1 De Godtsalige zijn gelucksaligh in haer sterven. 2 ende oock in hare besoeckingen. 10 Doch de godtloose sullen hare straffen hebben. 15 voornamelick de overspeelders, die met haer zaet sullen vergaen.
1 MAer de zielen der rechtveerdige zijn in de hant Godts, ende geen quale en sal haer aenraken.
2 Sy schijnen in de oogen der dwase te sterven, ende haren uytgangh wort voor quellinge gereeckent.
3 Ende haer afscheyden van ons [schijnt haer te zijn ] een vernielinge: maer sy zijn in vrede.
4 Want of sy wel in ’t gesichte der menschen gepijnight worden, soo is nochtans hare hope vol onsterffelickheyt.
5 Ende zijnde een weynigh getuchtight geweest, sullen sy groote weldaden genieten: om dat Godt haer heeft beproeft, ende haer sijns weerdigh heeft gevonden.
6 Hy heeftse beproeft gelijck gout in eenen smelt-oven, ende haer aengenomen als een brand-offer.
7 Ende ter tijt van hare besoeckinge sullen sy blincken, ende over ende weer loopen, gelijck de voncken in de stoppelen.
8 Sy sullen de Heydenen oordeelen, ende over de volcken heerschen, ende de Heere sal als Koningh in eeuwigheyt over haer regeeren.
9 Die op hem betrouwen sullen de waerheyt verstaen, ende de geloovige sullen in liefde by hem blijven: want genade ende barmhertigheyt is in sijne Heylige, ende opsicht op sijne Uytverkorene.
10 Maer de godtloose sullen gestraft worden gelijck sy gedacht hebben: die den rechtveerdigen niet en hebben geacht, ende van den Heere zijn afgeweken.
11 Want hy is elendigh die de wijsheyt ende tucht veracht: ende hare hope is ydel, ende hare moeyten zijn te vergeefs, ende hare wercken onnut.
12 Hare vrouwen zijn dwaes, ende hare kinderen boos.
13 Haer geslachte is vervloeckt: daerom is de onvruchtbare saligh, die onbevleckt is, welcke het bedde niet en heeft gekent in overtredinge: sy sal de vrucht genieten in de besoeckinge der zielen.
14 Ende de gesnedene [is saligh ] die geen onrecht met [sijne ] hant gewrocht, noch boose dingen tegen den Heere gedacht en heeft: want hem sal gegeven worden een uytverkorene genade des geloofs, ende een seer aengenaem lot in den Tempel des Heeren.
15 Want de vrucht des goeden arbeyts is heerlick, ende de wortel der wijsheyt en vervalt niet.
16 Maer de kinderen der echtbrekeren en sullen niet volkomen worden, ende het zaet van een onwettelick bedde sal verdwijnen.
17 Want indien sy al lange souden leven, soo sullen sy doch voor niets geacht worden, ende haren ouderdom sal op het laetste sonder eere zijn.
18 Ende indien sy haest komen te sterven, soo en sullen sy geen hope hebben, noch troost in den dagh der onderkenninge.
19 Want het eynde des onrechtveerdigen geslachtes is swaer.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024
