Een beschrijvinge der Majesteyt des Rijcks Godes, ende de vreught der Godtsaligen van wegen sijne gerechtigheyt ende gerichte over de afgodendienaers: Mitsgaders een vermaninge tot Godtsaligheyt ende geestelicke blijdtschap.
1 DE HEERE regeert, de aerde verheuge haer; dat vele eylanden sich verblijden.
2 Rontom hem zijn wolcken, ende donckerheyt, gerechtigheyt ende gerichte zijn de vastigheyt sijnes throons.
3 Een vyer gaet voor sijn aengesichte henen: ende het steeckt sijne wederpartijen rontom aen brant.
4 Sijne blicksemen verlichten de werelt: het aerdtrijck sietse ende het beeft.
5 De bergen smelten als was voor het aenschijn des HEEREN: voor het aenschijn des Heeren der gantscher aerde.
6 De hemelen verkondigen sijne gerechtigheyt: ende alle volcken sien sijne eere.
7 Beschaemt moeten wesen alle die de beelden dienen, die haer op afgoden beroemen: Buyght u neder voor hem alle ghy Goden.
8 Zion heeft gehoort, ende het heeft sich verblijdt, ende de dochteren Iuda hebben haer verheught van wegen uwe oordeelen, O HEERE.
9 Want ghy, HEERE, zijt de Alderhooghste over de geheele aerde: Ghy zijt seer hooge verheven boven alle goden.
10 Ghy liefhebbers des HEEREN, hatet het quade: hy bewaert de zielen sijner gunstgenooten, hy redtse uyt der godtloosen hant.
11 Het licht is voor den rechtveerdigen gezaeyt, ende vrolickheyt voor de oprechte van herten.
12 Ghy rechtveerdige verblijdt u in den HEERE: ende spreeckt lof ter gedachtenisse sijner heyligheyt.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024