Kaïn en Habel
1 En Adam bekende Heva, zijn vrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van de Heere verkregen!
2 En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer.
3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands de Heere offer bracht.
4 En Habel bracht ook van de eerstgeborenen van zijn schapen, en van hun vet. En de Heere zag Habel en zijn offer aan;
5 Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer, en zijn aangezicht verviel.
6 En de Heere zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
8 En Kaïn sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, toen zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en hem doodsloeg.
9 En de Heere zeide tot Kaïn: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem van het bloed van uw broeder, dat tot Mij roept van de aardbodem.
11 En nu zijt gij vervloekt van de aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om het bloed van uw broeder van uw hand te ontvangen.
12 Als gij de aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
13 En Kaïn zeide tot de Heere: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van de aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
15 Doch de Heere zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de Heere stelde een teken aan Kaïn, opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
16 En Kaïn ging uit van het aangezicht des Heeren; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
17 En Kaïn bekende zijn vrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde de naam van die stad naar de naam van zijn zoon, Henoch.
18 En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechújaël; en Mechújaël gewon Methúsaël; en Methúsaël gewon Lamech.
19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
20 En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader van hen, die tenten bewoonden, en vee hadden .
21 En de naam van zijn broeder was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen bespelen.
22 En Zilla baarde ook Túbal-Kaïn, een leermeester van allen, die koper en ijzer bewerken; en de zuster van Túbal-Kaïn was Naëma.
23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wond, en een jongeling, om mijn buil!
24 Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
25 En Adam bekende weer zijn vrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij , een ander zaad gezet voor Habel; want Kaïn heeft hem doodgeslagen.
26 En aan deze Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men de naam des Heeren aan te roepen.
Kaïn en Abel
1 En Adam had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kaïn, en zei: Ik heb een man van de HEERE gekregen!
2 En zij baarde opnieuw: zijn broer Abel. Abel werd herder van kleinvee en Kaïn werd bewerker van de aardbodem.
3 En het gebeurde na verloop van dagen dat Kaïn van de opbrengst van de aardbodem aan de HEERE een offer bracht.
4 Ook Abel bracht een offer , van de eerstgeborenen van zijn kleinvee en van hun vet. De HEERE nu sloeg acht op Abel en op zijn offer,
5 maar op Kaïn en op zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen ontstak Kaïn in grote woede en liet hij zijn hoofd zakken.
6 En de HEERE zei tegen Kaïn: Waarom bent u in woede ontstoken en waarom heeft u uw hoofd laten zakken?
7 Is het niet zo dat u, als u het goede doet, uw hoofd kunt opheffen? Maar als u niet het goede doet, ligt de zonde aan de deur. Naar u gaat zijn begeerte uit, maar ú moet over hem heersen.
8 En Kaïn sprak met zijn broer Abel. En het gebeurde, toen zij op het veld waren, dat Kaïn zijn broer Abel aanviel en hem doodde.
9 En de HEERE zei tegen Kaïn: Waar is Abel, uw broer? En hij zei: Ik weet het niet; ben ik de hoeder van mijn broer?
10 En Hij zei: Wat hebt u gedaan! Er is een stem van het bloed van uw broer, dat van de aardbodem tot Mij roept.
11 Nu dan, u bent vervloekt, weg van de aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan om het bloed van uw broer uit uw hand op te nemen.
12 Als u de aardbodem bewerkt, zal die u zijn volle opbrengst niet meer geven; u zult dolend en dwalend over de aarde gaan .
13 En Kaïn zei tegen de HEERE: Mijn misdaad is te groot om vergeven te worden.
14 Zie, U verdrijft mij heden van het aangezicht van de aardbodem en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn en dolend en dwalend over de aarde gaan ; en het zal zo zijn dat al wie mij tegenkomt, mij zal doden.
15 Maar de HEERE zei tegen hem: Daarom zal al wie Kaïn doodt zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE merkte Kaïn met een teken, zodat niemand die hem tegenkwam, hem zou doden.
16 Toen ging Kaïn weg van het aangezicht van de HEERE; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
Nageslacht van Kaïn
17 En Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Henoch. Kaïn was een stad aan het bouwen, en hij noemde de naam van die stad naar de naam van zijn zoon, Henoch.
18 En bij Henoch werd Hirad geboren; en Hirad verwekte Mechujaël; en Mechujaël verwekte Methusaël; en Methusaël verwekte Lamech.
19 Lamech nam voor zichzelf twee vrouwen; de naam van de ene was Ada, en de naam van de andere Zilla.
20 Ada baarde Jabal; die werd de vader van wie tenten bewonen en vee houden.
21 En de naam van zijn broer was Jubal. Deze werd de vader van allen die harp en fluit kunnen bespelen.
22 Ook Zilla baarde: Tubal Kaïn, een smid, vader van alle koper- en ijzerbewerkers; en de zuster van Tubal Kaïn was Naëma.
23 En Lamech zei tegen zijn vrouwen:
Ada en Zilla, luister naar mijn stem,
vrouwen van Lamech, hoor mijn woorden aan:
Voorzeker! Ik doodde een man om mijn wond
en een jongen om mijn striem!
24 Want Kaïn wordt zevenvoudig gewroken,
maar Lamech zeventig maal zevenmaal.
Nageslacht van Seth
25 En Adam had opnieuw gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon, en zij gaf hem de naam Seth. Want, zei ze , God heeft mij ander nageslacht gegeven in de plaats van Abel; Kaïn heeft hem immers gedood.
26 En ook bij Seth werd een zoon geboren, en hij gaf hem de naam Enos. Toen begon men de Naam van de HEERE aan te roepen.