1 Christus beveelt Ioanni te schrijven, ende eerstelick aen den Engel der gemeynte van Ephesen: 2 dien hy prijst over sijne sorghvuldigheyt, in het weeren der quade, ende over verscheydene andere deughden. 4 Maer bestraft hem dat hy sijnen eersten yver ende liefde hadde verlaten. 7 Doch belooft dat hy de overwinners sal geven van den boom des levens. 8 Ten tweeden, aen dien van Smyrna, welcken hy oock prijst over vele deughden. 10 Doch waerschouwt hem van de verdruckinge die over haer sal komen, met belofte van de kroone des levens aen den overwinners. 12 Ten derden, aen dien van Pergamo, welcken hy prijst van wegen sijne stantvastigheyt in de verdruckingen, maer berispt hem over sijne slappigheyt tegen de gene die de leere Balaams ende der Nicolaiten volghden. 17 Doch belooft den overwinners het verborgen Manna, met eenen witten keursteen. 18 Ten vierden, aen die van Thyatiren, dien hy prijst over sijn toenemen in het goede. 20 maer bestraft, dat hy de vrouwe Iezabel liet propheteeren. 22 welcke hy dreyght met hare aenhangers ende kinderen te straffen. 24 Waerschouwt daer na de gene die dese diepten des satans niet aen en hingen, dat sy vast houden aen het gene sy hebben. 26 ende belooft den genen die overwint, dat hy hem sal macht geven over de Heydenen, ende dat hy hem de morgensterre sal geven.
1 SChrijft aen den Engel der gemeynte van Ephesen, Dit seght hy die de seven sterren in sijne rechter [hant ] houdt, die in het midden der seven gouden kandelaren wandelt:
2 Ick weet uwe wercken, ende uwen arbeyt, ende uwe lijdtsaemheyt, ende dat ghy de quade niet en kondt dragen: ende [dat ] ghy beproeft hebt de gene die uytgeven dat sy Apostelen zijn, ende sy en zijn het niet: ende hebtse leugenaers bevonden:
3 Ende ghy hebt verdragen, ende hebt gedult: ende ghy hebt om mijns naems wille gearbeyt, ende en zijt niet moede geworden.
4 Maer ick hebbe tegen u, dat ghy uw’ eerste liefde hebt verlaten.
5 Gedenckt dan waer van ghy uytgevallen zijt, ende bekeert u, ende doet de eerste wercken: ende soo niet, ick sal u haestelick [by ] komen, ende sal uwen kandelaer van sijne plaetse weeren, indien ghy u niet en bekeert.
6 Maer dit hebt ghy, dat ghy de wercken der Nicolaiten hatet, welcke ick oock hate.
7 Die ooren heeft die hoore wat de Geest tot de gemeynten seght. Die overwint ick sal hem geven te eten van den boom des levens, die in het midden van het paradijs Godts is.
8 Ende schrijft aen den Engel der gemeynte van die van Smyrnen, Dit seght de eerste ende de laetste, die doot geweest is, ende [weder ] levendigh is geworden:
9 Ick weet uwe wercken, ende verdruckinge, ende armoede (doch ghy zijt rijcke) ende de lasteringe der gene die seggen datse Ioden zijn, ende en zijn het niet, maer zijn een Synagoge des satans.
10 En vreest geen der dingen die ghy lijden sult. Siet, de duyvel sal [eenige ] van u-lieden in de gevangenisse werpen, op dat ghy versocht wort: ende ghy sult een verdruckinge hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den doot, ende ick sal u geven de kroone des levens.
11 Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynten seght. Die overwint en sal van de tweede doot niet beschadight worden.
12 Ende schrijft aen den Engel der gemeynte die in Pergamo is, Dit seght hy die het tweesnijdende scherp sweert heeft:
13 Ick weet uwe wercken, ende waer ghy woont, [namelick ] daer de throon des satans is: ende ghy houdt mijnen naem, ende en hebt mijn geloove niet verloochent, oock in die dagen, in welcke Antipas mijn getrouwe getuyge was, welcke gedoot is by u-lieden, daer de satan woont.
14 Maer ick hebbe [eenige ] weynige dingen tegen u, dat ghy aldaer hebt die de leeringe Balaams houden, die Balack leerde den kinderen Israëls een aenstoot voorwerpen, op datse souden afgoden-offer eten, ende hoereeren.
15 Alsoo hebt oock ghy die de leeringe der Nicolaiten houden: ’t welck ick hate.
16 Bekeert u: ende soo niet, ick sal u haestelick [by ] komen, ende sal tegen haer krijgh voeren met het sweert mijns monts.
17 Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynten seght. Die overwint, ick sal hem geven te eten van het Manna dat verborgen is, ende ick sal hem geven eenen witten keursteen, ende op den keursteen eenen nieuwen naem geschreven, welcken niemant en kent, dan die hem ontfanght.
18 Ende schrijft aen den Engel der gemeynte te Thyatiren, Dit seght de Sone Godts, die sijne oogen heeft als een vlamme vyers, ende sijne voeten zijn blinckende koper gelijck:
19 Ick weet uwe wercken, ende liefde, ende dienst, ende geloove, ende uwe lijdtsaemheyt, ende uwe wercken, ende [dat ] de laetste meer [zijn ] dan de eerste.
20 Maer ick hebbe [eenige ] weynige dingen tegen u, dat ghy de vrouwe Iezabel, die haer selven seght een prophetesse te zijn, laet leeren, ende mijne dienstknechten verleyden, datse hoereeren, ende afgoden-offer eten.
21 Ende ick hebbe haer tijt gegeven op dat sy haer soude bekeeren van hare hoererije, ende sy en heeft haer niet bekeert.
22 Siet, ick werpe haer te bedde, ende die met haer overspel bedrijven, in groote verdruckinge, soo sy haer niet en bekeeren van hare wercken.
23 Ende hare kinderen sal ick door de doot ombrengen: ende alle de gemeynten sullen weten, dat ick ben die nieren ende herten ondersoecke. Ende ick sal u-lieden geven een yegelick na uwe wercken.
24 Doch ick segge tot u-lieden, ende tot de andere die te Thyatiren zijn, soo vele als’er dese leere niet en hebben, ende die de diepten des satans niet gekent en hebben, gelijck sy seggen: Ick en sal u geenen anderen last opleggen.
25 Maer het gene ghy hebt, houdt dat tot dat ick sal komen.
26 Ende die overwint, ende die mijne wercken tot den eynde toe bewaert, ick sal hem macht geven over de Heydenen:
27 Ende hy salse hoeden met eenen yseren staf: sy sullen als potbackers vaten vermorselt worden: gelijck oock ick van mijnen Vader ontfangen hebbe.
28 Ende ick sal hem de morgensterre geven.
29 Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeynten seght.