Profetie over de zending van Johannes de Doper en de komst van Christus
1 Ziet, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht de weg bereiden zal; en haastig zal tot Zijn tempel komen die Heere, Die gij zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Wie gij lust hebt; ziet, Hij komt, zegt de Heere der heerscharen.
2 Maar wie zal de dag van Zijn toekomst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van een goudsmid, en als zeep van de voller.
3 En Hij zal zitten, louterende, en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal ze doorlouteren als goud, en als zilver; dan zullen zij de Heere spijsoffer toebrengen in gerechtigheid.
4 Dan zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem de Heere zoet wezen, als in de oude dagen, en als in de vorige jaren.
5 En Ik zal tot u ten oordeel naderen; en Ik zal een snel Getuige zijn tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen hen, die vals zweren, en tegen hen, die het loon van de dagloner met geweld inhouden, die de weduwe, en de wees, en de vreemdeling het recht verdraaien, en Mij niet vrezen, zegt de Heere der heerscharen.
6 Want Ik, de Heere, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs! niet verteerd.
Vermaning God trouw te dienen
7 Van de dag van uw vaderen af, zijt gij afgeweken van Mijn inzettingen, en hebt ze niet bewaard; keert weer tot Mij, en Ik zal tot u weerkeren, zegt de Heere der heerscharen; maar gij zegt: Waarin zullen wij weerkeren?
8 Zal een mens God beroven? Maar gij berooft Mij, en zegt: Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer.
9 Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk.
10 Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijs is in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de Heere der heerscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen.
11 En Ik zal om uwentwil de opeter schelden, dat hij u de vrucht des lands niet verderft; en de wijnstok op het veld zal u geen misdracht voortbrengen, zegt de Heere der heerscharen.
12 En alle heidenen zullen u gelukzalig noemen; want gij zult een land der lust zijn, zegt de Heere der heerscharen.
13 Uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden, zegt de Heere; maar gij zegt: Wat hebben wij tegen U gesproken?
14 Gij zegt: Het is tevergeefs God te dienen; want wat nuttigheid is het, dat wij Zijn wacht waarnemen, en dat wij in het zwart gaan, voor het aangezicht van de Heere der heerscharen?
15 En nu, wij achten de hoogmoedigen gelukzalig; ook die goddeloosheid doen, worden gebouwd; ook verzoeken zij de Heere, en ontkomen.
16 Alsdan spreken, die de Heere vrezen, een ieder tot zijn naaste: De Heere merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor hen, die de Heere vrezen, en voor hen, die aan Zijn Naam gedenken.
17 En zij zullen, zegt de Heere der heerscharen, te dien dage, die Ik maken zal, Mij een eigendom zijn; en Ik zal hen sparen, zoals een man zijn zoon spaart, die hem dient.
18 Dan zult gij weer zien, het onderscheid tussen de rechtvaardige en de goddeloze, tussen hem, die God dient, en hem, die Hem niet dient.
Profetie over de zending van Johannes de Doper en de komst van Christus
1 Zie, Ik zend Mijn engel,
die voor Mij de weg bereiden zal.
Plotseling zal naar Zijn tempel komen
die Heere Die u aan het zoeken bent,
de Engel van het verbond,
in Wie u uw vreugde vindt.
Zie, Hij komt,
zegt de HEERE van de legermachten.
2 Maar wie zal de dag van Zijn komst verdragen?
Wie zal bij Zijn verschijning standhouden?
Want Hij is als vuur van een edelsmid,
en als zeep van de blekers.
3 Hij zal zitten als iemand die zilver smelt en reinigt:
Hij zal de Levieten reinigen en hen zuiveren als goud en zilver.
Dan zullen zij de HEERE een graanoffer brengen in gerechtigheid.
4 Dan zal het graanoffer van Juda en Jeruzalem
voor de HEERE aangenaam zijn,
zoals in de dagen van oude tijden af,
zoals in vroegere jaren.

5 Ik zal naar u toe komen voor het oordeel.
Ik zal een snelle Getuige zijn
tegen de tovenaars, tegen de overspelers,
tegen hen die valse eden afleggen
en tegen hen die het loon van een dagloner met geweld inhouden,
die het recht van weduwe, wees en vreemdeling ombuigen,
en Mij niet vrezen,
zegt de HEERE van de legermachten.
Zegen na bekering tot de HEERE
6 Want Ík, de HEERE, ben niet veranderd,
ú, kinderen van Jakob, bent daarom niet omgekomen.
7 Sinds de dagen van uw vaderen bent u afgeweken van Mijn verordeningen,
en hebt u ze niet in acht genomen.
Keer terug naar Mij,
en Ik zal naar u terugkeren,
zegt de HEERE van de legermachten.
Maar u zegt: In welk opzicht moeten wij terugkeren?
8 Zou een mens God beroven?
Werkelijk, u berooft Mij!
En dan zegt u: Waarvan beroven wij U?
Van de tienden en het hefoffer!
9 U bent door de vloek getroffen,
omdat u Mij berooft,
als volk in zijn geheel.
10 Breng al de tienden naar het voorraadhuis,
zodat er voedsel in Mijn huis is.
Beproef Mij toch hierin,
zegt de HEERE van de legermachten,
of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen,
en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn.
11 Ik zal ter wille van u de kaalvreter bestraffen,
zodat hij de vrucht van de aardbodem bij u niet te gronde richt,
en de wijnstok op het veld bij u niet zonder vrucht zal blijven,
zegt de HEERE van de legermachten.
12 Alle heidenvolken zullen u gelukkig prijzen,
want u zult een aangenaam land zijn,
zegt de HEERE van de legermachten.
Troost in aanvechting
13 Uw woorden tegen Mij waren te hard, zegt de HEERE.
Maar u zegt: Wat hebben wij onder elkaar tegen U gesproken?
14 U zegt: God dienen is nutteloos!
Wat voor nut heeft het dat wij onze taak ten behoeve van Hem vervullen
en dat wij in het zwart gaan
voor het aangezicht van de HEERE van de legermachten?
15 Welnu, wij prijzen de hoogmoedigen gelukkig:
niet alleen worden zij die goddeloosheid doen, opgebouwd,
zelfs als zij God beproeven, ontkomen zij.
16 Dan spreken zij die de HEERE vrezen,
ieder tot zijn naaste:
De HEERE slaat er acht op en luistert.
Er is een gedenkboek geschreven voor Zijn aangezicht,
voor wie de HEERE vrezen
en wie Zijn Naam hoogachten.
17 En zij zullen voor Mij, zegt de HEERE van de legermachten,
op de dag die Ik maken zal, een persoonlijk eigendom zijn.
Ik zal hen sparen,
zoals een man zijn zoon spaart
die hem dient.
18 Dan zult u opnieuw het onderscheid zien
tussen een rechtvaardige en een goddeloze,
tussen wie God dient
en wie Hem niet dient.