar die kunnen geen aanleiding geven tot schrijfwijzen als ‘wertragen’ in plaats van ‘vertragen’ of als ‘onterminge’ in plaats van ‘ontferminghe’. Het kleine aantal Nederlandse woorden, een tiental, vormt toch wel een te smalle basis om een verantwoorde keuze te maken uit de vele edities van 1637 tot en met 1657.
Natuurlijk is het mogelijk dat Chylinski uit het hoofd geciteerd heeft. Meer voor de hand ligt het echter aan te nemen dat hij een Statenbijbel vanuit Franeker naar Engeland heeft meegenomen. Wellicht dat dit zelfs de gecorrigeerde editie 1657 van Ravesteyn kan zijn geweest. Verder onderzoek door leden van het Lietuviu Kalbos Institutas en door andere taalgeleerden zal uiteindelijk moeten uitwijzen hoe groot de rol van de Statenvertaling geweest is voor het vertaalwerk van Chylinski.
In ieder geval mevrouw Kavaliunaite houdt het voor mogelijk dat de Litouwse tekst van het Nieuwe Testament volledig uit de Statenvertaling vertaald is! Met gespannen belangstelling wachten we de resultaten van hun bevindingen af.
De heer A.W.G. Jaakke is vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen III. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 16/1 (maart 1997), 2-16.
Het Evangelie maakt vrij van de wet
1DOCH ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles;
2Maar hij is onder voogden en verzorgers, tot den tijd van den vader te voren gesteld.
3Alzo wij ook, toen wij kinderen waren, zo waren wij dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen der wereld.
Maar gene, die uit de dienstmaagd was, is naar het vlees geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was, door de beloftenis;
24Hetwelk dingen zijn, die andere beduiding hebben; want deze zijn de twee verbonden; het ene van den berg Sinaï, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Agar;
25Want dit, namelijk Agar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem, dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen.
Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij, die geen barensnood hebt, want de kinderen der eenzame zijn veel meer, dan dergene, die den man heeft.
Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije.
31Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije.
1 D’Apostel verklaert voorder, het gene hy te voren geseght hadde van het tuchtmeesterschap der wet, met een gelijckenisse genomen van een onmondigh kint, dat noch onder de vooghden staet. 4 ende betuyght dat wy nu door de komste des Soons Godts in den vleesche van de vooghdije ende dienstbaerheyt der wet verlost zijn. 6 Soo dat wy nu kinderen Godts zijn, die mondigh zijnde geworden, onse erffenisse selve mogen besitten. 8 Bestraft de Galaten dat sy uyt de Heydensche afgoderije bekeert zijnde, haer wederom begaven tot de dienstbaerheyt van uyterlicke ceremonien. 12 Vermaent haer datse volherden in den yver ende goede genegentheyt tot hem, met welcke sy eerst het Euangelium hadden ontfangen. 17 haer waerschouwende voor den verkeerden yver der valsche leeraers. 19 Versoet daer na dese bestraffinge met een lieflicke aensprake, wenschende dat hy by haer mochte zijn. 21 Bewijst voorder uyt de wet selve, dat wy der selver dienstbaerheyt niet meer en zijn onderworpen, noch door de wet gerechtveerdight en konnen worden, door toepassinge van de voorbeelden der twee sonen Abrahams, namelick, Isaac ende Ismaël, ende van hare moeder Sara ende Agar. 24 als oock van den bergh Sina ende de stadt van Ierusalem: waer door de twee verbonden beteeckent worden. 28 Leert dat de erffenisse met Isaac door de belofte des Euangeliums te verkrijgen is, hoewel met vervolginge. 30 Ende dat de gene die door de wet soecken saligh te worden, met Ismaël van de erffenisse sullen verstooten worden.
1DOch
GALATEN 4:1
Dat is, het gene ick geseght hebbe c. 3. versen 24, 25. dat de wet onsen tuchtmeester is, verklare ick nu met een andere gelijckenisse oock van menschelicke saken genomen. Siet dergelijcke 1.Corinth. 5. vers 6. 2.Corinth. cap. 9. vers 6.
ick segge, soo langen tijt als de erfgenaem
GALATEN 4:1
Dat is, noch onmondigh is, ende minderjarigh.
een kint is, soo en verschilt hy
GALATEN 4:1
Namelick, wat aengaet het tegenwoordigh gebruyck des erfgoets, het welck hy alsoo weynigh mach aentasten ende gebruycken als een dienstknecht, alsoo hy hier in sijns selfs noch niet en is, maer onder andere staet.
niets van een dienst-knecht, hoewel hy
GALATEN 4:1
Den eygendom van alle het goet des erfdeels hem toebehoort.
een heere is van alles.
2Maer hy is
GALATEN 4:2
Dat is, onder de macht ende opsicht der gene die tot regeeringe ende versorginge sijner goederen gestelt zijn. Van dese woorden siet Matth. 20.8. Luce c. 12. vers 42. ende 16.1. 1.Cor. cap. 4. vers 1.
onder vooghden ende versorgers,
GALATEN 4:2
De minderjarigheyt heeft sijnen tijt in rechten gestelt, welcke de vaders oock konnen door haer Testament verkorten ofte verlangen, na dat sy sullen goet vinden.
tot den tijt van den vader te voren gestelt.
3Alsoo
GALATEN 4:3
Namel. Ioden die nu leden van de Gemeynte Christi zijn.
wy oock,
GALATEN 4:3
Namel. ten tijden des Ouden Testaments, voor de toekomste Christi.
doe wy kinderen waren, soo waren wy
GALATEN 4:3
D. onderworpen ende schuldigh te onderhouden.
dienstbaer gemaeckt
GALATEN 4:3
Gr. elementen: dat is, onder de ceremonien, die in uyterlicke ende aerdsche dingen bestaen, ende gelijck als de eerste aenleydinge ende beginsel waren van de salighmakende kennisse. Siet Col. 2. vers 8.
D. de volwassene ouderdom der gemeynte, om uyt dese vooghdije gestelt te worden. Ofte, als de tijt vervult was, die Godt bestemt hadde om sijnen Sone in de werelt te senden.
de volheyt des tijts gekomen is, heeft Godt
GALATEN 4:4
Namel. Iesum Christum, die Godts Sone van eeuwigheyt is geweest, eer hy mensche is geworden, Psalm 2.7. Prov. 8. vers 24. Mich. cap. 5. vers 1. Actor. 13.33.
sijnen Sone uytgesonden,
GALATEN 4:4
And. geboren.
geworden
GALATEN 4:4
Dat is, uyt den vleesche ende bloede der Maget Marie, Luce cap. 1. vers 31. ende 2.7.
Dat is, Christus heeft hemselven niet alleen de wet der ceremonien onderworpen, maer oock de wet der zeden, die hy volmaecktelick voor ons heeft onderhouden, ende den vloeck der selve op hem genomen, ende ons daer van verlost, 2.Corinth. cap. 5. vers 21.
onder de wet:
5Op dat hy
GALATEN 4:5
D. die onder het jock waren van de wet der ceremonien, ende oock onder den vloeck ende scherpe gehoorsaemheyt van de wet der zeden, daer hy in dit vierde Capittel oock van spreeckt. Siet vers 21.
de gene die onder de wet waren
GALATEN 4:5
Gr. uytkoopen, Namelick, betalende voor haer een volkomen rantsoengelt voor hare sonden. Siet Galat. cap. 3. vers 13.
Gr. stellinge tot sonen. Daerom moeste de Sone Godts gesonden worden om ons te verlossen, op dat hy het recht van soonschap, het welck hy van nature hadde, allen geloovigen, niet alleen sonen, maer oock dochteren, 2.Corinth. cap. 6. vers 18. soude verkrijgen, ende uyt genade mede deelen.
Namelick, geloovige Galaten, die te voren Heydenen waert.
ghy
GALATEN 4:6
Namelick, Godts, door den Sone Godts geworden, ende om sijnent wille van Godt tot kinderen aengenomen, die te voren kinderen des toorns ende vyanden Godts waert. Siet Rom. cap. 5. vers 10. Ephes. 2.12. ende nu geniet het recht ende de vryheyt van Godts kinderen, gestelt buyten de vooghdije der wet, ende bevrijdt van den vloeck der selve.
kinderen zijt, soo heeft Godt
GALATEN 4:6
Dat is, den Heyligen Geest, die als een onderpandt in uwe herten u versekert van dese genadige aenneminge tot kinderen, ende van de erffenisse die den kinderen toekomt, 2.Cor. 1.22. ende 5.5. Ephes. cap. 1. vers 13.
den Geest sijns Soons uytgesonden in uwe herten,
GALATEN 4:6
Dat is, door welcken wy roepen, Rom. cap. 8. vers 15. dat is, die in ons werckt, dat wy vrymoedelick ende met versekeringe tot Godt roepen. Siet dergelijcke wijse van spreken Rom. cap. 8. vers 26.
die roept,
GALATEN 4:6
Siet de verklaringe hier van op de aenteeckeninge Rom. cap. 8. vers 15.
Abba, Vader.
7Soo dan
GALATEN 4:7
Namel. die nu in Christum gelooft.
ghy en zijt
GALATEN 4:7
Namel. gelijck te voren.
niet meer
GALATEN 4:7
Namelick, staende onder de vooghdije, ende dienstbaerheyt der wet.
een dienstknecht, maer een sone: ende indien ghy
GALATEN 4:7
Namelick, Godts, die nu tot uwe jaren gekomen zijnde uyt de voorseyde vooghdije gestelt zijt.
een sone zijt, soo zijt ghy oock
GALATEN 4:7
Siet van dit besluyt Rom. 8.17.
een erfgenaem Godts
GALATEN 4:7
Namel. die ons dese erffenisse verdient ende verkregen heeft, ende wiens mede- erfgenamen wy sullen zijn, Rom. 8.17.
door Christum.
8Maer doe
GALATEN 4:8
D. als ghy noch in het Heydendom waert, ende van den waren Godt geen kennisse en haddet.
als ghy Godt niet en kendet,
GALATEN 4:8
Namel. als slaven ende dienstknechten der afgoden.
Dat is, waerlick ende wesentlick, maer alleen na het goetduncken door versieringe der menschen, Ierem. 10.11.
die van nature geen Goden en zijn:
9Ende nu als ghy
GALATEN 4:9
D. den waren Godt, die van nature, ende na sijn wesen, Godt is.
Godt kennet,
GALATEN 4:9
Dit doet de Apostel daer by om aen te wijsen, dat sy dese kennisse niet en hebben uyt haer selven, door kloeckheyt haers verstants, maer door de genade Godts, door welcke hy haer is voor gekomen, ende tot dese kennisse gebracht heeft.
ja veel meer van Godt
GALATEN 4:9
Namel. voor de sijne. Siet Matth. 7.23. 2.Timoth. 2. vers 19. Dat is, die Godt uyt enckele barmhertigheyt verweerdight heeft met sijne kennisse te verlichten. Siet oock 1.Cor. 8.3. ende 13.12.
Hier verhaelt de Apostel eenige soorten van de voorseyde elementen ofte eerste beginselen, aengaende de onderhoudinge der Ioodsche feestdagen. Siet Rom. cap. 14. vers 5.
Ghy
GALATEN 4:10
Namelick, na de wijse der Ioden, om daer mede Godt dienst te doen, ende daer door gerechtveerdight te worden.
onderhoudt
GALATEN 4:10
Dat is, de Sabbathen, alle weken eens omkomende, Exod. cap. 20. vers 8. Coloss. cap. 2. vers 16. Namelick, voor soo veel als die ceremoniael ende den Ioden eygen waren.
dagen, ende
GALATEN 4:10
Dat is, de feesten der nieuwe maenden, Numer. cap. 28. vers 11.
maenden, ende
GALATEN 4:10
Dat is, de groote jaerlicksche feesten van Paesschen, Pincksteren, ende Looverhutten, Exod. cap. 23. versen 15, 16, etc.
tijden, ende
GALATEN 4:10
Dat is, het sevende ende oock het vijftighste jaer, Exod. cap. 23. vers 10. Levit. cap. 25. versen 4, 6, 10, etc.
jaren.
11Ick vreese voor u, dat ick niet eenighsins
GALATEN 4:11
Dat is, sonder vrucht: dat alle mijnen arbeyt ende moeyte, die ick aengewendt hebbe om u tot Christum te bekeeren, soude vruchteloos zijn, ende niet bekomen haer eynde, welck is uwe saligheyt, die ghy niet en sult konnen verkrijgen, soo ghy door de wet soudt willen gerechtveerdight worden.
te vergeefs aen u gearbeyt en hebbe.
12Weest ghy
GALATEN 4:12
Namelick, die eertijts oock seer ge-yvert hebben voor de wet, maer daer na Christum recht kennende, alle die uyterlicke ceremonien verworpen, ende als schade geacht hebbe, Phil. 3.7, 8.
als ick: want oock
GALATEN 4:12
Namel. eertijts geweest, immers soo seer yverende voor het Iodendom, als ghy soudt mogen doen, Galat. 1.14. Andere verstaen dit van de goede genegentheyt, die Paulus haer toedroegh: ende dat hy haer hier vermaent dat sy hem gelijcke genegentheyt willen toedragen.
ick ben als ghy: broeders,
GALATEN 4:12
D. kan ick u met bestraffen niet bewegen, soo wort dan beweeght door mijn vriendelick bidden, dat ghy by de waerheyt des Euangeliums wilt blijven.
ick bidde u: ghy en hebt
GALATEN 4:12
D. wat mijnen persoon aengaet, soo en hebt ghy my geen oorsake gegeven dat ick u soude uyt verstoortheyt ofte weerwrake soo scherpelick bestraffen. Ende daer mede wil hy stilswijgende aenwijsen, datse in desen Christo ongelijck deden.
my geen ongelijck gedaen.
13Ende
GALATEN 4:13
D. het is soo verre van daer dat ghy my soudt ongelijck gedaen hebben, dat, gelijck ghy weet, ghy my, als ick het Euangelium by u predickte, de meeste eere ende liefde getoont hebt, die men soude konnen doen.
ghy weet dat ick u
GALATEN 4:13
D. in eenen nedrigen ende slechten staet, sonder uyterlicken luyster. Ofte, met vele verdruckingen, smaetheden, moeyten, haet, ende perijckelen, uyterlick my over gekomen. Siet 1.Corinth. 2.3. ende 2.Corinth. 11. vers 30. ende 12.9.
door swackheyt des vleeschs het Euangelium
GALATEN 4:13
Dat is, doe u, als ghy noch Heydenen waert, het Euangelium van my eerst gepredickt is geweest. Siet Actor. 16.6. ende 18.23.
eerstmael verkondight hebbe:
14Ende
GALATEN 4:14
Ofte, beproevinge, Dat is, mijne verdruckingen, die hy te voren swackheyt genoemt heeft, waer door Godt mijn geloove ende trouwigheyt heeft willen beproeven.
mijne versoeckinge,
GALATEN 4:14
Dat is, die my uyterlick aengedaen wiert.
die in mijn vleesch [geschiede] en hebt ghy
GALATEN 4:14
Gr. voor niet geacht.
niet veracht noch
GALATEN 4:14
Gr. uytgespogen, Dat is, daer aen en hebt ghy u niet gestooten, ofte daer door en zijt ghy niet afgewendt om het Euangelium niet aen te nemen, mijne leere te verachten ofte verwerpen.
Dat is, als of ick een van de heylige Engelen ende dienstbarige geesten ware geweest. Of, als een gesante Godts: want dat beteeckent oock het woort Engel.
Dat is, niet als een dienaer Christi, maer als of ick de Heere selve ware geweest. De Apostel wil hier mede aenwijsen, dat het groote schande voor de Galaten soude zijn, datse hem, die sy te voren sulcken eere ende liefde betoont hadden, soo lichtveerdelick souden verlaten, ende tot de valsche Apostelen vallen: datse dan in het vorige behoorden te volherden.
[ja] als Christum Iesum.
15
GALATEN 4:15
Dat is, hoe geluckigh achtedet ghy doe u selven? Siet van dit woort Rom. cap. 4. vers 9.
Welcke was dan uwe geluck-achtinge? Want ick geve u getuygenisse dat ghy,
GALATEN 4:15
Namelick, dat men yemant met het uytgraven ende geven van sijne oogen dienst soude konnen doen.
soo het mogelick ware,
GALATEN 4:15
Dat is, al wat ghy allerliefst ende aengenaemst hebt, soudt ghy my gegeven hebben. Siet Matth. cap. 5. vers 29.
uwe oogen soudet uytgegraven, ende my gegeven hebben.
16Ben ick dan
GALATEN 4:16
Namelick, gelijck ick gelastert worde van de valsche Apostelen. Ofte, gelijck men soude meenen dat dese scherpe bestraffinge uyt haet ofte vyantschap van my soude gedaen zijn.
uw’ vyant geworden
GALATEN 4:16
Namelick, tot uwen besten ende saligheyt: want dit is een werck niet van vyanden maer van vrienden. Siet Prov. cap. 27. vers 6.
Dat is, de valsche leeraers, die u soecken te verleyden, toonen wel al of sy grooten yver hadden om u tot de saligheyt te brengen: ofte groote genegentheyt tot u droegen.
Sy en yveren
GALATEN 4:17
Dat is, met geenen waren, maer met eenen geveynsden yver, ofte genegentheyt.
niet recht over u, maer sy willen
GALATEN 4:17
Namelick, de rechte Apostelen ende Leeraers.
ons
GALATEN 4:17
Namelick, dat ghy ons niet meer en soudt hooren, volgen, ofte aenhangen. Andere lesen u insluyten, Dat is, u gelijck als in een gevangenisse sluyten, ende haer onderwerpen.
uytsluyten, op dat ghy
GALATEN 4:17
Dat is, haer met eenen yver ende groote genegentheyt volgen ende aenhangen.
over haer soudt yveren.
18Doch
GALATEN 4:18
Dat is, over een goede sake: want daer is tweederley yver, eenen goeden die hier beschreven wort, ende eenen verkeerden, die geschiet over een quade sake die men meynt goet te zijn, ende daerom met onverstant gemenght is. Siet Rom. cap. 10. vers 2.
in het goede
GALATEN 4:18
Dat is, met eenen yver die altijt stantvastigh blijft ende niet op en houdt.
alle tijt te yveren, is goet, ende niet alleenlick
GALATEN 4:18
Namelick, doen ghy met sulcken yver ende genegentheyt ontsteken waert tegen my ende mijne leere, daer in behoordet ghy gebleven te hebben, hoewel ick nu by u niet en ben.
Namelick, die ick door het Euangelium gebaert hebbe, 1.Corinth. 4.15.
Mijne kinderkens,
GALATEN 4:19
Gr. van welcke ick wederom in barens noot ofte pijne ben, Dat is, die u eerst met vele moeyte ende arbeyt bekeert hebbe uyt het Heydendom tot Christum, ende over welcke ick nu wederom sal moeten grooten arbeyt en moeyte aenwenden, om u van nieuws van dese uwe dwalingen te brengen.
die ick wederom arbeyde te baren, tot dat
GALATEN 4:19
Dat is, de salighmakende kennisse Christi.
Christus
GALATEN 4:19
Dat is, gelijck een moeder haer kint soo lange draeght tot dat het een volmaeckte gestalte heeft gekregen, ende dan het selve baert, alsoo en sal ick niet ophouden te arbeyden tot dat ghy in de rechte kennisse Christi sult bevestight zijn.
een gestalte in u krijge.
20Doch ick wilde dat ick nu
GALATEN 4:20
Namelick, om te beter mijne liefde tot u te betoonen, ende u breeder van alles te konnen onderrichten, als wel door schrijven kan geschieden.
tegenwoordigh by u ware, ende mijne
GALATEN 4:20
Dat is, mijne woorden ende redenen voegen na de gelegentheyt van een yegelick, ofte van de saken, nu soeter dan scherper u aensprekende.
stemme mocht veranderen: Want ick ben
GALATEN 4:20
Dat is, ick en weet niet hoe ick het met u hebbe, of ick wel of qualick van u sal hopen: ofte, hoe dese uwe afwijckinge sal uytvallen, ofte, hoe ick u van deselve best sal weder te rechte brengen.
in twijffel over u:
21
GALATEN 4:21
Dat is, antwoort my eens op het gene ick u uyt de wet selve sal voorstellen.
Segget my, ghy
GALATEN 4:21
Dat is, die door de wercken der wet ende de onderhoudinge der ceremonien soeckt gerechtveerdight te worden.
die onder de wet wilt zijn,
GALATEN 4:21
Dat is, en wilt ghy u de wet niet onderwerpen om aen te nemen het gene in de wet ende boecken Mosis geschreven staet? Namelick, dat de wet selve van de erffenisse uytsluyt de gene die dienstknechten der wet zijn, gelijck in de volgende verssen bewesen wort. Het woort wet wort hier in tweederley beteeckenisse genomen, gelijck Rom. cap. 3. vers 21.
en hoort ghy de wet niet?
22
GALATEN 4:22
Namelick, in de wet Mosis van het elfde Capittel Genesis tot het twee en twintighste Capittel.
Want daer is geschreven, dat Abraham twee sonen hadde:
Dat is, na de kracht, werckinge, ende loop der nature. Want Agar was noch jongh, doe sy haren sone ontfingh, ende Abraham noch bequaem om kinderen te gewinnen.
na den vleesche geboren geweest: doch dese die uyt de vrije was,
GALATEN 4:23
Namel. is geboren geweest, Dat is, door boven natuerlicke werckinge Godts, die Abraham van Godt belooft was, Genes. 18. vers 10. Want Sara was onvruchtbaer ende nu negentigh jaren oudt ende Abraham hondert, beyde onbequaem na de nature om kinderen te winnen, Gen. 17. vers 17. Rom. 4.19.
door de beloftenisse.
24Het welcke dingen zijn
GALATEN 4:24
Gr. allegoroumena, Dat is, die wel een ware historie ofte geschiedenisse zijn, maer beneffens dien oock wat anders beduyden, als zijnde voorbeelden ofte afbeeldingen van geestelicke saken: gelijck oock de kopere slange, Ioan. 3.14. het houwelick Adams ende Eve, Ephes. 5. vers 32. de deurgangh der Israëliten door de roode zee, 1.Cor. cap. 10. versen 1, 2. de suntvloet, 1.Petr. 3. vers 20.
die andere beduydinge hebben: want
GALATEN 4:24
Namel. twee vrouwen, Sara ende Agar.
dese
GALATEN 4:24
D. beduyden, beteeckenen, afbeelden. Een Sacramentelicke wijse van spreken. siet Gen. 41. versen 26, 27. Matth. cap. 26. vers 26.
zijn
GALATEN 4:24
Nam. het oude der wet, waer in belooft wort dat de gene die de wet volkomelick onderhoudt, de saligheyt daer door verkrijgen sal: ende het nieuwe des Euangeliums, waer in het eeuwige leven belooft wort den sondaren die in Christum gelooven. Siet Ierem. 31.31, etc. Hebr. 8.8, 9, 10.
de twee verbonden:
GALATEN 4:24
Nam. het verbont der wet.
het een
GALATEN 4:24
D. dat sijnen oorspronck van daer heeft, alwaer het selve van Godt den volcke door Mosem is voorgestelt, ende van het volck aengenomen.
van den bergh Sina,
GALATEN 4:24
Dat is, kinderen voort brengende die onder de dienstbaerheyt zijn. Want de wet eyscht van de menschen een volkomene gehoorsaemheyt, ofte by gebreck van dien verkondight haer den vloeck.
tot dienstbaerheyt barende,
GALATEN 4:24
D. het welck door de dienstmaeght Agar is afgebeelt, die selfs een slavinne zijnde uyt den huyse is gedreven, ende welcker kinderen met de sonen der vrije niet en erven, Genes. 21.10. want die van een slavinne geboren worden zijn oock slaven, ende geen erfgenamen.
het welck is Agar.
25Want
GALATEN 4:25
D. dit verbont, het welck door Agar is afgebeelt. Of, dit woort Agar.
dit [namelick] Agar
GALATEN 4:25
D. wort oock genaemt Sina. Want de bergh die wy noemen Sina, wort, als sommige meynen, van de Araben genaemt Agar, ende daer van worden oock de Araben Agarenen genaemt, 1.Chron. c. 5. versen 10, 19. Psalm 83.7. Ofte, is een afbeeldinge van Sina, ende van het verbont der wet, dat op den bergh Sina gegeven is.
is Sina
GALATEN 4:25
D. gelegen in de woestijne van Arabien, waer henen Agar met haren sone Ismaël gevlucht is, als sy uyt het huys Abrahams was gedreven, ende heeft hem aldaer een Egyptische huysvrouwe gegeven, Genes. 21.14, 20, 21.
een bergh in Arabien, ende
GALATEN 4:25
Namel. het selve verbont, D. heeft een gelijckenisse ende eenigheyt.
komt over een
GALATEN 4:25
D. met de Iodische Synagoge ofte religie, die binnen Ierusalem de overhant ende haer sitplaetse heeft.
met Ierusalem
GALATEN 4:25
Namel. na de toekomste Christi, door wien alle de ceremonien vervult ende afgedaen zijn: ende evenwel houdt, dat de onderhoudinge der ceremonien noch ter saligheyt noodigh is.
dat nu is, ende
GALATEN 4:25
Ofte, want het is dienstbaer, Dat is, het draeght noch het jock der ceremonien, ende soeckt daer door de saligheyt.
dienstbaer is
GALATEN 4:25
D. met alle de gene die dese religie aenhangen, ende door het verbont der wet hare saligheyt soecken. Ende daerom wort het by Agar ende haren sone met recht vergeleken: ende sal oock als Agar met haren sone van de erffenisse verstooten worden.
D. de rechte Christelicke Kercke ende religie, die hare saligheyt soeckt, niet door het eerste verbont der wet, namelick, door de wercken der wet, maer door het tweede des Euangeliums, namelick, door de verdiensten Christi met waren geloove aengenomen: welcke hare oorspronck heeft van den hemel, door de krachtige roepinge des Heyligen Geests. Siet Hebr. 12.22. Apoc. 3.12. ende 21.10.
Ierusalem dat boven is,
GALATEN 4:26
Namel. van de dienstbaerheyt ende vloeck der wet: ende wort by Sara ende Isaac, die vrije persoonen waren, met recht vergeleken: waerom het oock de erffenisse des hemels be-erven sal.
dat is vry, welck is
GALATEN 4:26
Namel. geloovigen, soo Ioden als Heydenen die hare saligheyt in Christo alleen soecken.
onser aller
GALATEN 4:26
Gelijck Sara de moeder was van Isaac, die de erfgenaem sijns vaders was, om dat hy uyt een vrije moeder was geboren.
moeder.
27
GALATEN 4:27
Namel. Iesa. 54.1. D’Apostel bevestight dit afgebeelt onderscheyt der twee verbonden, volcken, ende gemeynten, der wet, ende des Euangeliums, met de getuygenisse ende voorsegginge des Propheten Iesaie, op dat hy niet en schijne dese toepassinge buyten de Schrifture versiert te hebben.
D. ghy gemeynte der gene die uwe saligheyt alleen in Christo soeckt, die ten tijden Christi weynige waren, soo dat het scheen als ofse geen kinderen en hadde: ’t welck oock beteeckent wort, als de Propheet seght datse geenen barens noot en heeft, ende eensaem is.
ghy onvruchtbare, die niet en baert: breeckt uyt ende roept ghy die geenen barens noot en hebt: want
GALATEN 4:27
D. lidtmaten der selve.
de kinderen der eensame zijn
GALATEN 4:27
Daer door voorseght wort de groote menighte dergene die uyt het Iodendom ende voornamelick uyt het Heydendom, haer tot dese gemeynte sullen begeven, het welck na Christi hemelvaert geschiet is.
veel meer dan der gene
GALATEN 4:27
D. de Ioodsche Kercke ofte Synagoge, die haer alleen Godts gemeynte ende eygendom roemde te zijn, ende vele aenhangers hadde.
Namel. die onse saligheyt niet door de wet maer door den geloove Christi soecken.
wy, broeders, zijn
GALATEN 4:28
D. die de erffenisse des eeuwigen levens toegeseght is, ende der selve sullen deelachtigh worden.
kinderen der belofte,
GALATEN 4:28
Gr. na Isaac, D. na het voorbeelt van Isaac, Nam. gelijck Isaac uyt kracht der belofte, boven de kracht der nature, van een vrije moeder geboren zijnde, erfgenaem is geweest van sijns vaders goet: alsoo sullen oock alle die door het ware geloove de beloften des Euangeliums aennemen, als vrije kinderen Godts, der hemelscher erffenisse deelachtigh worden.
D. Isaac, die geboren was uyt kracht der belofte Godts van sijne ouders aengenomen met waren geloove, het welck de Geest Godts in haer gewrocht heeft.
na den geest [geboren was,]
GALATEN 4:29
Namel. worden de geloovige, die hare saligheyt alleen in Christo soecken gelijck Isaac, noch vervolght van de Ioodsche Synagoge, die door de wet wil saligh worden, waer van Ismaël een voorbeelt was. Daer mede vermaent hy de geloovige tot lijdtsaemheyt ende stantvastigheyt.
alsoo oock nu.
30Maer
GALATEN 4:30
D. lettet doch wel op het gene de Heylige Schrifture in dese historie noch voorder seght.
Door dese uytwerpinge van Hagar ende Ismaël uyt het huys Abrahams wiert afgebeelt, dat alsoo oock alle die door het verbont der wet soecken saligh te worden, uyt het Huys Godts sullen uytgeworpen worden, ende de erffenisse des eeuwigen levens niet verkrijgen. Maer dat die uyt den geloove Christi zijn, daer in blijven sullen, ende alleen saligh worden.
Werpt de dienstmaeght uyt ende haren sone: want de sone der dienstmaeght en sal geensins erven met den sone der vrije.
31Soo dan, broeders,
GALATEN 4:31
Nam. die de saligheyt alleen in Christo ende niet in de wet soecken.
wy en zijn niet kinderen
GALATEN 4:31
Namel. Agars, D. des verbonts der wet, daer van Agar een voorbeelt was: die niet erven en sullen, maer uytgeworpen worden.
der dienstmaeght, maer
GALATEN 4:31
Namel. Sara, D. des genadenverbonts des Euangeliums, daer van Sara een voorbeelt was, die de erffenisse sullen verkrijgen.