De heerlijkheid van het goddelijke Woord
Aleph.
1 WELGELUKZALIG zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.
2 Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;
3 Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen.
4 HEERE, Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.
5 Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!
6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.
7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.
8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer.
Beth.
9 Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord.
10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.
12 HEERE, Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen.
13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds.
14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom.
15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten.
16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten.
Gimel.
17 Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.
18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.
19 Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.
20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd.
21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.
22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.
23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.
24 Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen en mijn raadslieden.
Daleth.
25 Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen.
27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.
28 Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord.
29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet.
30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.
31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE, beschaam mij niet.
32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben.
He.
33 HEERE, leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe.
34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte.
35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid.
37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.
38 Bevestig Uw toezegging aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.
39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed.
40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.
Vau.
41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE, Uw heil, naar Uw toezegging;
42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
43 En ruk het Woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.
47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.
48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
Zain.
49 Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken , op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.
50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.
51 De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.
52 Ik heb gedacht, o HEERE, aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.
53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.
55 HEERE, des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.
56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
Cheth.
57 De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.
58 Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.
59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.
60 Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.
61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.
62 Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid.
63 Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden.
64 HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.
Teth.
65 Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.
66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.
67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.
68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.
69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.
70 Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.
71 Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.
72 De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver.
Jod.
73 Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.
74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
75 Ik weet, HEERE, dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.
76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.
78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.
79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.
80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.
Caph.
81 Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt.
82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.
84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?
85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet.
86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.
87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.
88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.
L a m e d.
89 O HEERE, Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.
90 Uw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;
91 Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.
92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan.
93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.
94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.
95 De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.
96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd.
Mem.
97 Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.
98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.
99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.
100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.
102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.
103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!
104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.
Nun.
105 Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.
106 Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.
107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE, maak mij levend naar Uw woord.
108 Laat U toch, o HEERE, welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.
109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.
110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.
111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.
112 Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.
Samech.
113 Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.
114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.
115 Wijkt van mij, gij boosdoeners, dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.
116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.
117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.
118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.
119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
Ain.
121 Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
124 Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.
125 Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.
126 Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.
127 Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.
128 Daarom heb ik al Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.
Pe.
129 Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.
130 De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.
131 Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.
132 Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
133 Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.
134 Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.
135 Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.
136 Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
Tsade.
137 HEERE, Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.
138 Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.
139 Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.
140 Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.
141 Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.
142 Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.
143 Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.
144 De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.
Koph.
145 Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE, ik zal Uw inzettingen bewaren.
146 Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.
147 Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.
148 Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.
149 Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE, maak mij levend naar Uw recht.
150 Die kwade praktijken najagen, genaken mij , zij wijken verre van Uw wet.
151 Maar Gij, HEERE, zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.
152 Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.
Resch.
153 Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.
154 Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.
155 Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.
156 HEERE, Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten.
157 Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.
158 Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.
159 Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE, maak mij levend naar Uw goedertierenheid.
160 Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.
Schin.
161 De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.
162 Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.
163 Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
164 Ik loof U zevenmaal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.
165 Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.
166 O HEERE, ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
167 Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.
168 Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U.
Thau.
169 O HEERE, laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.
170 Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging.
171 Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.
172 Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.
173 Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.
174 O HEERE, ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking.
175 Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen.
176 Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.
Vreugde over de wet
aleph
1 Welzalig zijn de oprechten van wandel,
die in de wet van de HEERE gaan.
2 Welzalig wie Zijn getuigenissen in acht nemen,
die Hem met heel hun hart zoeken,
3 die ook geen onrecht bedrijven,
maar in Zijn wegen gaan.
4 HEERE , Ú hebt geboden
om Uw bevelen ten zeerste in acht te nemen.
5 Och, waren mijn wegen zo vast
om Uw verordeningen in acht te nemen!
6 Dan zou ik niet beschaamd worden,
als ik oog zou hebben voor al Uw geboden.
7 Ik zal U loven met een oprecht hart,
wanneer ik Uw rechtvaardige bepalingen geleerd heb.
8 Ik zal Uw verordeningen in acht nemen,
verlaat mij niet geheel en al.
beth
9 Waarmee houdt een jongeman zijn pad zuiver?
Als hij dat bewaart overeenkomstig Uw woord.
10 Ik zoek U met heel mijn hart,
laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
11 Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen,
opdat ik tegen U niet zondig.
12 Geloofd zij U, HEERE,
leer mij Uw verordeningen.
13 Ik heb met mijn lippen verteld
al de bepalingen van Uw mond.
14 In de weg van Uw getuigenissen verblijd ik mij meer
dan in alle bezit.
15 Ik overdenk Uw bevelen
en heb oog voor Uw paden.
16 Ik verblijd mij in Uw verordeningen,
Uw woord vergeet ik niet.
gimel
17 Wees goed voor Uw dienaar, dan zal ik leven
en Uw woord in acht nemen.
18 Ontsluit mijn ogen en laat mij aanschouwen
de wonderen van Uw wet.
19 Ik ben een vreemdeling op de aarde,
verberg Uw geboden niet voor mij.
20 Mijn ziel wordt verteerd van verlangen
naar Uw bepalingen, te allen tijde.
21 U bestraft de vervloekte hoogmoedigen,
die van Uw geboden afdwalen.
22 Wentel smaad en verachting van mij af,
want ik heb Uw getuigenissen in acht genomen.
23 Zelfs toen vorsten op hun troon gezeten tegen mij spraken,
overdacht Uw dienaar Uw verordeningen.
24 Ja, Uw getuigenissen zijn mijn bron van blijdschap,
zij zijn mijn raadgevers.
daleth
25 Mijn ziel kleeft aan het stof;
maak mij levend overeenkomstig Uw woord.
26 Ik heb U mijn wegen verteld en U hebt mij verhoord;
leer mij Uw verordeningen.
27 Geef mij inzicht in de weg van Uw bevelen,
dan zal ik Uw wonderen overdenken.
28 Mijn ziel weent tranen van verdriet;
richt mij op overeenkomstig Uw woord.
29 Laat de weg van de leugen van mij wijken,
schenk mij genadig Uw wet.
30 Ik heb de weg van de waarheid gekozen,
Uw bepalingen heb ik mij voor ogen gesteld.
31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen;
HEERE, beschaam mij niet.
32 Ik zal de weg van Uw geboden lopen,
wanneer U mijn hart verruimd hebt.
he
33 HEERE, leer mij de weg van Uw verordeningen,
en ik zal die in acht nemen tot het einde toe.
34 Geef mij inzicht, dan zal ik Uw wet in acht nemen;
ja, ik zal mij er met heel mijn hart aan houden.
35 Doe mij treden op het pad van Uw geboden,
want daarin vind ik vreugde.
36 Neig mijn hart naar Uw getuigenissen
en niet naar winstbejag.
37 Wend mijn ogen af, zodat zij niet zien wat nutteloos is;
maak mij levend door Uw wegen.
38 Bevestig Uw belofte aan Uw dienaar,
die Uw vreze is toegedaan .
39 Wend van mij af de smaad, waarvoor ik beducht ben,
want Uw bepalingen zijn goed.
40 Zie, ik verlang naar Uw bevelen,
maak mij levend door Uw gerechtigheid.
waw
41 Laat Uw blijken van goedertierenheid over mij komen, HEERE,
Uw heil overeenkomstig Uw belofte.
42 Dan heb ik hem die mij hoont iets te antwoorden,
want ik vertrouw op Uw woord.
43 Ontruk het woord van de waarheid niet geheel en al aan mijn mond,
want ik hoop op Uw bepalingen.
44 Dan zal ik steeds Uw wet in acht nemen,
voor eeuwig en altijd.
45 Ik zal wandelen op ruime baan ,
omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
46 Ook zal ik voor koningen spreken over Uw getuigenissen
en mij niet schamen.
47 Ik verblijd mij in Uw geboden,
die ik liefheb.
48 Ik hef mijn handen op naar Uw geboden,
die ik liefheb, en overdenk Uw verordeningen.
zain
49 Denk aan het woord gesproken tot Uw dienaar,
waarop U mij deed hopen.
50 Dit is mij tot troost in mijn ellende:
dat Uw belofte mij levend heeft gemaakt.
51 De hoogmoedigen hebben mij ten zeerste bespot,
toch ben ik van Uw wet niet afgeweken.
52 Ik heb gedacht aan Uw oordelen van oude tijden af, HEERE,
en heb mij getroost.
53 Grote verontwaardiging heeft mij bevangen
vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
54 Uw verordeningen zijn mijn gezangen geweest
op de plaats waar ik vreemdeling was.
55 HEERE, 's nachts heb ik aan Uw Naam gedacht
en ik heb Uw wet in acht genomen.
56 Dat is aan mij gebeurd,
omdat ik Uw bevelen in acht genomen heb.
cheth
57 De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd
dat ik Uw woorden in acht zal nemen.
58 Ik heb met heel mijn hart getracht Uw aangezicht gunstig te stemmen;
wees mij genadig overeenkomstig Uw belofte.
59 Ik heb mijn wegen overdacht,
en mijn voeten gekeerd naar Uw getuigenissen.
60 Ik heb mij gehaast en niet geaarzeld
Uw geboden in acht te nemen.
61 Benden goddelozen hebben mij omringd,
toch heb ik Uw wet niet vergeten.
62 Midden in de nacht sta ik op
om U te loven voor Uw rechtvaardige bepalingen.
63 Ik ben een metgezel van allen die U vrezen
en die Uw bevelen in acht nemen.
64 HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid;
leer mij Uw verordeningen.
teth
65 U bent goed voor Uw dienaar geweest, HEERE,
overeenkomstig Uw woord.
66 Leer mij goed onderscheiden en kennen,
want ik heb in Uw geboden geloofd.
67 Voordat ik verdrukt werd, dwaalde ik,
maar nu neem ik Uw woord in acht.
68 U bent goed en U doet goed,
leer mij Uw verordeningen.
69 Hoogmoedigen hebben mij met leugens besmeurd,
maar ík neem Uw bevelen met heel mijn hart in acht.
70 Hun hart is zo ongevoelig als vet,
maar ík verblijd mij in Uw wet.
71 Het is goed voor mij dat ik verdrukt ben geweest,
opdat ik Uw verordeningen zou leren.
72 De wet uit Uw mond is mij beter
dan duizenden stukken goud of zilver.
jod
73 Uw handen hebben mij gemaakt en bereid;
geef mij inzicht, zodat ik Uw geboden leer.
74 Wie U vrezen, zien mij en verblijden zich,
omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
75 Ik weet, HEERE, dat Uw oordelen rechtvaardig zijn
en dat U mij in Uw trouw verdrukt hebt.
76 Laat toch Uw goedertierenheid er zijn om mij te troosten,
overeenkomstig Uw belofte aan Uw dienaar.
77 Laat Uw barmhartigheid over mij komen,
dan zal ik leven, want Uw wet is mijn bron van blijdschap.
78 Laten de hoogmoedigen beschaamd worden, die mij neerdrukten
met leugen, maar ík overdenk Uw bevelen.
79 Laten zich tot mij keren wie U vrezen
en wie Uw getuigenissen kennen.
80 Laat mijn hart oprecht zijn in Uw verordeningen,
dan zal ik niet beschaamd worden.
kaph
81 Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil,
op Uw woord heb ik gehoopt.
82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw belofte,
terwijl ik zei: Wanneer zult U mij troosten?
83 Want ik ben geworden als een leren zak in de rook,
maar Uw verordeningen heb ik niet vergeten.
84 Hoeveel zijn de dagen van Uw dienaar?
Wanneer zult U gericht oefenen over mijn vervolgers?
85 De hoogmoedigen hebben kuilen voor mij gegraven
en dat is niet overeenkomstig Uw wet.
86 Al Uw geboden zijn betrouwbaar;
met leugen vervolgen zij mij, help mij!
87 Zij hebben mij op de aarde bijna vernietigd,
maar ík heb Uw bevelen niet verlaten.
88 Maak mij levend overeenkomstig Uw goedertierenheid;
dan zal ik het getuigenis van Uw mond in acht nemen.
lamed
89 Voor eeuwig, HEERE,
staat Uw woord vast in de hemel.
90 Uw trouw duurt van generatie op generatie;
U hebt de aarde gegrondvest, zodat zij blijft staan.
91 Volgens Uw bepalingen blijven zij ook heden nog staan,
want zij alle zijn Uw dienaren.
92 Als Uw wet niet mijn bron van blijdschap geweest was,
dan was ik in mijn ellende vergaan.
93 Ik zal Uw bevelen voor eeuwig niet vergeten,
want daardoor hebt U mij levend gemaakt.
94 Ik ben de Uwe, verlos mij,
want ik heb Uw bevelen gezocht.
95 Goddelozen hebben op mij geloerd om mij om te brengen;
ik let op Uw getuigenissen.
96 Aan alles, hoe volmaakt ook , heb ik een einde gezien;
maar alleen Uw gebod is onbegrensd.
mem
97 Hoe lief heb ik Uw wet!
Hij is heel de dag mijn overdenking.
98 Uw geboden maken mij wijzer dan mijn vijanden,
want zij zijn voor eeuwig bij mij.
99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraren,
want Uw getuigenissen zijn mij tot overdenking.
100 Ik heb meer inzicht dan de ouderen,
omdat ik Uw bevelen in acht genomen heb.
101 Ik heb mijn voeten weerhouden van alle slechte paden,
opdat ik mij aan Uw woord zal houden.
102 Ik ben niet afgeweken van Uw bepalingen,
want Ú hebt mij onderwezen.
103 Hoe zoet zijn Uw woorden voor mijn gehemelte,
zoeter dan honing voor mijn mond.
104 Door Uw bevelen krijg ik inzicht,
daarom haat ik elk leugenpad.
nun
105 Uw woord is een lamp voor mijn voet
en een licht op mijn pad.
106 Ik heb gezworen, en ik zal het gestand doen:
ik zal Uw rechtvaardige bepalingen in acht nemen.
107 Ik ben ten zeerste verdrukt;
HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw woord.
108 Aanvaard toch, HEERE, de vrijwillige gaven van mijn mond,
en leer mij Uw bepalingen.
109 Mijn leven is voortdurend in gevaar,
toch vergeet ik Uw wet niet.
110 De goddelozen hebben voor mij een strik gezet,
toch ben ik van Uw bevelen niet afgedwaald.
111 Uw getuigenissen heb ik voor eeuwig in erfelijk bezit genomen,
want zij zijn de vreugde van mijn hart.
112 Ik heb mijn hart geneigd om overeenkomstig Uw verordeningen te handelen,
voor eeuwig, tot het einde toe.
samech
113 Ik haat de halfhartigen,
maar Uw wet heb ik lief.
114 U bent mijn schuilplaats en mijn schild,
op Uw woord heb ik gehoopt.
115 Ga weg van mij, kwaaddoeners,
zodat ik de geboden van mijn God in acht zal nemen.
116 Ondersteun mij overeenkomstig Uw belofte, dan zal ik leven;
laat mij in mijn hoop niet beschaamd worden.
117 Ondersteun mij, dan ben ik verlost
en vermaak ik mij voortdurend in Uw verordeningen.
118 U verwerpt allen die van Uw verordeningen afdwalen,
want hun bedrog is leugen.
119 U doet alle goddelozen van de aarde weg als schuim,
daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
120 Het haar van mijn lichaam is te berge gerezen uit grote vrees voor U,
ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
ain
121 Ik heb recht en gerechtigheid gedaan;
geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
122 Wees borg voor het welzijn van Uw dienaar;
laat de hoogmoedigen mij niet onderdrukken.
123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil
en naar de belofte van Uw rechtvaardigheid.
124 Doe met Uw dienaar overeenkomstig Uw goedertierenheid,
en leer mij Uw verordeningen.
125 Ik ben Uw dienaar; geef mij inzicht,
dan zal ik Uw getuigenissen kennen.
126 Het is tijd voor de HEERE om te handelen,
want zij hebben Uw wet verbroken.
127 Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud,
ja, meer dan zuiver goud.
128 Daarom heb ik al Uw bevelen in alles voor recht gehouden,
maar elk leugenpad heb ik gehaat.
pe
129 Uw getuigenissen zijn wonderen,
daarom zal mijn ziel die in acht nemen.
130 Het opengaan van Uw woorden geeft licht,
het schenkt eenvoudigen inzicht.
131 Ik sper mijn mond open en hijg,
want ik verlang naar Uw geboden.
132 Wend U tot mij en wees mij genadig,
overeenkomstig het recht voor wie Uw Naam liefhebben.
133 Laat mijn voetstappen vaststaan in Uw woord,
laat geen enkel onrecht over mij heersen.
134 Verlos mij van de onderdrukking door mensen,
dan zal ik Uw bevelen in acht nemen.
135 Doe Uw aangezicht lichten over Uw dienaar,
en leer mij Uw verordeningen.
136 Beken vol water stromen uit mijn ogen neer,
omdat men Uw wet niet in acht neemt.
tsade
137 U bent rechtvaardig, HEERE,
en al Uw oordelen zijn juist.
138 U hebt in Uw getuigenissen gerechtigheid uitgevaardigd
en grote trouw.
139 Mijn ijver heeft mij verteerd,
want mijn tegenstanders hebben Uw woorden vergeten.
140 Uw woord is zeer gelouterd,
Uw dienaar heeft het lief.
141 Ik ben klein en veracht,
maar Uw bevelen heb ik niet vergeten.
142 Uw gerechtigheid is een gerechtigheid voor eeuwig
en Uw wet is waarachtig.
143 Benauwdheid en nood hebben mij getroffen,
maar Uw geboden zijn mijn bron van blijdschap.
144 Uw rechtvaardige getuigenissen zijn voor eeuwig;
geef mij inzicht, dan zal ik leven.
koph
145 Ik heb met heel mijn hart geroepen;
verhoor mij, HEERE, ik zal Uw verordeningen in acht nemen.
146 Ik heb U aangeroepen, verlos mij;
dan zal ik mij aan Uw getuigenissen houden.
147 Ik ben de morgen schemering voor geweest en heb om hulp geroepen;
op Uw woord heb ik gehoopt.
148 Mijn ogen zijn de nacht waken voor geweest
om Uw woord te overdenken.
149 Hoor mijn stem overeenkomstig Uw goedertierenheid;
HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw recht.
150 Wie schandelijk gedrag najagen, komen naderbij;
zij zijn ver van Uw wet verwijderd.
151 Maar U, HEERE, bent nabij,
en al Uw geboden zijn waarachtig.
152 Al vanouds weet ik van Uw getuigenissen,
ja, U hebt ze voor eeuwig gegrondvest.
resj
153 Zie mijn ellende aan en red mij,
want Uw wet heb ik niet vergeten.
154 Voer mijn rechtszaak en verlos mij;
maak mij levend overeenkomstig Uw belofte.
155 Het heil is ver van de goddelozen,
want zij zoeken Uw verordeningen niet.
156 Uw barmhartigheid is groot, HEERE;
maak mij levend overeenkomstig Uw bepalingen.
157 Mijn vervolgers en tegenstanders zijn met velen,
maar van Uw getuigenissen wijk ik niet af.
158 Ik zag hen die trouweloos handelen, en ik walgde,
omdat zij zich niet aan Uw woord hielden.
159 Zie toch hoe ik Uw bevelen liefheb;
HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw goedertierenheid.
160 Vanaf het begin is Uw woord waarachtig,
al Uw rechtvaardige bepalingen zijn voor eeuwig.
sin, sjin
161 Vorsten hebben mij zonder reden vervolgd,
maar voor Uw woord heeft mijn hart diep ontzag gehad.
162 Ik ben verblijd over Uw belofte,
als iemand die een grote buit vindt.
163 Ik haat de leugen en heb er een afschuw van,
maar Uw wet heb ik lief.
164 Ik loof U zevenmaal op een dag
om Uw rechtvaardige bepalingen.
165 Wie Uw wet liefhebben, hebben diepe vrede;
voor hen ligt er geen struikelblok.
166 Ik hoop op Uw heil, HEERE,
en doe Uw geboden.
167 Mijn ziel neemt Uw getuigenissen in acht,
want ik heb ze zeer lief.
168 Ik neem Uw bevelen en getuigenissen in acht,
want al mijn wegen liggen voor U open .
taw
169 Laat mijn roepen naderen voor Uw aangezicht, HEERE;
geef mij inzicht overeenkomstig Uw woord.
170 Laat mijn smeken voor Uw aangezicht komen;
red mij overeenkomstig Uw belofte.
171 Mijn lippen vloeien over van lofzang,
want U leert mij Uw verordeningen.
172 Mijn tong zal Uw woorden bezingen,
want al Uw geboden zijn rechtvaardig.
173 Laat Uw hand mij te hulp komen,
want ik heb Uw bevelen uitgekozen.
174 HEERE, ik verlang naar Uw heil;
Uw wet is mijn bron van blijdschap.
175 Laat mijn ziel leven, dan zal hij U loven;
laat Uw bepalingen mij helpen.
176 Ik heb gedwaald als een verloren schaap;
zoek Uw dienaar, want Uw geboden heb ik niet vergeten.