Morenland wordt bezocht en zal zich bekeren
1 WEE het land, dat schaduwachtig is aan de frontieren, dat aan de zijde der rivieren van Morenland is;
2 Dat gezanten zendt over de zee, en in schepen van biezen op de wateren. Gaat henen, gij snelle boden, tot een volk, dat getrokken is en geplukt, tot een volk, dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven.
3 Allen gij ingezetenen der wereld, en gij inwoners der aarde, als men de banier zal oprichten op de bergen, zult gijlieden het zien, en als de bazuin zal blazen, zult gijlieden het horen.
4 Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Ik zal stil zijn, en zien in Mijn woning, als de glinsterende hitte op den regen, als een wolk des dauws in de hitte des oogstes;
5 Want vóór den oogst, als de botte volkomen is, en de onrijpe druif rijp wordt na den bloesem, zo zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden, en de takken wegdoen en afkappen.
6 Zij zullen te zamen gelaten worden den roofvogelen der bergen, en den dieren der aarde; en de roofvogelen zullen op hen overzomeren, en alle dieren der aarde zullen daarop overwinteren.
7 Te dien tijd zal den HEERE der heirscharen een geschenk gebracht worden van het volk, dat getrokken is en geplukt, en van het volk, dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven; tot de plaats van den Naam des HEEREN der heirscharen, tot den berg Sion.
Profetie over Cusj
1 Wee het land van vleugelgegons,
dat aan de overkant van de rivieren van Cusj is,
2 dat gezanten zendt over de zee,
en in boten van biezen over het water.

Ga, snelle boden,
naar een volk, getrokken en geplukt,
een volk, gevreesd van toen af en daarna,
een volk van regel op regel en van vertrapping,
bij wie rivieren zijn land beroven.
3 Alle inwoners van de wereld
en bewoners van de aarde,
wanneer men de banier omhoogheft op de bergen, zult u het zien;
en wanneer men op de bazuin blaast, zult u het horen!

4 Ja, zo heeft de HEERE tegen mij gezegd:
Ik zal rustig toezien vanuit Mijn woon plaats,
als de zinderende hitte bij zon licht,
als een nevel van dauw in de hitte van de oogsttijd .

5 Ja, vóór de oogst, als de bloei voorbij is
en de bloesem een rijpende druif wordt,
zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden
en de takken wegnemen en afkappen.
6 Ze zullen tezamen overgelaten worden aan de roofvogels van de bergen
en aan de dieren op de aarde.
De roofvogels zullen er de zomer doorbrengen,
en alle dieren op de aarde de winter.

7 In die tijd zullen aan de HEERE van de legermachten geschenken worden gebracht door een volk, getrokken en geplukt, een volk, gevreesd van toen af en daarna, een volk van regel op regel en van vertrapping – rivieren beroven zijn land – naar de plaats van de Naam van de HEERE van de legermachten, de berg Sion.