Oprichting van gedenkstenen
1 En Mozes, te zamen met de oudsten van Israël, gebood het volk, zeggende: Behoudt al deze geboden, die ik u heden gebied.
2 Het zal dan geschieden, ten dage als gij over de Jordaan zult gegaan zijn in het land, dat u de Heere, uw God, geven zal, zo zult gij u grote stenen oprichten, en ze bestrijken met kalk;
3 En gij zult daarop schrijven alle woorden van deze wet, als gij overgegaan zult zijn; opdat gij komt in het land, dat de Heere, uw God, u geven zal, een land vloeiende van melk en honing, zoals de Heere, de God uwer vaderen, tot u gesproken heeft.
4 Het zal dan geschieden, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij die stenen, waarvan ik u heden gebied, zult oprichten op de berg Ebal, en gij zult ze met kalk bestrijken;
5 En gij zult aldaar de Heere, uw God, een altaar bouwen, een altaar van stenen; gij zult er geen ijzer over bewegen.
6 Van gehele stenen zult gij het altaar van de Heere, uw God, bouwen, en gij zult de Heere, uw God, brandoffers daarop offeren.
7 Ook zult gij dankoffers offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht van de Heere, uw God.
8 En gij zult op deze stenen schrijven alle woorden van deze wet, die goed uitdrukkende.
9 Voorts sprak Mozes, te zamen met de Levietische priesters, tot gans Israël, zeggende: Luistert toe en hoort o Israël! Op deze dag zijt gij de Heere, uw God, tot een volk geworden.
10 Daarom zult gij de stem van de Heere, uw God, gehoorzaam zijn, en gij zult doen Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied.
11 En Mozes gebood het volk op die dag, zeggende:
12 Dezen zullen staan, om het volk te zegenen op de berg Gerizîm, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn: Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Jozef, en Benjamin.
13 En dezen zullen staan over de vloek op de berg Ebal: Ruben, Gad en Aser, Zebulon, Dan en Nafthali.
14 En de Levieten zullen betuigen en zeggen tot alle man van Israël, met verheven stem:
15 Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des Heeren, een werk van ’s werkmeesters handen, zal maken, en zetten in het verborgene! En al het volk zal antwoorden en zeggen: Amen.
16 Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht! En al het volk zal zeggen: Amen.
17 Vervloekt zij, die de grenspaal van zijn naaste verzet! En al het volk zal zeggen: Amen.
18 Vervloekt zij, die een blinde op de weg doet dolen! En al het volk zal zeggen: Amen.
19 Vervloekt zij, die het recht van de vreemdeling, van de wees en van de weduwe buigt! En al het volk zal zeggen: Amen.
20 Vervloekt zij, die bij de vrouw van zijn vader ligt, omdat hij de slip van zijn vader ontbloot heeft! En al het volk zal zeggen: Amen.
21 Vervloekt zij, die bij enig beest ligt! En al het volk zal zeggen: Amen.
22 Vervloekt zij, die bij zijn zuster ligt, de dochter van zijn vader of de dochter van zijn moeder! En al het volk zal zeggen: Amen.
23 Vervloekt zij, die bij zijn schoonmoeder ligt! En al het volk zal zeggen: Amen.
24 Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgene doodslaat! En al het volk zal zeggen: Amen.
25 Vervloekt zij, die geschenk neemt, om een ziel dood te slaan, het bloed van een onschuldige! En al het volk zal zeggen: Amen.
26 Vervloekt zij, die de woorden van deze wet niet zal bevestigen, door die te doen! En al het volk zal zeggen: Amen.
Het oprichten van gedenkstenen
1 En Mozes gebood het volk samen met de oudsten van Israël: Neem al de geboden die ik u heden gebied, in acht.
2 En op de dag dat u de Jordaan oversteekt naar het land dat de HEERE, uw God, u geeft, moet het zo zijn dat u voor uzelf grote stenen opricht en die met kalk bestrijkt.
3 U moet alle woorden van deze wet daarop schrijven als u overgestoken bent, opdat u komt in het land dat de HEERE, uw God, u geeft, een land dat overvloeit van melk en honing, zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft.
4 En als u de Jordaan bent overgestoken, moet het zijn dat u deze stenen, waarover ik u heden gebied, opricht op de berg Ebal, en dat u ze met kalk bestrijkt.
5 U moet daar een altaar bouwen voor de HEERE, uw God, een altaar van stenen die u niet met een ijzeren voorwerp mag bewerken.
6 Van hele stenen moet u het altaar van de HEERE, uw God, bouwen, en daarop brandoffers brengen voor de HEERE, uw God.
7 Ook moet u dankoffers offeren en daar eten en u verblijden voor het aangezicht van de HEERE, uw God.
8 U moet op de stenen alle woorden van deze wet schrijven, duidelijk en goed.
9 Verder sprak Mozes, samen met de Levitische priesters, tot heel Israël: Zwijg en luister, Israël! Op deze dag bent u tot een volk geworden voor de HEERE, uw God.
10 Daarom moet u de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaam zijn, en Zijn geboden en Zijn verordeningen die ik u heden gebied, doen.
11 En Mozes gebood het volk op die dag:
12 Wanneer u de Jordaan overgestoken bent, moeten de volgende stammen op de berg Gerizim gaan staan om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Jozef en Benjamin.
13 En de volgende stammen moeten op de berg Ebal gaan staan voor de vervloeking: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali.
14 De Levieten moeten het woord nemen en tegen alle mannen van Israël zeggen met luide stem:
15 Vervloekt is de man die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de HEERE, het werk van de handen van een vakman, en dat op een verborgen plaats neerzet! En heel het volk moet antwoorden en zeggen: Amen.
16 Vervloekt is wie zijn vader of zijn moeder veracht! En heel het volk moet zeggen: Amen.
17 Vervloekt is wie de grenssteen van zijn naaste verlegt! En heel het volk moet zeggen: Amen.
18 Vervloekt is wie een blinde laat verdwalen op de weg! En heel het volk moet zeggen: Amen.
19 Vervloekt is wie het recht van de vreemdeling, de wees en de weduwe buigt! En heel het volk moet zeggen: Amen.
20 Vervloekt is wie met de vrouw van zijn vader slaapt, want hij heeft het kleed van zijn vader opengeslagen! En heel het volk moet zeggen: Amen.
21 Vervloekt is wie gemeenschap heeft met welk dier dan ook! En heel het volk moet zeggen: Amen.
22 Vervloekt is wie slaapt met zijn zuster, de dochter van zijn vader, of de dochter van zijn moeder! En heel het volk moet zeggen: Amen.
23 Vervloekt is wie met zijn schoonmoeder slaapt! En heel het volk moet zeggen: Amen.
24 Vervloekt is wie zijn naaste in het geheim doodslaat! En heel het volk moet zeggen: Amen.
25 Vervloekt is wie een geschenk aanneemt om iemand om het leven te brengen, onschuldig bloed te vergieten ! En heel het volk moet zeggen: Amen.
26 Vervloekt is wie de woorden van deze wet niet uitvoert door ze te houden! En heel het volk moet zeggen: Amen.