Job berispt zijn vrienden
1 MAAR Job antwoordde en zeide:
2 Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid met ulieden sterven.
3 Ik heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen?
4 Ik ben het, die zijn vriend een spot is, maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot.
5 Hij is een verachte fakkel, naar de mening desgenen, die gerust is; hij is gereed met den voet te struikelen.
6 De tenten der verwoesters hebben rust, en die God tergen, hebben verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt.
7 En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven.
8 Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen.
9 Wie weet niet uit alle deze, dat de hand des HEEREN dit doet?
10 In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen.
11 Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?
12 In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand.
13 Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand.
14 Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand, en er zal niet opengedaan worden.
15 Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren de aarde om.
16 Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet dwalen.
17 Hij voert de raadsheren beroofd weg, en de rechters maakt Hij uitzinnig,
18 Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lenden.
19 Hij voert de oversten beroofd weg, en de machtigen keert Hij om.
20 Hij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel neemt Hij weg.
21 Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen.
22 Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduwe brengt Hij voort in het licht.
23 Hij vermenigvuldigt de volken, en verderft ze; Hij breidt de volken uit, en leidt ze.
24 Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
25 Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is; en Hij doet hen dwalen, als een dronkaard.
Antwoord van Job aan Zofar
1 Job antwoordde echter en zei:

2 Werkelijk waar, jullie zijn het volk
met wie de wijsheid zal sterven!
3 Ik heb ook een hart net als jullie,
ik zwicht niet voor jullie;
wie weet zulke dingen niet?

4 Ik ben iemand , belachelijk voor zijn vriend,
maar roepend tot God, Die hem verhoren zal;
de rechtvaardige en oprechte wordt belachelijk gemaakt .
5 Wie verdrukt wordt, verdient verachting, is de gedachte van de zorgeloze;
hij staat op het punt met zijn voet te struikelen.
6 De tenten van de verwoesters hebben rust;
wie God tergen, zijn volkomen veilig
door wat God met Zijn hand toebedeelt.

7 Maar vraag toch de dieren, en zij zullen je onderwijzen,
de vogels in de lucht, en zij zullen het je bekendmaken.
8 Of spreek tot de aarde, en zij zal je onderwijzen,
de vissen in de zee zullen het je vertellen.

9 Wie weet van al deze dingen niet,
dat de hand van de HEERE dit doet?
10 In Zijn hand is de ziel van alles wat leeft,
en de geest van al het menselijk vlees.

11 Beproeft het oor de woorden niet,
zoals het gehemelte voedsel proeft?
12 Is bij de oudsten de wijsheid,
en bij de lengte van dagen het inzicht?
13 Bij Hem is wijsheid en macht;
Hij heeft raad en inzicht.

14 Zie, Hij breekt af, en het wordt niet herbouwd;
Hij sluit iemand op, en er wordt niet opengedaan.
15 Zie, Hij houdt de wateren tegen, en zij vallen droog;
Hij laat ze gaan, en zij keren de aarde om.
16 Bij Hem is kracht en wijsheid;
van Hem is degene die dwaalt, en degene die doet dwalen.

17 Hij voert raadsheren berooid weg,
en rechters maakt Hij waanzinnig.
18 De vermaning van koningen maakt Hij ongedaan,
en Hij bindt een gordel om hun middel.
19 Hij voert priesters berooid weg,
en machthebbers stort Hij in het verderf .

20 Hij snoert betrouwbare mensen de mond,
en het inzicht van oude mensen neemt Hij weg.
21 Hij giet verachting uit over edelen,
en de gordel van machtigen maakt Hij los.
22 Hij openbaart het diepste van de duisternis,
en de schaduw van de dood brengt Hij in het licht.

23 Hij maakt volken groot, en doet ze ondergaan;
Hij spreidt volken uit, en leidt ze.
24 Hij neemt het hart van de hoofden van een volk op aarde weg,
en doet hen ronddwalen in een woestenij, waar geen weg is.
25 Zij tasten rond in de duisternis, waar geen licht is;
Hij doet hen ronddwalen als een dronkaard.