De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande tweeartikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
1. De Geneefse bijbel
De Geneefse bijbel ontleent zijn naam niet alleen aan de stad Genève, waar hij vele malen werd gedrukt en uitgegeven, maar ook en wellicht vooral aan de theologen en predikanten van Genève die hem steeds weer opnieuw aanpasten aan hun vertaalprincipes en verbeterden naar de Hebreeuwse en Griekse grondtekst. Aan de wieg van de Geneefse bijbel staat Pierre Robert Olivetan, die om reden van zijn kennis van het Hebreeuws en het Grieks door Calvijn verzocht was de bestaande Franse vertaling van Jacques le Fèvre d’Etaples (Antwerpen, 1530) te herzien. Zijn werk van gedeeltelijke correctie en gedeeltelijke (her)vertaling waarbij hij zowel de bijbelse grondtekst gebruikte als de Latijnse vertalingen van Pagninus en Erasmus, verscheen in 1535 bij Pierre de Wingle te Neuchâtel.
De belangrijkste revisies zijn die van 1540, bekend als de bijbel met het zwaard,1 die van 1546, waarin Calvijn zelf de hand had, die van 1560 met zijn bittere aanval op Castellio, en die van 1588, ’tont reueu & conferé sur les textes Hebrieux & Grecs par les Pasteurs & Professeurs de l’Eglise de Geneue’ en sindsdien beschouwd als de standaardtekst van de Geneefse bijbel.
Deze bijbelvertaling werd in gebruik genomen door de Eglises Wallones, die in de 16de eeuw ontstonden in de Franssprekende gebieden van de Zuidelijke Nederlanden op grondslag van de hervorming van Calvijn. Op de vlucht voor de vervolgingen die vanaf 1578 in alle hevigheid tegen hen uitbraken, namen zij deze bijbel mee naar de Noordelijke Nederlanden, waar zij een goed onthaal vonden (Eerste Refuge), en waar zij de Waalse Gemeenten stichtten.2 In de tweede helft van de 17de eeuw profiteerden zij net als andere geloofsgemeenschappen van de gematigde godsdienstvrijheid en de financiële en economische groei en bloei. De belangrijke plaats die de Waalse Gemeenten toen in de Nederlandse samenleving innamen, komt onder andere tot uiting in de prachtuitgave van de Geneefse bijbel van 1669. Het schitterende exemplaar dat zich in de bibliotheek van het NBG bevindt, heeft als titel:
La Sainte Bible qui contient le vieux et le nouveau Testament, Edition nouvelle, faitc sur la Version de Genève, reveuë, & corrigée; Enrichie, outres les anciennes Notes, de toutes celles de la Bible Flamande, de la plus-part de celles de M. Diodati, & de beaucoup d’autres.
Deze editie in groot folioformaat is gedrukt en uitgegeven door Louys & Daniel Elzevier te Amsterdam met de toestemming (privilegie) van Johan de Witt, verleend in 1668. Verantwoordelijk voor het vertalen en aanbrengen van het notenapparaat, de registers en de inleidingen zijn Samuel des Manets en diens zoon Henry. De eerste was hoogleraar aan de universiteit van Groningen, de laatste was bedienaar van het Woord aan de Waalse gemeente te Delft.
Noten van de Statenvertaling
In hun woord vooraf geven zij niet alleen uiting aan hun trots deel te mogen hebben aan de ‘bonheur des Flamandes’ met wie zij het geloof op Calvinistische grondslag gemeen hebben, maar brengen zij ook de wens onder woorden om hun bijbel verrijkt te zien met de ‘Notes savantes et judicieuses’ van de Statenvertaling, die zo’n 30 jaar terug met toestemming van de Heren Staten Generaal het licht zag. Als geboren Fransen met goede kennis niet alleen van het Nederlands (la langue Flamande) maar ook van de bijbelse grondtalen achten zij zich als geen ander geschikt om de tekst van de Nederlandse bijbel met die van de Franse te vergelijken, en de uit het Nederlands vertaalde kanttekeningen op juiste wijze bij de Franse tekst in te passen: ‘placer les Notes dans leur juste assiette’. In negen punten zetten zij hun aanpak en werkwijze uiteen. Voor deze Geneefse editie gebruiken ze als basistekst de Parijse uitgave van 1652 door Pierre des Hayes, omdat ze die tot dan toe als de beste beschouwen.
Bij het opstellen van het notenapparaat hadden ze als hoofddoel alle kanttekeningen van de Statenvertaling op te nemen. Maar tegelijk handhaafden ze de noten van de Geneefse bijbel, drukten ze ook een deel van de aantekeningen van Diodati af, en maakten ze ook nog gebruik van de op- en aanmerkingen van Monsieur de Launay en de kritische bevindingen van Monsieur de Bleyswijck.
Verderop zal blijken dat dit soms tot doublures leidde en dat de lezer niet meer weet of een bepaalde opvatting nu komt van de Statenvertalers, van Diodati of van andere commentatoren. De parallelle plaatsen zijn integraal van de Statenbijbel overgenomen, omdat die het meest exact en uitgewerkt zijn. Door middel van de letters uit het alfabet worden ze zowel in de tekst als in de marge aangegeven. Enkele in de kanttekeningen opgenomen afkortingen zijn: H: l’Hebreu, C: le Caldaïque, S: le Syriaque, G: le Grec, L: le Latin, F: le Flamand, c.: c’est à dire, en ass.: assavoir.
De apocriefe boeken zijn overeenkomstig de ‘Vlaamse’ bijbel met de Waerschouwinge aen de lezers opgenomen achter het Nieuwe Testament. Aangezien kanttekeningen bij die boeken in de Statenvertaling ontbreken, zijn die van Diodati overgenomen. Ook alle inleidingen van de Statenvertaling op het Oude en Nieuwe testament en op elk afzonderlijk bijbelboek (Argument) zijn gehandhaafd, zij het dat ze zijn aangevuld met noodzakelijk geachte toevoegingen. Verder zijn de samenvattingen zoals die boven elk hoofdstuk in de Statenbijbel zijn afgedrukt, integraal behouden.
De afzonderlijke registers op het Oude en het Nieuwe Testament hebben ze niet overgenomen. Met gebruikmaking van die van de Statenvertaling hebben ze één totaalregister samengesteld, dat wat bijbelse personen en onderwerpen betreft zelfs een uitbreiding heeft ondergaan. Met het oog op deze uitgave zijn er vier kaarten beschikbaar. het Paradijs, de Woestijntocht, het Land Kanaan en de Reizen van de Apostelen, en voor wie wil ook nog de plattegrond van Jeruzalem.3 Tot slot maken ze nog enige opmerkingen over de juiste spelling en over de nauwkeurigheid waarmee de drukproeven zijn nagekeken.
Een vergelijking
Zoals ik al eerder zei, hebben ze weliswaar de inleidingen en de kanttekeningen van de Statenvertaling vertaald, maar daaraan door hen noodzakelijk geachte zinnen en woorden toegevoegd. Wat dat precies inhoudt, blijkt al meteen aan het begin van Genesis. De eerste zin van de ‘Inhout deses Boecks’ luidt in de Statenvertaling: ‘Dit eerste Boeck Mosis wordt genaemt met een woort uyt de Griecsche tale genomen, GENESIS, beteeckenende Geboorte, ofte, oorspronck, geslacht‘. De Franse tekst heeft: ‘Ce premier livre de Moyse, écrit, comme les suivans, par une revelation & inspiration particuliere de l’Esprit de Dieu, s’appelle Genese, du mot Grec Genesis, qui sinifie generation, origine, naissance, genealogie‘.
Uit de ingelaste woorden zou men kunnen afleiden dat de auteurs nog calvinistischer of dogmatischer hebben willen zijn dan de vaderen uit Dordrecht, door zo heel uitdrukkelijk de goddelijke inspiratie van de Schriften onder woorden te brengen.
Om een goede indruk te verstrekken van het vertaalwerk van beide mannen volgt hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. Zodoende is ook een uitstekende vergelijking mogelijk met wat Haak gedaan heeft.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genese chap. XI. Tous les hommes jusques à present, n’avoyent eu qu’un méme langage, v.l. Ils se proposent par orgueil de bâtir une ville avec une fort haute tour, 3. Dieu empéche leur dessein par la confusion des langues, & les épard par le monde, 6. Babel tire son nom de là, 9. Les descendans de Sem jusqu’à Abram, 10. Qui avec Taré son pere, Sarai & Lot fils de son frere, sortit d’Ur des Caldéens & vint en Caran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1 [1]Alors toute la terre estoit [2]d’un langage, & de mesme parole. [1] H.F. & toute la terre, c. tous ses habitans avant & depuis le deluge, jusqu’à la confusion & division qui se fit des langues en Babel. [2] H. d’une levre. Et on tient que ce langage étoit l’Hebreu, (ainsi appellé de Heber) entr’ autres parce que les noms propres des premiers hommes sont d’origine Hebraïque: comme Adam, Eve, Cain, Abel, &c.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Pseaume II. Prediction touchant le regne du Messie N.S.J.C. avec une exhortation serieuse aux Rois & aux Gouverneurs du monde, qu’ils ayent à se soûmettre à ce Roi avec obeïssance.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
1. [a]Pourquoi [1]se mutinent [2]les nations, & pourquoi les peuples [3]projettent-ils [4]des choses vaines? [a] Act. 4.25 [1] Ou, bruyent, se tempétent, s’attroupent, se liguent, ou se bandent: Le mot H. peut avoir la sinification de s’assembler, ou, tenir des conventicules, & et aussi de bruire, & de s’émouvoir, comme on peut le recueillir du Ps.55.15. & 64.3. Dan.6.7. [2] Ass. tant Juifs que Gentils. Voi Act. 4.27. D’autres traduisent, les Gentils. [3] C. forment des desseins & font des entriprises qui ne leur profiteront de rien; mais se renverseront enfin á leur propre ruïne. [4] C. des projets inutiles, sans raison & sans fondement, par lesquels ils ne pourront nullement empecher le conseil de Dieu, & qui ne reüsiront qu’à leur confusion. H. des vanités.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat zowel de samenvattingen boven Genesis 11 en Psalm 2 als de kanttekeningen bij de bijbeltekst goed in het Frans zijn overgekomen. Waarom dan hier, dan daar, bewoordingen zijn toegevoegd of weggelaten, is een niet te beantwoorden vraag. Tegenover uitbreidingen als ‘fils de son frère’, ‘la confusion’ en ‘sans raison & sans fondement’, staan ook weer inkortingen zoals ‘ils’ (StV: kinderen der menschen) en ‘par orgueil’ (StV.: uyt enckele trots). Verder werkt het nogal verwarrend dat ten gevolge van de vermenging met noten uit andere bron het niet steeds helder is wat afkomstig is uit de Statenvertaling en wat van andere auteurs of commentaren. Zo blijkt noot 4 bij psalm 2 de vertaling te zijn van kanttekening 3 (met bovenvermelde toevoeging). Maar doordat noot 3 waarvan de herkomst moeilijk valt te traceren, ongeveer dezelfde inhoud heeft, is er een doublure ontstaan die hinderlijk werkt, een overdaad die schaadt.
Evenals bij ons artikel over Haak willen we dit gedeelte afsluiten met de zwaargeladen kanttekening 47 bij Romeinen 3:24 (3:23 in de Geneefse bijbel 1669).
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse Bijbel 1669
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:23 Estant justifiez gratuïtement par sa grace, par la redemption qui est en Jesus-Christ: Noot 56 bij vers 23: L’Apôtre nous represente ici & dans les paroles suivantes, toutes les causes & proprietés de la justifications par la foi, qui est revelée en l’Evangile: Sa cause premiere & principale, c’est la grace toute gratuïte & non meritée de nôtre Dieu; sa cause mouvante & meritoire, c’est la redemtion, satisfaction & expiation obtenuë par J. Christ que Dieu nous impute comme nôtre, pour étre couronnée en nous, comme nos pechés lui ont été imputés comme siens, pour étre punis en lui: Sa cause instrumentale, par laquelle nous nous appliquons le merite, la satisfaction & la propitiation faite par J.C. c’est la foi en son sang: Sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés: Sa proprieté, c’est d’une part que par elk est excluë toute vantance des hommes devant Dieu; & de l’autre, qu’elle n’est pas seulement pour les Juifs, mais aussi pour les Gentils.
Nauwkeurige vergelijking toont aan dat het dogmatische commentaar bij het ‘om niet gerechtvaardigd worden’ in grote trekken bewaard is gebleven. Het stramien waarop de Nederlandse tekst is opgebouwd: de opperste oorsaecke, de bewegende ende verdienende oorsaecke, het middel, het eynde, de eygenschap, vindt men in zijn geheel terug in de reeks: sa cause premiere et principale, sa cause mouvante & meritoire, sa cause instrumentale, sa cause finale, sa proprieté. Maar de formuleringen, vooral in het middenstuk, lijken onnodig omslachtig, vooral door de uitweiding over de toerekening. De tekst is dan wel veel bloemrijker geworden maar niet helderder.
Merk ook op hoe ‘het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden’ in de franse vertaling ‘sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés’ geworden is. Of is hier sprake van een zetfout en moet en gewoonweg als et worden gelezen?
In ieder geval hebben vader en zoon Maret met deze uitgave een groots werk geleverd, dat getuigt van het gezag en het ontzag dat dc Statenvertaling met haar kanttekeningen genoot in het zeventiende-eeuwse Europa. Of de vertaalde kanttekeningen nu ook werkelijk invloed hebben uitgeoefend op het denken en doen van de Franssprekende Calvinisten in het algemeen en van de Waalse Gemeenten in de Noordelijke Nederlanden in het bijzonder, valt moeilijk na te gaan. Een herdruk is mij althans niet bekend.
2. De Duitse Lutherbijbels van 1668, 1715/1716 en 1729
Onder de protestanten van het Duitse taalgebied was de Lutherbijbel in de zestiende en zeventiende eeuw zo overheersend, dat een vertaling die men op een andere grondslag of vanuit een afwijkende vertaalopvatting zou willen maken, niet op een welwillende ontvangst zou hoeven te rekenen. Toch hadden Calvinisten in het Duitse taalgebied behoefte aan een meer op Genève gerichte bijbeluitleg. Daarom was het volstrekt niet vreemd dat Paulus Tossanus, een man met wie we al eerder kennis hebben gemaakt in de voorafgaande artikelen over Haak, in 1617-1618 als hoogleraar in het Calvinistische Heidelberg, een Lutherbijbel voorzag van goed gereformeerd commentaar. Het werd een uitgave die meteen al bekritiseerd werd om zijn ‘Calvinistische tendenzen’.
In 1668 (Frankfurt), in 1715/16 (Minden) en in 1729 (Bazel) verschijnen opnieuw die door Tossanus becommentarieerde Lutherbijbels, maar dan uitgebreid met ‘Glossen und Auslegungen’ van anderen. Het exemplaar van 1729 dat zich in de bijbelcollectie van het NBG bevindt,4 vermeldt op de titelpagina liefst viermaal de Nederlanden als bron! Het zou te ver voeren om die letterlijk volgeschreven en in rood en zwart gedrukte pagina hier in zijn geheel te citeren. Het volgende volstaat:
Glossen und Auslegungen, welche fürnemlich aus der Niederländischen, so dann auch hie und da aus herrn Deodati und anderer hocherleuchteter Theologorum besten Annotationen ansehnlich vermehret/ und durch etliche Hebreischen/ Griechischen/ Niederländischen und anderer Sprachen wohlerfahrne Dienere Göttlichen Worts aufs neue ganß durchgangen, und deutlicher gegeben worden, dadurch der Text, wo er etwas dunckel und schwer, nüßlich erläutert und erkläret; wie nicht weniger mit weitlaufftigern Vorreden, Summarien, Concordantien und Registern, so wol vor das Alte als Neue Testament/ jedem seine besondere/ und zwar meist aus dem Niederländischen verfertigte neue überaus nüßliche Haupt- und verbesserte Namenregister versehen/ welche so eingerichtet/ dass sie vast vor eine Concordanß dienen mogen. Anjeßo aber ist diese neue Edition mit unverdrossener Mühe und grossestem Fleisse aufs neue wieder durch und durch nach denen ältesten uns neuesten so wol Niederländischen als hochteutschen Editionen revidiret’ enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de schrijver dezes.
Bekende namen
Opgenomen zijn een lange voorrede van J.J. Ulrich, opgedragen aan de christelijke lezer over de schoonheid en de kracht van de bijbel als Gods woord (liefst 27 foliopagina’s lang!), en de voorredes van Luther en Paulus Tossanus zelf. Voor ons onderwerp echter is veel interessanter de afgedrukte kopie van de in 1666 door de Heidelbergse theologen afgegeven licentie, ondertekend door Fridericus Spanheim, alweer een naam die we kennen uit de omgeving van Theodore Haak. Ook daarin wordt de vertaling van de glossen (= kanttekeningen) uit Nederlandse en Franse bronteksten genoemd. Vermeld wordt dat niet alleen de Luthertekst zorgvuldig is gecorrigeerd, ‘sondern auch die zuvor unvolkommene Glossen aus den Niederländischen und Franßösischen Originalien aufs neue fleißig überseßet’. Met die originelen zijn zonder twijfel de Statenvertaling en de Geneefse bijbel bedoeld.
En inderdaad zoals de titelpagina aangeeft, is veel uit de registers en de inleidingen op de bijbelboeken en ook het een en ander van het notenapparaat uit de Statenvertaling afkomstig. Vooral in het laatste zijn de bewerkers/vertalers meer dan in de registers en de inleidingen eclectisch te werk gegaan. Om aan te tonen dat de Statenvertaling echt de bron geweest is waaruit zij geput hebben, volgen hier twee voorbeelden van een vrijwel letterlijke vertaling uit het Nederlands, het een een lemma uit het Register, het ander de bekende noot bij Romeinen 3:24.
Statenvertaling 1637 register
Lutherbijbel 1729 register
Afgoden, Afgoderye/ soo inwendige als uytwendige/ wort/ als eenen grouwel/ geestelicke hoererye/ ende overspel/ Duyvelsdienst/ Ydelheyt/ leughen ende bedroch/ smerten/ nieticheden/ verfoeyselen/ dreckgoden/ hout ende steen/ andere Goden/ vreemde goden/ scherpelick verboden.
Abgötter/ Abgötteren/ oder Gößen/ Gößendienst/ innerlich und äußerlich/ wird gar ernstlich verboten/ als ein greuel/ geistliche hureren/ und ehebruch/ teufelsdienst/ eitelkeit/ lügen und betrug/ schmerßen/ scheusahl/ dreckgötter/ holz und stein/ andere und fremde Götter.
Statenvertaling + kanttekeningen
Lutherbijbel 1729
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:24 Und werden ohne verdienst gerecht aus seiner gnadc, durch die erlösung, so durch Christum JEsum geschehen ist. Noot 1 bij vers 24: Von hier an beschreibet der Apostel alle die ursachen und eigenschafften der rechtfertigung des glaubens, die uns im Evangelio geoffenbahret ist. Die oberste ursache ist die unverdiente gnade GOttes: die bewegende und verdienstliche ursache ist die versöhnung und erlösung durch Christum: Das mittel, dadurch dieselbe uns zugerechnet wird, der glaube an das blut Christi: Das ende, die offenbahrung der gerechtigkeit Gottes, und die vergebung der sünden. Die eigenschafft ist, dass aller ruhm des menschen fur GOTT hiedurch wird ausgeschlossen, und das dieselbige nicht nur den Juden, sondcrn auch den Heyden geoffenbahret.
Meer dan de Geneefse bijbel van 1669 en zelfs nog nauwkeuriger dan Theodore Haak hebben de Calvinistische bewerkers van deze Lutherbijbel hier de tekst van de Nederlandse kanttekening op de voet gevolgd. Wat de Apocriefe Boeken betreft, op dit punt konden de bewerkers/vertalers uiteraard niet om de beslissing van Luther heen, die ze als een geheel plaatste tussen het Oude en Nieuwe Testament. Maar als goede Calvinisten konden ze het aan het einde van de inleiding op deze boeken toch niet laten om er negatief over te oordelen. Als niet door de Geest ingegeven teksten ware het beter geweest wanneer de oude kerk ze nooit in de bijbel had opgenomen. Maar met uitdrukkelijke verwijzing naar de Synode van Dordrecht eerbiedigt men de opvatting dat ze omwille van de lieve vrede binnen de hervormingsgezinde kerken moeten worden gehandhaafd, zij het dat ze eerder achterin een plaats hadden moeten vinden overeenkomstig het besluit van diezelfde Synode! Uit dit alles mag duidelijk zijn dat dc Statenbijbel ook onder de Duitssprekende Calvinisten vermaard was om zijn inleidingen, registers en notenapparaat.
3. De bijbelvertaling van Chylinski
Het was in het jaar 1654 dat de Gereformeerde Synode van Litouwen besloot om een jongeman van Poolse afkomst en de leer van Calvijn toegedaan, met een beurs naar het buitenland te sturen. Zijn naam was Samuel Boguslaw Chylinski en zijn vermoedelijke geboortejaar 1635. In het jaar 1654 meldde hij zich bij de Universiteit te Franeker in de Noordelijke Nederlanden, waar Polen als Jan Makowski en Nicholas Arnold of Leszno theologie doceerden.5 Het waren hectische jaren, want de Litouwse Calvinisten raakten betrokken bij de oorlog die de Zweedse koning Gustav Karl X (1654-1660) tegen Polen ondernam. Chylinski ging in 1655 voor korte tijd naar Dantzig terug, om daar te vernemen dat zijn vader was gesneuveld en dat twee broers en twee zussen naar het oosten waren gedeporteerd.
Weer terug in Franeker werpt hij zich ondanks een zwakke gezondheid vol ijver onder andere op de studie van het Hebreeuws, en toen is bij hem waarschijnlijk ook de idee ontstaan om de bijbel in het Litouws te vertalen. Misschien is hij er daar in Franeker ook al mee begonnen. Op de eenendertigste maart 1657 verliet hij Franeker om over te steken naar Engeland, alwaar hij april 1657 in Londen aankwam.
Er zijn voldoende Engelse getuigenissen voorhanden waaruit blijkt dat hij onmiddellijk aan de gang is gegaan met de vertaling van de bijbel in het Litouws, en dat hij eind november 1659 met zijn vertaalarbeid is gereedgekomen. Of dat in opdracht was van de Synode van Kiejdany, die eind 1656/ begin 1657 tot een bijbelvertaling in het Litouws het besluit nam, lijkt niet goed meer te achterhalen.6
Volgens diezelfde Engelse gegevens heeft hij zich die drie jaar niet alleen beziggehouden met het vertaalwerk, maar ook met het verzamelen van gelden voor het zetten en drukken van de tekst. Onder de mensen met wie Chylinski contact had, of die Chylinski aanmoedigden, van raad dienden en zelfs financieel steunden, waren mannen van naam zoals: John Dury, Samuël Hartlib en Comenius, dezelfden die we ook al tegengekomen zijn in de kring rond Haak. Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat Haak en Chylinski elkaar moeten hebben gekend? Beiden waren in dezelfde jaren en in hetzelfde land dag en nacht bezig met dezelfde vertaalarbeid. Of is dit te veel speculatie?
Omdat het er maar niet van kwam dat het kant en klare manuscript uitgegeven werd, ondernam Chylinski in 1661 een reis naar Litouwen om de zaak te bepleiten bij de Synode van Kiejdany (20-24 augustus). Bij zich had hij 11 drukproeven van het Oude Testament en nog andere manuscripten. Nadat hij in Engeland was teruggekeerd, werden er nooit bewezen beschuldigingen tegen hem ingebracht dat hij de opbrengst van collectes verduisterd zou hebben. Die verdachtmakingen leidden er wel toe dat de Synode van Wilna (3-10 juni 1663) hem van zijn functie onthief en de taak overdroeg aan Jan Krainski en Nicholas Minwid.
Om een lang verhaal kort te maken, het kwam erop neer dat die drukproeven van Genesis tot en met de Psalmen aanvaard werden, dat de rest van het Oude Testament aan een strenge correctie zou worden onderworpen en dat het manuscript van het Nieuwe Testament werd afgewezen. Het is niet onmogelijk dat Jan Borzymowski, de aangewezen supervisor, zich bij zijn beoordeling heeft laten leiden door afgunst, temeer omdat hij zelf bezig was met het Nieuwe Testament.
Chylinski keerde niet meer naar Litouwen terug en overleed enkele jaren later in 1668, wellicht als een berooid en ontgoocheld man. Van de bijbeltekst (Genesis tot en met Psalm 40) die in 1661 in druk gereed lag, bestaan nog drie exemplaren.
Nederlands in de Litouwse vertaling
Dit alles is op zichzelve wel interessant, maar wat is het verband met de Statenvertaling? Wel, in 1932 kocht het Brits Museum in Londen van een particulier een handschrift van het Nieuwe Testament aan dat in 1934 door Stanislaw Kot geïdentificeerd werd als de volledige vertaling van het Nieuwe Testament door Chylinski. Een tekstkritische uitgave zag te Poznan in 1958 het licht, met uitvoerige inleidingen en studies. Poolse en Litouwse taalwetenschappers, met name Jan Otrebski en mevr. I. Zawadska, waren van mening dat Chylinski wel eens een Nederlandse ‘Vorlage’ geraadpleegd kon hebben, misschien wel de Statenvertaling. Dit op grond van Nederlandse woorden in de bijbeltekst zelf en in aantekeningen voor en achter in het handschrift.
Het onderzoek hiernaar is vorig jaar in een stroomversnelling gekomen doordat het Nederlands Bijbelgenootschap van twee zijden benaderd werd om hierbij enige hulp te bieden. Enerzijds van de kant van Prof. Dr. Bernfried Schlerath uit Berlijn en anderzijds van de kant van mevr. Gina Kavaliunaite van het Litouwse Taalinstituut (Lietuviu Kalbos Institutas) te Vilnius.7
Hier volgen enkele voorbeelden die moeten aantonen dat Chylinski een Statenbijbel bij de hand heeft gehad:
1 Timoteus 4:14 luidt:
En versuymtmet dowanoo kuriy ira, enz.
Titus 3:8:
ir noriu idand tuo dayktus ernstelich stypryntumbey, enz.
Hebreeën 4:12:
ir dwasioo, ir sumezgimump, ir mercks, enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de auteur dezes.
Het gaat om de woorden ‘En versuymt met’, ‘ernstelich’ en ‘mercks’, die zonneklaar uit de Statenvertaling afkomstig zijn. Daarbij heb ik de voorzichtige suggestie gedaan dat `en versuymt met’ eigenlijk gelezen moet worden als ‘en versuymt niet’ overeenkomstig de Nederlandse tekst, en dat de Poolse onderzoekers het woord verkeerd zouden hebben gelezen, niet alleen ten gevolge van het moeilijk te ontcijferen handschrift, maar ook vanwege een niet optimale kennis van de orthografie van Nederlandse woorden uit de zeventiende eeuw.
Voorbeelden uit aantekeningen achter in het handschrift zijn onder andere: ‘werkiert’ (Handelingen 2:41); ‘hebbeik u geschrewen’ (1 Johannes 5:13); ‘wertragen – verslappen’ (Galaten 6:8) en ‘met inerliche onterminge bewegkt zijnde’ (Lucas 10:33). Ook hier krijgt men de indruk dat dc uit het Nederlands afkomstige woorden mogelijkerwijze niet helemaal goed door de Poolse tekstuitgevers gelezen zijn. Op dit stuk zou nader onderzoek van het nieuwtestamentische handschrift van Chylinski mijns inziens zeker nog wenselijk zijn.
Interessant is het ook om te kunnen achterhalen welke editie Chylinski kan hebben geraadpleegd. Gesuggereerd is onder andere de Gouda-editie van 1647 door de gebroeders Rammazeyn, maar dc reden waarom is mij niet duidelijk. De edities van de Statenvertaling van 1637 af vertonen geen onderlinge tekstverschillen. Hooguit doen zich minieme spellingsveranderingen voor, maar die kunnen geen aanleiding geven tot schrijfwijzen als ‘wertragen’ in plaats van ‘vertragen’ of als ‘onterminge’ in plaats van ‘ontferminghe’. Het kleine aantal Nederlandse woorden, een tiental, vormt toch wel een te smalle basis om een verantwoorde keuze te maken uit de vele edities van 1637 tot en met 1657.
Natuurlijk is het mogelijk dat Chylinski uit het hoofd geciteerd heeft. Meer voor de hand ligt het echter aan te nemen dat hij een Statenbijbel vanuit Franeker naar Engeland heeft meegenomen. Wellicht dat dit zelfs de gecorrigeerde editie 1657 van Ravesteyn kan zijn geweest. Verder onderzoek door leden van het Lietuviu Kalbos Institutas en door andere taalgeleerden zal uiteindelijk moeten uitwijzen hoe groot de rol van de Statenvertaling geweest is voor het vertaalwerk van Chylinski.
In ieder geval mevrouw Kavaliunaite houdt het voor mogelijk dat de Litouwse tekst van het Nieuwe Testament volledig uit de Statenvertaling vertaald is! Met gespannen belangstelling wachten we de resultaten van hun bevindingen af.
De heer A.W.G. Jaakke is vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen III. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 16/1 (maart 1997), 2-16.
De gerechtigheid niet uit de wet doch uit het geloof
wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde?
2Dit alleen wil ik van u leren: hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs?
3Zijt gij zo uitzinnig? Daar gij met den Geest begonnen zijt, voleindigt gij nu met het vlees?
4Hebt gij zoveel tevergeefs geleden? Indien maar ook tevergeefs.
5Die u dan den Geest verleent, en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs?
Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw zade; hetwelk is Christus.
17En dit zeg ik: Het verbond, dat te voren van God bevestigd is op Christus, wordt door de wet, die
20En de Middelaar is niet Middelaar van één, maar God is één.
21Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven ware, die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn.
En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen.
1 D’Apostel na een scherpe berispinge der Galaten, bewijst voorder dat de mensche niet en wort gerechtveerdight door de wercken der wet, maer door het geloove in Christum. 2 overmits sy selve hadden bevonden datse de gaven des Geests, niet door de wet maer door het geloove ontfangen hadden. 6 Bewijst het oock door het exempel van Abraham die een vader is aller geloovige. 10 ende door eenige klare getuygenissen der Heylige Schrifture. 13 Betuyght dat Christus ons van den vloeck der wet verlost heeft, ende de zegeninge verkregen. 15 Dat met dese Leere de wet niet en wort te niete gedaen, noch krachteloos gemaeckt, noch en is tegen de beloftenisse Godts. 19 maer dat deselve ons de sonde aenwijst. 24 ende als een tuchtmeester tot Christum leydet. 25 Daer na leert hy hoe de wet Mosis door Christum afgedaen is voor alle geloovige: 28 sonder onderscheyt van volcken ofte hoedanigheden. 29 alsoo die alle Abrahams zaet zijn.
1O Ghy
GALATEN 3:1
Ofte, onverstandige, onwijse. Soo noemt hy haer, om te toonen dat hy houdt datse dit deden meer uyt onbesinnetheyt ofte onvoorsichtigheyt, als uyt boosheyt. Siet dergelijcke Luce 24.25. waer mede hy dan niet en doet tegen de leere Christi, Matt. cap. 5. vers 22. Siet oock 1.Corint. 15. vers 36.
Dat is, de oogen uwes verstants alsoo verblint, dat ghy de rechte waerheyt niet en kondt sien, gelijck de goochelaers de uyterlicke oogen der menschen betooveren, dat sy meynen te sien het gene sy niet en sien. Hy vergelijckt dan dese valsche leeraers by goochelaers, ende geeft haer de voornaemste schult van dese verleydinge, die als bedriegers met schoon spreken ende listigheden de eenvoudige verleyden.
betoovert, dat ghy
GALATEN 3:1
Namel. des Euangeliums, dat de mensche voor Godt gerechtveerdight wort door het geloove: waer van gesproken is Cap. 2. versen 5, 14.
de waerheyt niet en soudt
GALATEN 3:1
D. aennemen ende gelooven.
gehoorsaem zijn: den welcken Iesus Christus voor de oogen te voren
GALATEN 3:1
Ofte, voorgeschildert, Dat is, soo klaerlick door mijne predicatien u voorgedragen, als of het in een tafereel geschildert ware, ofte voorgeschreven.
geschildert is geweest, onder u
GALATEN 3:1
D. van wiens kruycinge, mitsgaders van de oorsaken ende vruchten der selve, dat wy namelick daer door van den vloeck des wets ende dienstbaerheyt der ceremonien verlost zijn, ick u soo overvloedelick ende klaerlick hebbe geleert, als of hy selve voor uwe oogen gekruyst ware geweest.
gekruyst zijnde?
2
GALATEN 3:2
Namelick, uyt vele andere saken, die u souden konnen overtuygen van dwalinge.
Dit alleen wil ick
GALATEN 3:2
Dat is, antwoort my op dese sake alleen. Niet dat hy het selve niet en soude geweten hebben, maer sulcks seght hy om te toonen dat hy met haer eygen seggen hier in sal te vreden zijn.
van u leeren, hebt ghy
GALATEN 3:2
Dat is, de gaven des Heyligen Geests, als daer zijn de Geest der wedergeboorte, der heylighmakinge, ende der aenneminge tot kinderen.
den Geest ontfangen uyt de wercken der wet, ofte
GALATEN 3:2
Gr. uyt het gehoor, D. uyt de predikinge der leere des Euangeliums. Siet Iesa. cap. 53. vers 1. Ioan. cap. 12. vers 38. Rom. 10.16.
uyt de predikinge des geloofs?
3Zijt ghy soo
GALATEN 3:3
Ofte, sonder verstant, dwaes.
uytsinnigh? Daer ghy
GALATEN 3:3
D. met de genade ende leere des geloofs, ’t welck de Heylige Geest werckt.
met den Geest
GALATEN 3:3
Namel. als ghy eerst tot Christum zijt bekeert, om door hem de saligheyt te soecken.
begonnen hebt, voleyndight ghy nu
GALATEN 3:3
D. met de wercken der wet ende met de ceremonien, die uyterlick gedaen ende gesien worden: het welck de valsche leeraers den Galaten leerden.
met het vleesch?
4Hebt ghy
GALATEN 3:4
Nam. vervolgingen, versmaetheden, ende ongelijcken om de sake ende leere Christi.
soo veel
GALATEN 3:4
D. sonder vrucht ende vergeldinge, ’t welck geschieden soude soo ghy van die leere wederom soudet afwijcken.
te vergeefs geleden?
GALATEN 3:4
D. het zy verre dat sulcks soude geschieden, hopende dat sulcks haer niet en soude wedervaren. Ofte, soo het maer daer alleen by bleve, ende dat ghy niet en soudet noch andere swarigheden om uwe afwijckinge te verwachten hebben.
Indien maer oock te vergeefs.
5Die u dan
GALATEN 3:5
Dat is, die geestelicke gaven. Siet vers 2.
den Geest verleent, ende
GALATEN 3:5
Dat is, wonderwercken. siet 1.Cor. cap. 12. versen 10, 28.
krachten onder u werckt, [doet hy dat] uyt de wercken der wet, ofte
Siet van dit exempel Gen. 15.6. ende Rom. 4.3, etc.
Abraham Gode gelooft heeft, ende het is hem tot rechtveerdigheyt gereeckent:
7
GALATEN 3:7
Ofte, verstaet dan.
Soo verstaet ghy dan, dat de gene
GALATEN 3:7
D. die hare gerechtigheyt soecken in Christo door het geloove.
die uyt den geloove zijn,
GALATEN 3:7
Namel. geestelicke kinderen, niet na den vleesche, maer na de belofte. Siet Ioan. 8.39. Rom. 4.11. ende 9. versen 6, 7, 8. Galat. cap. 3. vers 29. Gelijck dan de Vader gerechtveerdight is, soo worden oock de kinderen gerechtveerdight, alsoo daer maer een wijse en is om gerechtveerdight te worden, namelick door het geloove in Christum. siet Rom. cap. 3. vers 30.
Abrahams kinderen zijn.
8Ende
GALATEN 3:8
D. de H. Geest sprekende in de Heylige Schrifture.
de Schrift
GALATEN 3:8
N. Genes. 12.3.
te voren siende dat Godt de Heydenen uyt den geloove soude rechtveerdigen, heeft
D. in het zaet dat u belooft is, ende van u sal voort komen, het welck is Christus, gelijck vers 16 verklaert wort. Siet oock Genes. 22.18.
In u sullen alle de
GALATEN 3:8
D. soo wel Heydenen als Ioden.
volckeren
GALATEN 3:8
Dat is, gerechtveerdight ende saligh worden.
gezegent worden.
9Soo dan die uyt den geloove zijn, worden gezegent
GALATEN 3:9
D. op sulcker wijse als de geloovige Abraham is gezegent, ofte gerechtveerdight geweest. Siet versen 6, 7.
met den geloovigen Abraham.
10Want soo vele als’er
GALATEN 3:10
Dat is, die hare rechtveerdigheyt ende saligheyt soecken door de onderhoudinge der wet Mosis.
uyt de wercken der wet zijn,
GALATEN 3:10
Namelick, om datse de wet niet volkomelick en onderhouden, ende daerom door de wet de zegeninge ofte rechtveerdighmakinge niet en konnen verkrijgen. Want zegeninge ende vloeck strijden tegen malkanderen.
De Apostel volght hier de Griecksche oversettinge, alsoo deselve de meyninge van den Hebreeuschen gronttext seer wel uytdruckt, hoewel de woorden een yegelick, ende al, daer niet uytgedruckt en staen.
een yegelick die niet en blijft in al het gene geschreven is in het boeck der wet,
GALATEN 3:10
Namelick, volmaecktelick in alle deelen, ende op sulcker wijse als Godt beveelt. Ende blijckt daer uyt, dat door de wercken der wet hier verstaen worden niet alleen de wercken der wet der ceremonien, maer oock der zeden ofte tien geboden.
Ofte, de rechtveerdige uyt den geloove sal leven. Siet Rom. cap. 1. vers 17.
de rechtveerdige sal uyt den geloove leven.
12Doch de wet
GALATEN 3:12
Want de wet belooft het leven niet den genen die uyt den geloove willen gerechtveerdight worden, maer die de wet volmaecktelick onderhouden: het welck hy bewijst uyt de belofte die by de wet wort gedaen, Levit. cap. 18. vers 5. Ezech. 20.11.
Ofte, gedaen sal hebben: Namelick, volmaecktelick, gelijck vers 10.
die dese dingen doet sal
GALATEN 3:12
Dat is, door sulcke volmaeckte onderhoudinge der wet.
door deselve
GALATEN 3:12
Namel. eeuwelick, ende volgens dien daer door gerechtveerdight worden indien hy de wet in alles volkomelick soude onderhouden, het welck nochtans niemant en doet noch doen en kan, Rom. cap. 3. vers 9, etc.
Gr. uytgekocht uyt den vloeck. Want dese verlossinge is geschiet door betalinge van een rantsoengelt voor ons, Matth. 20.28. 1.Timoth. cap. 2. vers 6.
verlost
GALATEN 3:13
D. van de straffe, tijtlicke ende eeuwige, die de wet den overtreders dreyght, ende die wy door onse overtredingen verdient hadden.
van den vloeck der wet,
GALATEN 3:13
Dat is, heeft den toorne Godts ende de straffe der sonden op hem genomen, om deselve te dragen, ende daer mede Godts straffende gerechtigheyt te voldoen.
D. aen het kruyce opgehangen wort. Siet Actor. 5.30. 1.Petr. 2.24. het welck te verstaen is, niet dat alle sonden verdoemt zijn, die gekruyst worden (want het tegendeel blijckt uyt het exempel van den bekeerden moordenaer, Luce 23.43.) maer om dat Godt dese wijse van straffe, als zijnde de wreetste ende smadelickste, tot een voorbeelt gestelt heeft van de straffe die sijn Sone, om ons van den vloeck te verlossen, soude moeten lijden.
aen het hout hanght.
14Op dat
GALATEN 3:14
D. de genade der versoeninge ende der rechtveerdighmakinge, als oock de erffenisse des eeuwigen levens, die Abraham ende sijnen zade belooft was, Genes. cap. 12. vers 3. ende 22.18.
de zegeninge Abrahams
GALATEN 3:14
Ofte, tot de volckeren: gelijck hem belooft was, dat in hem alle volckeren souden gezegent worden, Genes. cap. 12. vers 3.
tot de Heydenen
GALATEN 3:14
D. afvloeijen soude, als uyt de fonteyne.
komen soude
GALATEN 3:14
D. door Christum, als zijnde het gezegende zaet dat Abraham belooft was, vers 16.
in Christo Iesu, [ende] op dat
GALATEN 3:14
Soo Ioden als Heydenen.
wy
GALATEN 3:14
D. de geestelicke belofte, niet van tijtlicke maer van eeuwige goederen.
de belofte des Geests verkrijgen souden
GALATEN 3:14
D. door Christum met waren geloove aengenomen.
door het geloove.
15Broeders, ick spreke
GALATEN 3:15
D. ick sal gebruycken een exempel van menschelicke saken genomen. Siet Rom. 3.5. 1.Corinth. 9.8.
Het Griecksch woort diatheke, wort somtijts in ’t bysonder genomen voor een testament, Hebr. 9.17. somtijts in’t gemeyn voor allerley verbont ofte contract tusschen twee partijen. Het kan hier in beyde beteeckenissen genomen worden.
verbont
GALATEN 3:15
Namelick, met onderlinge beloften, eeden, onderteeckeningen, verzegelingen, ofte dergelijcke wijse by de menschen gebruyckelick.
dat bevestight is,
GALATEN 3:15
D. en behoort noch en kan niet te niete doen.
en doet niemant te niete, ofte [niemant]
GALATEN 3:15
Gr. verordineert yet daerboven, Namel. niet afdoen, by doen, ofte veranderen.
D. alsoo oock en van niemant het verbont, dat Godt met Abraham en alle geloovige gemaeckt heeft, te niete maken, ofte veranderen. In het welck dewijle de beloftenissen, die Godt daer in aen sijn zijde gedaen heeft, gegront zijn niet op de onderhoudinge der wet, maer op Christum het beloofde zaet Abrahams, soo moet dat oock altijt vast ende onverandert blijven, gelijck in het volgende vers breeder verklaert wort.
de beloftenissen tot Abraham ende sijnen
GALATEN 3:16
Siet Genes. 22. vers 18. Het woort zaet wort somtijts genomen voor alle de nakomelingen, gelijck Genes. 15.18. ende 22.17. somtijts voor yemant in het bysonder uyt deselve, gelijck Gen. 4. vers 25. ende 21.13. dat het in dese tweede beteeckenisse hier moet genomen worden bewijst hier de Apostel, ende leert dat dit zaet Christus is. Siet oock Genes. c. 13. vers 15. ende 17.10.
zade gesproken. Hy en seght niet, Ende den zaden, als van vele, maer als van een, Ende uwen zade:
GALATEN 3:16
Siet hier van het bewijs in de geslachtregisters Christi, Matth. cap. 1. versen 1, 2, 16. ende Luce 3. versen 23, 34. gelijck oock Isaac een voorbeelt Christi is geweest, Genes. 21.12. Rom. 9.7. Hebr. 11.18.
welcke is Christus.
17
GALATEN 3:17
Dat is, dit wil ick seggen met het voorgaende exempel van menschelicke verbonden ofte testamenten.
Ende dit segge ick:
GALATEN 3:17
Dat is, dat dan veel meer het verbont Godts vast blijft, sonder veranderinge.
het verbont dat
GALATEN 3:17
Namel. met eede, Genes. cap. 12. vers 2. ende 15.18. ende 17.4. ende 22.17. Hebr. 6.14, 15, etc. ende met andere uyterlicke teeckenen ende zegelen.
te voren van Godt bevestight is
GALATEN 3:17
Namel. overmits het door den doot Christi als des Testamentmakers soude bevestight worden, Hebr. 9.15. dat oock Christus dese geestelicke zegeningen ons moeste verdienen door een volkomene voldoeninge voor onse sonden, waer van de ceremonien der wet voorbeelden waren: ende dat wy der selver niet en konnen deelachtigh worden, dan door het geloove in Christum.
op Christum, en wort
GALATEN 3:17
Alsoo yemant hier tegen hadde konnen seggen, dat eer de wet gegeven was, het met de sake van Godts verbont soo mochte gelegen zijn, maer als de wet gegeven is geweest, dat doe het verbont Godts soude verandert zijn geworden: soo bewijst hier de Apostel sulcks oock onwaerachtigh te zijn.
door de wet,
GALATEN 3:17
Dat is, dewijle de wet soo veel jaren daer na op den bergh Sina gegeven is. Het beginsel van dese vier hondert en dertigh jaren moet gereeckent worden van dien tijt aen, als Godt beval Abraham uyt sijn lant te vertrecken, Genes. 12.1. Siet hier van breeder Exod. 12.40. Actor. 7.6.
Namel. des eeuwigen levens, waer van de erffenisse van het lant Canaan een voorbeelt was.
de erffenisse
GALATEN 3:18
D. door de volkomene onderhoudinge der wet, te verkrijgen is.
uyt de wet is, soo en is’se niet meer
GALATEN 3:18
D. uyt het geloove, waer mede de genade ende zegeninge in Christo belooft, aengenomen wort. Want dese twee tegen malkanderen strijden, ende te samen niet en konnen bestaen. Siet Rom. 11.6.
uyt de beloftenisse: maer Godt heeftse
GALATEN 3:18
Dit is te voren bewesen vers 6, etc. ende alsoo sullen dan oock alle Abrahams kinderen de erffenisse ontfangen: alsoo daer maer eenen wegh ter saligheyt en is.
Abraham
GALATEN 3:18
Nam. met waren geloove aengenomen.
door de beloftenisse
GALATEN 3:18
D. sonder eenige sijne verdienste, Rom. 4. versen 13, 16.
genadelick gegeven.
19
GALATEN 3:19
Dit was een tegenwerpinge der valsche leeraers, indien de wet den mensche niet en rechtveerdight, datse dan geen gebruyck en heeft, ende te vergeefs gegeven is.
Namel. bekent te maken, Rom. 3.20. ende 5.20. ende 7.7. ende daer van te overtuygen.
om der overtredingen wille
GALATEN 3:19
Ofte, geordineert.
daer by gestelt, tot dat
GALATEN 3:19
Namel. dat beloofde zaet Abrahams, welck is Christus. siet vers 16. die het eynde der wet is, Rom. 10.4.
het zaet soude gekomen zijn,
GALATEN 3:19
Namel. het erfdeel, als zijnde ’t Hooft van alle de gene die erfgenamen sullen zijn, want van hem, in hem, ende door hem is het dat wy alle de erffenisse verkrijgen, ende mede- erfgenamen met hem worden, Rom. 8.17.
Dat is, door den dienst der Engelen: het welck hoewel het in de historie van de gevinge der wet niet vermelt en wort, soo is het nochtans dat sulcks uyt andere plaetsen afgenomen kan worden, ende in de gemeynte gelooft is geweest. Siet Actor. cap. 7. versen 38, 53. Hebr. 2.2.
door de Engelen
GALATEN 3:19
Ofte, geordineert.
bestelt
GALATEN 3:19
Dat is, door de bedieninge. Hebr. Malach. cap. 1. vers 1.
Waer door sommige verstaen Mosem, die Godt gebruyckt heeft als een bode ende tusschenspreker tusschen hem ende het volck in het geven van de wet, Exod. cap. 19. vers 21. Andere verstaen Christum, door welcken Godt het volck Israëls uyt Egypten door de woestijne heeft geleyt, ende tot Mosem op den bergh Sina heeft gesproken, Actor. 7.38. 1.Tim. 2.5.
des middelaers.
20Ende de middelaer en is niet [middelaer]
GALATEN 3:20
Dat is, van eene partije, maer is altijt van twee verschillende partijen, om die te vereenigen.
van eenen: maer Godt
GALATEN 3:20
D. blijft altijt deselve, sonder dat hy verandert wort, niet alleen in sijn wesen, maer oock in sijnen wille, voornemen, ende besluyten. Ofte, is de eene partije van beyden.
is een.
21
GALATEN 3:21
Dit is een tweede tegenwerpinge die de valsche Apostelen, tegen het gene den Apostel terstont geseght heeft, soude konnen voorstellen, namelick, soo de wet de overtredingen ontdeckt ende verdoemt, ende de beloftenisse deselve bedeckt ende vergeeft, soo schijnen dese tegen malkanderen te strijden.
Is dan de wet tegen de beloftenissen Godts?
GALATEN 3:21
D. dat en volght geensins.
Dat zy verre: want indien daer een wet
GALATEN 3:21
Namel. tot sulcken eynde, op dat de mensche daer door soude gerechtveerdight worden. Of, die soodanigh ware, dat de mensche die volkomelick soude konnen onderhouden.
gegeven ware
GALATEN 3:21
D. de menschen rechtveerdigen, ende het eeuwige leven toebrengen.
die machtigh was levendigh te maken,
GALATEN 3:21
D. soo dat soo ware, soo soude de wet strijden tegen de beloftenisse. Maer dat en is soo niet: ende daerom soo en is hier geen strijt. Siet Rom. cap. 8. vers 3.
soo soude waerlick de rechtveerdigheyt uyt de wet zijn.
D. dit is een bewijs, dat de wet niet en kan levendigh maken ofte rechtveerdigen, om dat niemant de wet volmaecktelick en onderhoudt, maer alle menschen daer door overtuyght worden van sonde.
Maer
GALATEN 3:22
D. de geschrevene wet, ende de Propheten als uytleggers der selve.
de Schrift heeft het al
GALATEN 3:22
Een gelijckenisse genomen van misdadige, die in de kercker gesloten worden om bewaert te worden tot de straffe. Siet dergelijcke Rom. 11.32.
onder de sonde besloten,
GALATEN 3:22
D. de beloofde zegeninge ende erffenisse.
op dat de belofte
GALATEN 3:22
D. door het geloove in Christum, als door een instrument waer mede de beloofde zegeninge aengenomen wort.
uyt den geloove Iesu Christi
GALATEN 3:22
Gr. den geloovenden, Namel. in Christum: ende niet den werckenden, dat is, die door de wercken der wet de gerechtigheyt soecken, Ioan. 3.16. Rom. 3.22. ende 4.4, 5.
den geloovigen
GALATEN 3:22
Namel. van Godt, uyt genade, om niet.
soude gegeven worden.
23Doch
GALATEN 3:23
Dat is, eer Christus, die het fondament des geloofs is, daer het geloove op siet ende steunt, in het vleesch is gekomen. Siet vers 19.
eer het geloove quam waren wy onder de wet
GALATEN 3:23
’t Griecks woort beteeckent sulck eene bewaringe die met krijghsvolck ende wacht geschiet, in een vaste plaetse. De Apostel gebruyckt hier wederom deselve gelijckenisse als in het voorgaende vers, gelijck uyt het volgende woort blijckt. Doch de Apostel schijnt hier oock te sien op dit gebruyck der wet, dat deselve gedient heeft om de Ioden van de andere volcken daer mede als af te sluyten, ende gelijck als alleen te bewaren. Siet Deuter. 4.7. Psalm 147. vers 19. Ephes. 2.14.
in bewaringe gestelt, ende zijn besloten geweest
GALATEN 3:23
D. tot op Christum, die geopenbaert soude worden, gelijck te voren.
Gr. Paedagogos, ’t welck beteeckent eenen die de kinderen leyt ter schole, onderwijst, ende tuchtight. Soo vergelijckt hy dan de Ioden onder de wet by kinderen, ende de geloovige Christenen by volwassene, die geenen tuchtmeester meer van nooden hebben.
tuchtmeester geweest
GALATEN 3:24
Dat is, om ons te leyden tot Christum. Het welck de wet der zeden doet als sy ons van sonde overtuyght ende den vloeck verkondight, ende derhalven ons toont dat wy dan, om behouden te worden, onsen toevlucht tot Christum moeten nemen, die ons van de sonde ende vloeck verlost heeft: ende de wet der ceremonien, dewijle deselve de menschen niet alleen en overtuyghden van hare sonden, maer oock voorbeelden ende afbeeldingen Christi ende sijner weldaden waren, 1.Corinth. cap. 5. vers 7. Coloss. cap. 2. vers 17. ende leerden dat het gene door deselve afgebeelt was, in Christo alleen te vinden is, Hebr. 9. versen 10, 11, etc.
tot Christum, op dat wy
GALATEN 3:24
Dat is, door de verdiensten Christi met waren geloove van ons aengenomen, ende ons van Godt uyt genade toegereeckent.
uyt den geloove souden gerechtveerdight worden:
25Maer als
GALATEN 3:25
Dat is, Christus, op welcken het geloove siet, gelijck vers 23.
het geloove gekomen is, soo en zijn wy
GALATEN 3:25
Overmits deselve desen sijnen dienst nu volbracht heeft, ende wy nu tot manlicken ouderdom zijn gekomen, Ephes. cap. 4. vers 13.
Namelick, die het Euangelium hebt aengenomen, soo wel Heydenen als Ioden.
ghy zijt alle
GALATEN 3:26
Gr. sonen, namelick, volwassene, die niet meer en staen onder den tuchtmeester. Want hoewel de geloovige des Ouden Testaments onder de wet oock Godts kinderen geweest zijn, soo is het nochtans datse als kleyne kinderen onder den tuchtmeester gehouden wierden, ende daerom van dienstknechten niet en verschilden. Galat. cap. 4. vers 1.
kinderen Godts
GALATEN 3:26
Siet Ioan. cap. 1. vers 12.
door ’t geloove
GALATEN 3:26
Dat is, door Christum, dewelcke zijnde de eygene ende eenighgeboren Sone Godts, ons verdient heeft dat wy om sijnent wille uyt genade tot kinderen aengenomen worden, Ephes. cap. 1. vers 5.
Dat is, alle die gedoopt zijn: het welck verstaen moet worden van alle de gene die niet alleen den uytwendigen doop des waters, maer oock den inwendigen doop des Geests ontfangen, 1.Petr. cap. 3. vers 21. gelijck blijckt in Simon den toovenaer, Actor. cap. 8. versen 13, 21. die wel den uytwendigen, maer den inwendigen doop niet en heeft ontfangen.
soo vele als ghy
GALATEN 3:27
Dat is, in den name ende in het geloove Christi.
in Christum gedoopt zijt, hebt ghy Christum
GALATEN 3:27
Namelick, als een geestelick kleet, waer mede onse geestelicke naecktheyt ende schaemte bedeckt wort, ende wy als met een bruylofts kleet verciert worden, Rom. 13. vers 14.
aengedaen.
28
GALATEN 3:28
Het gene hy in het gemeyn geseght hadde van alle geloovige, dat verklaert hy breeder, ende betuyght dat onder deselve geen onderscheyt meer en is, van wat natie, conditie, ofte geslachte datse zijn.
Daer in en is noch Iode noch Grieck: daer in en is noch dienstbare noch vrije: daer in en is geen man ende wijf.