Bevel om Gods geboden te bewaren
1 Dit zijn dan de geboden, de inzettingen en de rechten, die de Heere, uw God, geboden heeft om u te leren; opdat gij ze doet in het land, waarheen gij trekt, om dat erfelijk te bezitten;
2 Opdat gij de Heere, uw God, vreest, om te houden al Zijn inzettingen, en Zijn geboden, die ik u gebied; gij, en uw kind, en kindskind, al de dagen van uw leven; en opdat uw dagen verlengd worden.
3 Hoor dan, Israël! en neem waar, dat gij ze doet, opdat het u welga, en opdat gij zeer vermenigvuldigt (zoals u de Heere, de God uwer vaderen, gesproken heeft) in het land, vloeiende van melk en honing.
4 Hoor, Israël! de Heere, onze God, is een enig Heere!
5 Zo zult gij de Heere, uw God, liefhebben, met uw ganse hart, en met uw ganse ziel, en met al uw vermogen.
6 En deze woorden, die ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn.
7 En gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op de weg gaat, en als gij neerligt, en als gij opstaat.
8 Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdbanden zijn tussen uw ogen.
9 En gij zult ze op de deurposten van uw huis, en aan uw poorten schrijven.
10 Als het dan zal geschied zijn, dat de Heere, uw God, u zal hebben ingebracht in dat land, dat Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft, u te zullen geven; grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt,
11 En huizen, vol van alle goed, die gij niet gevuld hebt, en uitgehouwen bornputten , die gij niet uitgehouwen hebt, wijngaarden en olijfgaarden, die gij niet geplant hebt, en gij gegeten hebt en verzadigd zijt;
12 Zo wacht u, dat gij de Heere niet vergeet, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis heeft uitgevoerd.
13 Gij zult de Heere, uw God, vrezen, en Hem dienen; en gij zult bij Zijn Naam zweren.
14 Gij zult andere goden niet navolgen, van de goden der volken, die rondom u zijn.
15 Want de Heere, uw God is een naijverig God in het midden van u; dat de toorn van de Heere, uw God, tegen u niet ontsteke, en Hij u van de aardbodem verdelge.
16 Gij zult de Heere, uw God, niet verzoeken, zoals gij Hem verzocht hebt te Massa.
17 Gij zult de geboden van de Heere, uw God, vlijtig houden, alsook Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.
18 En gij zult doen, wat recht en goed is in de ogen des Heeren, opdat het u welga, en gij inkomt, en erft het goede land, dat de Heere uw vaderen gezworen heeft;
19 Om al uw vijanden voor uw aangezicht te verdrijven, zoals de Heere gesproken heeft.
20 Wanneer uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen, en inzettingen, en rechten, die de Heere, onze God, u geboden heeft?
21 Zo zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Faraö in Egypte; maar de Heere heeft ons door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd.
22 En de Heere gaf tekenen, en grote en kwade wonderen, in Egypte, aan Faraö en aan zijn ganse huis, voor onze ogen;
23 En Hij voerde ons van daar uit, opdat Hij ons inbracht, om ons het land te geven, dat Hij onze vaderen gezworen had.
24 En de Heere gebood ons te doen al deze inzettingen, om te vrezen de Heere, onze God, ons voor altoos ten goede, om ons in het leven te behouden, gelijk het te dezen dage is.
25 En het zal ons gerechtigheid zijn, als wij zullen waarnemen te doen al deze geboden, voor het aangezicht van de Heere, onze God, gelijk Hij ons geboden heeft.
Bevel om zich aan de geboden van God te houden
1 Dit zijn de geboden, de verordeningen en de bepalingen die de HEERE, uw God, geboden heeft u te leren, om ze te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen,
2 opdat u de HEERE, uw God, vreest door al Zijn verordeningen en Zijn geboden, die ik u gebied, in acht te nemen: u, uw kind en uw kleinkind, alle dagen van uw leven; en opdat uw dagen verlengd worden.
3 Luister dan, Israël, en neem ze nauwlettend in acht! Dan zal het u goed gaan en zult u zeer talrijk worden – zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft – in het land dat overvloeit van melk en honing.
4 Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één!
5 Daarom zult u de HEERE, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw kracht.
6 Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn.
7 U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat.
8 U moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.
9 U moet ze op de deurposten van uw huis en op uw poorten schrijven.
10 Wanneer het dan gebeuren zal dat de HEERE, uw God, u gebracht heeft in het land dat Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft u te zullen geven – grote en goede steden, die u niet gebouwd hebt,
11 huizen, vol van allerlei kostbare dingen , waarmee u ze niet gevuld hebt, uitgehakte putten, die u niet uitgehakt hebt, en wijngaarden en olijfgaarden, die u niet geplant hebt – en u gegeten hebt en verzadigd bent,
12 wees dan op uw hoede dat u de HEERE, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft, niet vergeet.
13 U moet de HEERE, uw God, vrezen, Hem dienen en bij Zijn Naam zweren.
14 U mag niet achter andere goden, de goden van de volken die rondom u zijn, aan gaan,
15 want de HEERE, uw God, is een na-ijverig God in uw midden; anders ontbrandt de toorn van de HEERE, uw God, tegen u en vaagt Hij u weg van de aardbodem.
16 U mag de HEERE, uw God, niet op de proef stellen, zoals u Hem bij Massa op de proef gesteld hebt.
17 U moet de geboden van de HEERE, uw God, Zijn getuigenissen en Zijn verordeningen, die Hij u geboden heeft, nauwgezet in acht nemen.
18 En u moet doen wat juist en goed is in de ogen van de HEERE, opdat het u goed gaat, en u er komt, en het goede land dat de HEERE uw vaderen onder ede beloofd heeft, in bezit neemt,
19 om al uw vijanden van voor uw ogen te verjagen, zoals de HEERE gesproken heeft.
20 Wanneer uw zoon u morgen vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, verordeningen en bepalingen die de HEERE, onze God, u geboden heeft?
21 dan moet u tegen uw zoon zeggen: Wij waren slaven van de farao in Egypte, maar de HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid.
22 En de HEERE gaf tekenen en wonderen, groot en onheilbrengend, in Egypte, aan de farao en aan zijn hele huis, voor onze ogen.
23 Maar ons leidde Hij daarvandaan, om ons hierheen te brengen en ons het land te geven, dat Hij onze vaderen onder ede beloofd had.
24 En de HEERE gebood ons al deze verordeningen te houden, om de HEERE, onze God, te vrezen, ons ten goede, alle dagen, om ons in leven te houden, zoals het op deze dag is.
25 Het zal voor ons gerechtigheid zijn als wij al deze geboden nauwlettend in acht nemen, voor het aangezicht van de HEERE, onze God, zoals Hij ons geboden heeft.