Vermaning aan onrechtvaardige rechters
1 Een psalm van Asaf.
God staat in de vergadering Godes; Hij oordeelt in het midden der goden;
2 Hoe lang zult gij onrecht oordelen, en het aangezicht van de goddelozen aannemen? Sela.
3 Doet recht de arme en de wees; rechtvaardigt de verdrukte en de arme.
4 Verlost de arme en de behoeftige, rukt hem uit de hand der goddelozen.
5 Zij weten niet, en verstaan niet; zij wandelen steeds in duisternis; daarom wankelen alle fundamenten der aarde.
6 Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden; en gij zijt allen kinderen van de Allerhoogste;
7 Nochtans zult gij sterven als een mens; en als een van de vorsten zult gij vallen.
8 Sta op, o God! oordeel het aardrijk, want Gij bezit alle natiën.
Vermaning aan onrechtvaardige rechters
1 Een psalm van Asaf.

God staat in de vergadering van God,
Hij oordeelt te midden van de goden:
2 Hoelang zult u onrechtvaardig oordelen
en de goddelozen bevoordelen? Sela

3 Doe recht aan de geringe en de wees,
bewijs de ellendige en de arme gerechtigheid.
4 Bevrijd de geringe en de arme,
ontruk hem aan de hand van de goddelozen.

5 Zij weten niets en begrijpen niets,
zij wandelen steeds in de duisternis rond;
daarom wankelen alle fundamenten van de aarde.

6 Ík heb wel gezegd: U bent goden,
u bent allen zonen van de Allerhoogste;
7 toch zult u sterven als een mens,
zoals iedere andere vorst zult u vallen.

8 Sta op, o God, oordeel de aarde,
want Ú bezit alle volken.