Jeruzalems ontrouw, straf en herstel
1 Verder geschiedde het woord des Heeren tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, maak Jeruzalem haar gruwelen bekend.
3 En zeg: Alzo zegt de Heere Heere tot Jeruzalem: Uw handelingen en uw geboorten zijn uit het land der Kanaänieten; uw vader was een Amoriet en uw moeder een Hethietische.
4 En aangaande uw geboorten: ten dage, als gij geboren waart, werd uw navel niet afgesneden; en gij waart niet met water gewassen, toen Ik u aanschouwde; gij waart ook geenszins met zout gewreven, noch in windselen gewonden.
5 Geen oog had medelijden met u, om u een van deze dingen te doen, om zich over u te erbarmen; maar gij zijt geworpen geweest op het vlakke des velds, om de walgelijkheid van uw ziel, ten dage, toen gij geboren waart.
6 Toen Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: Leef: ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef!
7 Ik heb u tot tien duizend, als het gewas des velds, gemaakt; en gij zijt gegroeid, en groot geworden, en zijt gekomen tot grote sierlijkheid; uw borsten zijn vast geworden, en uw haar is gegroeid, doch gij waart naakt en bloot.
8 Toen Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en ziet, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit, en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u, en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere Heere en gij werdt de Mijne.
9 Daarna waste Ik u met water, en Ik spoelde uw bloed van u af, en zalfde u met olie.
10 Ik bekleedde u ook met gestikt werk, en Ik schoeide u met dassenvellen, en omgordde u met fijn linnen, en bedekte u met zijde.
11 Ook versierde Ik u met sieraad, en deed armringen aan uw handen, en een keten aan uw hals.
12 Evenzo deed Ik u een voorhoofdsiersel aan uw aangezicht, en oorringen aan uw oren, en een kroon der heerlijkheid op uw hoofd.
13 Zo waart gij versierd met goud en zilver, en uw kleding was fijn linnen, en zijde, en gestikt werk; gij at meelbloem, en honing, en olie, en gij waart gans zeer schoon, en waart voorspoedig, dat gij een koninkrijk werdt.
14 Daartoe ging van u een naam uit onder de heidenen om uw schoonheid; want die was volmaakt door Mijn heerlijkheid, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere Heere.
15 Maar gij hebt vertrouwd op uw schoonheid, en hebt gehoereerd vanwege uw naam; ja, hebt uw hoererijen uitgestort aan een ieder, die voorbijging; voor hem was zij.
16 En gij hebt van uw klederen genomen, en u gemaakt gevlekte hoogten, en hebt daarop gehoereerd; zulks is niet gekomen, en zal niet geschieden.
17 Daartoe hebt gij genomen de vaten van uw sieraad van Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had, en gij hebt u mansbeelden gemaakt, en gij hebt met hen gehoereerd.
18 En gij hebt uw gestikte klederen genomen, en hebt ze bedekt; en gij hebt Mijn olie en Mijn reukwerk voor hun aangezichten gesteld.
19 En Mijn brood, hetwelk Ik u gaf, meelbloem en olie, en honing, waarmee Ik u spijsde, dat hebt gij ook voor hun aangezichten gesteld tot een liefelijke reuk; zo is het geschied, spreekt de Heere Heere.
20 Verder hebt gij uw zonen en uw dochters, die gij Mij gebaard hadt, genomen, en hebt ze hun geofferd om te verteren; is dat wat kleins van uw hoererijen,
21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt ze overgegeven, als gij ze voor hen door het vuur hebt doen gaan?
22 Ook hebt gij bij al uw gruwelen en uw hoererijen niet gedacht aan de dagen van uw jeugd, toen gij naakt en bloot waart, toen gij vertreden waart in uw bloed.
23 Het is ook geschied na al uw boosheid, (wee, wee u, spreekt de Heere Heere),
24 Dat gij u een hoogte gebouwd hebt, en u een hoge plaats gemaakt hebt in elke straat.
25 Aan elk hoofd van de weg hebt gij uw hoge plaatsen gebouwd, en hebt uw schoonheid gruwelijk gemaakt, en hebt uw benen gespreid voor een ieder, die voorbijging, en hebt uw hoererijen vermenigvuldigd.
26 Gij hebt ook gehoereerd met de kinderen van Egypte, uw buren, die groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken.
27 Ziet, daarom strekte Ik Mijn hand over u uit, en verminderde het u bescheiden deel; en Ik gaf u over in de lust van hen, die u haten, van de dochters der Filistijnen, die vanwege uw schandelijke weg beschaamd waren.
28 Verder hebt gij gehoereerd met de kinderen van Assur, omdat gij onverzadigbaar waart; ja, als gij met hen gehoereerd hebt, zijt gij ook niet verzadigd geworden.
29 Maar gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd in het land van Kanaän tot in Chaldéa; en ook daarmee zijt gij niet verzadigd geworden.
30 Hoe zwak is uw hart (spreekt de Heere Heere) als gij al deze dingen doet, zijnde het werk van een heersende hoerachtige vrouw!
31 Als gij uw hoogte bouwt aan het hoofd van iedere weg, en uw hoge plaats maakt in elke straat, en niet zijt geweest als een hoer, het hoerenloon beschimpende.
32 O, die overspelige vrouw, zij neemt in plaats van haar man de vreemden aan.
33 Men geeft loon aan alle hoeren; maar gij geeft uw loon aan al uw minnaars, en gij geeft ze geschenken, opdat zij tot u van rondom zouden ingaan om uw hoererijen.
34 Zo geschiedt met u in uw hoererijen het tegendeel van de vrouwen, daar men u niet naloopt, om te hoereren; want als gij hoerenloon geeft, en het hoerenloon u niet gegeven wordt, zo zijt gij tot een tegendeel geworden.
35 Daarom, o hoer, hoor het woord des Heeren.
36 Alzo zegt de Heere Heere: Omdat uw vergif uitgestort is, en uw schaamte door uw hoererijen met uw minnaars ontbloot is, en met al de drekgoden van uw gruwelen, en na het bloed van uw kinderen, dat gij hun gegeven hebt;
37 Daarom, zie, Ik zal al uw minnaars vergaderen, met wie gij vermengd zijt geweest, en allen, die gij liefgehad hebt, met allen, die gij gehaat hebt; en Ik zal hen van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen uw naaktheid openbaren, dat zij uw ganse naaktheid zien zullen.
38 Daartoe zal Ik u naar de rechten der overspeelsters en der bloedvergietsters richten; en Ik zal u overgeven aan het bloed van de grimmigheid en van de naijver.
39 En Ik zal u in hun hand overgeven, en zij zullen uw hoogte afbreken, en uw hoge plaatsen omwerpen, en uw klederen u uittrekken, en uw sierlijke juwelen nemen, en u naakt en bloot laten.
40 Daarna zullen zij tegen u een vergadering doen opkomen, en zullen u met stenen stenigen, en u met hun zwaarden doorsteken.
41 Zij zullen ook uw huizen met vuur verbranden, en oordelen tegen u uitvoeren voor de ogen van vele vrouwen; en Ik zal u doen ophouden een hoer te zijn, en gij zult ook niet meer hoerenloon geven.
42 Zo zal Ik Mijn grimmigheid op u doen rusten, en Mijn naijver zal van u afwijken; en Ik zal stil zijn, en niet meer toornig wezen.
43 Daarom dat gij niet gedacht hebt aan de dagen van uw jeugd, en Mij tot beroering geweest zijt met dit alles, zie, zo zal Ik ook uw weg op uw hoofd geven, spreekt de Heere Heere; en gij zult die schandelijke daad niet doen boven al uw gruwelen.
44 Zie, een ieder, die spreekwoorden gebruikt, zal van u een spreekwoord gebruiken, zeggende: Zo de moeder is, is haar dochter.
45 Gij zijt de dochter van uw moeder, die walgde van haar man en van haar kinderen; en gij zijt de zuster van uw zusters, die gewalgd hebben van hun mannen en van hun kinderen; uw moeder was een Hethietische, en uw vader een Amoriet.
46 Uw grote zuster nu is Samaria, zij en haar dochters, die woont aan uw linkerhand; maar uw zuster, die kleiner is dan gij, die aan uw rechterhand woont, is Sódom en haar dochters.
47 Doch gij hebt in hun wegen niet gewandeld, noch naar hun gruwelen gedaan; het was wat gerings, een verdriet; maar gij hebt het meer verdorven dan zij, in al uw wegen.
48 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, indien Sódom, uw zuster, zij met haar dochters, gedaan heeft, gelijk gij gedaan hebt en uw dochters!
49 Ziet, dit was de ongerechtigheid van uw zuster Sódom: hoogmoed, zatheid van brood en stille gerustheid had zij en haar dochters; maar zij sterkte de hand van de arme en nooddruftige niet.
50 En zij verhieven zich, en deden gruwelijkheid voor Mijn aangezicht; daarom deed Ik ze weg, nadat Ik het gezien had.
51 Samaria ook heeft naar de helft van uw zonden niet gezondigd; en gij hebt uw gruwelen meer dan zij vermenigvuldigd, en hebt uw zusters gerechtvaardigd door al uw gruwelen, die gij gedaan hebt.
52 Draag gij dan ook uw schande, gij, die voor uw zusters geoordeeld hebt door uw zonden, die gij gruwelijker gemaakt hebt dan zij; zij zijn rechtvaardiger dan gij; wees gij dan ook beschaamd, en draag uw schande, omdat gij uw zusters gerechtvaardigd hebt.
53 Als Ik hun gevangenen terugbrengen zal, namelijk de gevangenen van Sódom en haar dochters, en de gevangenen van Samaria en haar dochters, dan zal Ik terugbrengen de gevangenen van uw gevangenis in het midden van hen.
54 Opdat gij uw schande draagt, en te schande gemaakt wordt, om al hetgeen gij gedaan hebt, als gij hun troosten zult.
55 Als uw zusters, Sódom en haar dochters, zullen weerkeren tot hun vorige staat, alsook Samaria en haar dochters zullen weerkeren tot hun vorige staat, zult gij ook en uw dochters weerkeren tot uw vorige staat.
56 Ja, uw zuster Sódom is in uw mond niet gehoord geweest, ten dage van uw grote hoogmoed,
57 Aleer uw boosheid geopenbaard was. Toen de tijd was van de versmading van de dochters van Syrië, en van allen, die daar rondom waren, de dochters van de Filistijnen, die u verachten van rondom,
58 Hebt gij uw schandelijke daden en uw gruwelen gedragen, spreekt de Heere.
59 Want alzo zegt de Heere Heere: Ik zal u ook doen, zoals gij gedaan hebt, die de eed veracht hebt, brekende het verbond.
60 Evenwel zal Ik gedachtig wezen aan Mijn verbond met u, in de dagen van uw jeugd, en Ik zal met u een eeuwig verbond oprichten.
61 Dan zult gij aan uw wegen gedenken en beschaamd zijn, als gij uw zusters, die groter zijn dan gij, met hen, die kleiner zijn dan gij, aannemen zult; want Ik zal u die geven tot dochters, maar niet uit uw verbond.
62 Want Ik zal Mijn verbond met u oprichten, en gij zult weten, dat Ik de Heere ben;
63 Opdat gij het gedachtig zijt, en u schaamt, en niet meer uw mond opent vanwege uw schande, wanneer Ik voor u verzoening doen zal over al hetgeen gij gedaan hebt, spreekt de Heere Heere.
Ontrouw, straf en herstel van Jeruzalem
1 Het woord van de HEERE kwam tot mij:
2 Mensenkind, laat Jeruzalem zijn gruweldaden weten,
3 en zeg: Zo zegt de Heere HEERE tegen Jeruzalem: Uw oorsprong en uw geboorte zijn uit het land van de Kanaänieten. Uw vader was die Amoriet en uw moeder een Hethitische.
4 Wat uw geboorte betreft, op de dag dat u geboren werd, werd uw navelstreng niet afgesneden, werd u niet met water schoongewassen, werd u ook al niet met zout ingewreven, en al helemaal niet in doeken gewikkeld.
5 Geen oog zag naar u om, om een van die dingen uit medelijden bij u te doen. U werd weggeworpen op het open veld uit afschuw voor uw leven op de dag dat u geboren werd.
6 Toen Ik voorbij u kwam, zag Ik u trappelend in uw bloed en Ik zei tegen u in uw bloed: Leef! Ja, Ik zei tegen u in uw bloed: Leef!
7 Ik heb u even overvloedig gemaakt als het gewas op het veld. U groeide op, u werd groot en u kwam tot grote schoonheid. Uw borsten werden stevig, uw haar groeide, maar u was naakt en bloot.
8 Toen Ik voorbij u kwam, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd van de liefde. Zo spreidde Ik Mijn vleugel over u uit en bedekte uw naaktheid. Daarop zwoer Ik u een eed en ging een verbond met u aan, spreekt de Heere HEERE, en zo werd u van Mij.
9 Daarop waste Ik u met water, spoelde uw bloed van u af en zalfde u met olie.
10 Ik trok u kleurrijk geborduurde kleding aan, schoeide u met zeekoeienhuiden , omwikkelde u met fijn linnen en bedekte u met zijde.
11 Ik tooide u met sieraden. Ik deed armbanden om uw polsen en een ketting om uw nek.
12 Ook deed Ik een ring door uw neus, oorbellen aan uw oren en zette een sierlijke kroon op uw hoofd.
13 Zo werd u getooid met goud en zilver. Uw kleding was van fijn linnen en zijde, en voorzien van kleurrijk borduurwerk. Meelbloem, honing en olie at u. U werd buitengewoon mooi, en werd geschikt voor het koningschap.
14 Van u ging een naam uit onder de heidenvolken vanwege uw schoonheid, want die was volmaakt door Mijn glorie, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere HEERE.
15 Maar u vertrouwde op uw schoonheid en bedreef hoererij, trots op uw naam. U hebt uw hoererijen uitgestort over ieder die voorbijtrok, uw schoonheid was voor hem!
16 U nam een deel van uw kleding, maakte daarmee voor uzelf de offer hoogten kleurrijk en bedreef er hoererij op. Nooit is zoiets voorgekomen en het zal nooit meer gebeuren.
17 U nam uw sieraden van Mijn goud en van Mijn zilver dat Ik u gegeven had, en maakte voor uzelf mannenbeelden en daarmee bedreef u hoererij.
18 U nam uw kleurrijk geborduurde kleding en bedekte ze daarmee . U zette Mijn olie en Mijn reukwerk voor hen neer.
19 En Mijn brood, dat Ik u had gegeven, en de meelbloem, olie en honing, die Ik u te eten had gegeven, hebt u hun aangeboden als een aangename geur. Zo gebeurde dat, spreekt de Heere HEERE.
20 U nam uw zonen en uw dochters, die u Mij gebaard had en bracht ze als offer voor hen om te eten. Waren uw hoererijen niet genoeg,
21 dat u Mijn kinderen geslacht hebt, ze prijsgegeven hebt, toen u ze voor hen door het vuur liet gaan?
22 Ook hebt u bij al uw gruweldaden en uw hoererijen niet gedacht aan de dagen van uw jeugd, toen u naakt en bloot was, trappelend in uw bloed.
23 Na al uw kwaad gebeurde het – wee, wee u! spreekt de Heere HEERE –
24 dat u voor uzelf een verhoging bouwde en voor uzelf op elk plein een hoogte maakte.
25 Bij elk kruispunt bouwde u uw hoogten. U misbruikte uw schoonheid afschuwelijk, u spreidde uw benen voor ieder die voorbijtrok en maakte uw hoererijen talrijk.
26 U bedreef hoererij met de Egyptenaren, uw zwaargeschapen buren. U maakte uw hoererijen talrijk, zodat u Mij tot toorn verwekte.
27 Zie, daarop strekte Ik Mijn hand tegen u uit en verminderde het u toegewezen deel, en Ik gaf u over aan de willekeur van hen die u haten, aan de dochters van de Filistijnen, die te schande werden vanwege uw schandelijk gedrag.
28 Daarna bedreef u hoererij met de Assyriërs, omdat u onverzadigbaar was. U bleef hoererij met hen bedrijven, en nog raakte u niet verzadigd.
29 Vervolgens maakte u uw hoererij talrijk tot in het land van de kooplieden, Chaldea. En ook daardoor raakte u niet verzadigd.
30 Wat moet uw hart verkommerd zijn – spreekt de Heere HEERE – bij het doen van dit alles: werk van een schaamteloze vrouw die een hoer is!
31 Toen u uw verhoging bouwde op elk kruispunt en uw hoogte maakte op elk plein, was u, door met het hoerenloon de spot te drijven, niet als een echte hoer.
32 U , vrouw die overspel pleegt, neemt in plaats van haar eigen man vreemde mannen !
33 Alle hoeren pleegt men een beloning te geven, maar u geeft uw geschenk zelf aan al uw minnaars en beloont ze, zodat zij van rondom naar u toe komen vanwege uw hoererijen.
34 Zo gebeurt bij u in uw hoererijen het tegendeel van wat er gebeurt bij die vrouwen: men ging niet als in hoererij achter u aan. Als u immers zelf hoerenloon geeft en het hoerenloon niet aan u wordt gegeven – dan bent u het tegendeel geworden.
35 Daarom, hoer, hoor het woord van de HEERE!
36 Zo zegt de Heere HEERE: Omdat u uw brandende begeerte uitgestort hebt en uw schaamte ontbloot werd in uw hoererijen met uw minnaars en met al uw gruwelijke stinkgoden, en om het bloed van uw kinderen dat u hun gegeven hebt,
37 daarom, zie, ga Ik al uw minnaars die u behaagd hebt, allen die u bemind hebt, met allen die u gehaat hebt, bijeenbrengen, ja, Ik zal hen van rondom bijeenbrengen tegen u en Ik zal uw schaamte voor hen ontbloten, zodat zij heel uw naaktheid zullen zien.
38 Ik zal u oordelen overeenkomstig de bepalingen voor overspelige vrouwen en vrouwen die bloed vergieten. Ik zal u overgeven aan de bloeddorst van grimmigheid en van na-ijver.
39 En Ik zal u in hun hand geven. Zij zullen uw verhoging afbreken, uw hoogten omverwerpen, u uw kleding uittrekken, uw sieraden nemen en u naakt en bloot achterlaten.
40 Daarop zullen zij een menigte tegen u laten opkomen. Zij zullen u met stenen stenigen en u met hun zwaarden doorsteken.
41 Zij zullen uw huizen met vuur verbranden. Voor de ogen van vele vrouwen zullen zij strafgerichten over u voltrekken. Dan zal Ik u laten ophouden een hoer te zijn en u zult ook geen hoerenloon meer geven.
42 Zo zal Ik Mijn grimmigheid op u doen rusten en Mijn na-ijver zal van u wijken. Dan zal Ik tot rust komen en niet meer toornig zijn.
43 Omdat u niet gedacht hebt aan de dagen van uw jeugd en Mij met al deze dingen ontzet hebt, zie, daarom zal Ik ook u uw weg op uw eigen hoofd doen neerkomen, spreekt de Heere HEERE, zodat u zich met al uw gruweldaden niet meer schandelijk gedragen zult.
44 Zie, ieder die spreekwoorden gebruikt, zal over u dit spreekwoord gebruiken: Zo moeder, zo dochter.
45 U bent een dochter van uw moeder, die walgde van haar man en haar kinderen. U bent een zus van uw zusters, die walgden van hun mannen en van hun kinderen. Uw moeder was een Hethitische en uw vader een Amoriet.
46 Uw oudste zuster is Samaria, zij met haar dochters, die aan uw linkerhand woont, en uw zuster die jonger is dan u, die aan uw rechterhand woont, is Sodom met haar dochters.
47 U bent niet in hun wegen gegaan en hebt niet overeenkomstig hun gruweldaden gedaan, nee, nog even, en u hebt het in al uw wegen meer te gronde gericht dan zij.
48 Zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Sodom, uw zuster, zij en haar dochters hebben niet zo gedaan als u en uw dochters gedaan hebben!
49 Zie, dit was de ongerechtigheid van uw zuster Sodom: trots, overvloed van voedsel en zorgeloze rust had zij met haar dochters. De hand van de arme en de behoeftige ondersteunde zij echter niet.
50 Zij verhieven zich en deden een gruweldaad voor Mijn aangezicht. Daarom deed Ik hen weg, zodra Ik het gezien had.
51 Samaria heeft nog niet de helft van uw zonden gedaan, en u hebt uw gruweldaden talrijker gemaakt dan zij. U hebt uw zusters rechtvaardig doen lijken, vergeleken bij al uw gruweldaden, die u gedaan hebt!
52 Draagt u, die uw zusters veroordeeld hebt, dan ook uw eigen smaad. Door uw zonden, waarin u afschuwelijker deed dan zij, lijken zij rechtvaardig, vergeleken bij u! Schaam u dan ook en draag uw smaad, omdat u uw zusters rechtvaardig hebt doen lijken.
53 Als Ik een omkeer zal brengen in hun gevangenschap – in de gevangenschap van Sodom en haar dochters, in de gevangenschap van Samaria en haar dochters – zal Ik ook een omkeer brengen in de gevangenschap van uw gevangenen in hun midden,
54 opdat u uw smaad draagt en te schande wordt vanwege alles wat u gedaan hebt, wanneer u hen troost.
55 Wanneer uw zusters, Sodom en haar dochters, zullen terugkeren naar hun vorige staat, en Samaria en haar dochters zullen terugkeren naar hun vorige staat, dan zullen ook u en uw dochters terugkeren naar uw vorige staat.
56 Op de dag van uw trots is de naam van uw zuster Sodom niet over uw lippen gekomen,
57 voordat uw kwaad openbaar werd! Zo is het de tijd voor de smaad van de dochters van Syrië en van allen rondom haar, en van de dochters van de Filistijnen, die u van rondom verachten.
58 Ú zult uw schandelijk gedrag en uw gruweldaden dragen, spreekt de HEERE.
59 Want zo zegt de Heere HEERE: Ik zal met u doen zoals u gedaan hebt: u hebt de eed veracht door het verbond te verbreken.
60 Toch zal Ík denken aan Mijn verbond met u in de dagen van uw jeugd. Ik zal met u een eeuwig verbond maken.
61 Dan zult u zich uw wegen herinneren en te schande worden, wanneer u uw zusters die ouder zijn dan u en degenen die jonger zijn dan u, hebt aangenomen. Ik zal u hen tot dochters geven, maar niet op grond van het verbond met u.
62 Want Ík zal met u Mijn verbond maken. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben,
63 opdat u eraan denkt, u schaamt en uw mond niet meer opendoet vanwege uw smaad, wanneer Ik voor u verzoening doe over alles wat u gedaan hebt, spreekt de Heere HEERE.