God zal Israël verlossen
1 Begeert van de Heere regen, ten tijde van de spade regen; de Heere maakt de weerlichten; en Hij zal hun regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld.
2 Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; daarom zijn zij weggetrokken als schapen, zij zijn onderdrukt geworden; want er was geen herder.
3 Tegen de herders was Mijn toorn ontstoken, en over de bokken heb Ik bezoeking gedaan; maar de Heere der heerscharen zal Zijn kudde bezoeken, het huis van Juda, en Hij zal hen stellen, gelijk het paard van Zijn majesteit in de strijd.
4 Daarvan zal de hoeksteen, daarvan zal de nagel, daarvan zal de strijdboog, te zamen zullen daarvan alle drijvers voortkomen.
5 En zij zullen zijn als de helden, die in het slijk der straten treden in de strijd, en zij zullen strijden; want de Heere zal met hen wezen; en zij zullen die beschamen, die op paarden rijden.
6 En Ik zal het huis van Juda versterken, en het huis van Jozef zal Ik behouden, en Ik zal hen weer inzetten; want Ik heb Mij over hen ontfermd, en zij zullen wezen, alsof Ik hen niet verstoten had; want Ik ben de Heere, hun God, en Ik zal ze verhoren.
7 En zij zullen zijn als een held van Efraïm, en hun hart zal zich verblijden, als van de wijn; en hun kinderen zullen het zien, en zich verblijden, hun hart zal zich verheugen in de Heere.
8 Ik zal hen oproepen, en zal ze vergaderen, want Ik zal ze verlossen; en zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij te voren vermenigvuldigd waren.
9 En Ik zal hen onder de volken zaaien, en zij zullen Mij gedenken in verre plaatsen; en zij zullen leven met hun kinderen, en weerkeren.
10 Want Ik zal ze terugbrengen uit Egypteland, en Ik zal ze vergaderen uit Assyrië; en Ik zal ze in het land van Gilead en Libanon brengen, maar het zal hun niet genoeg wezen.
11 En Hij zal door de zee gaan, die benauwende, en Hij zal de golven in de zee slaan, en al de diepten der rivieren zullen opdrogen; dan zal de hoogmoed van Assur neergeworpen worden, en de scepter van Egypte zal wegwijken.
12 En Ik zal hen sterken in de Heere, en in Zijn Naam zullen zij wandelen, spreekt de Heere.
God zal Israël verlossen
1 Vraag de HEERE om regen ten tijde van de late regen.
De HEERE maakt de onweerswolken,
en Hij zal hun regen geven
voor ieder gewas op het veld,
2 want de afgodsbeelden spreken bedrog,
en de waarzeggers schouwen leugen;
ook spreken zij van valse dromen,
zij troosten met vluchtige woorden .
Daarom zijn zij weggetrokken als schapen;
zij worden verdrukt, want er is geen herder.
3 Tegen de herders is Mijn toorn ontbrand,
en de bokken straf Ik.
Ja, de HEERE van de legermachten zal omzien naar Zijn kudde,
het huis van Juda.
Hij zal hen maken
als Zijn prachtige paard in de strijd.
4 Daaruit zal de hoeksteen, daaruit zal de tent pin,
daaruit zal de strijdboog,
daaruit zullen alle onderdrukkers tezamen voortkomen.
5 Zij zullen als helden zijn
die in de strijd de vijanden in het slijk van de straat vertrappen.
Ja, zij zullen strijden, want de HEERE zal met hen zijn.
Zij zullen de ruiters beschaamd maken.
6 Ik zal het huis van Juda versterken,
en het huis van Jozef zal Ik verlossen.
Ik zal hen terugbrengen, want Ik heb Mij over hen ontfermd.
Zij zullen zijn alsof Ik hen niet verstoten had.
Ik ben immers de HEERE, hun God:
Ik zal hen verhoren!
7 Zij zullen zijn als een held van Efraïm,
hun hart zal zich verblijden als door de wijn;
en hun kinderen zullen het zien en zich verblijden,
hun hart zal zich verheugen in de HEERE.
8 Ik zal hen naar Mij toe fluiten
en hen bijeenbrengen, omdat Ik hen verlost heb,
zodat zij talrijk worden, zo talrijk als zij waren.
9 Ik zal hen onder de volken uitzaaien
en zij zullen in verre streken aan Mij denken,
zij zullen leven met hun kinderen, en terugkeren.
10 Ik zal hen terugbrengen uit het land Egypte,
en Ik zal hen uit Assyrië bijeenbrengen.
Ik zal hen in het land van Gilead en van de Libanon brengen,
maar dat zal voor hen niet toereikend zijn.
11 Hij zal door de zee van benauwdheid gaan,
en Hij zal de golven van de zee slaan,
alle diepten van de Nijl zullen opdrogen.
Dan zal de trots van Assyrië neergehaald worden,
en de scepter van Egypte zal weggaan.
12 Ik zal hen versterken in de HEERE,
en in Zijn Naam zullen zij wandelen,
spreekt de HEERE.