Een triumph-psalm der Kercke, ter eeren haers Koninghs Iesu Christi , in sijne hemelvaert, afgebeelt door het opbrengen der Arke des verbonts in Zion, ende in den tempel: met eene vermaninge aen alle volcken, ende prophetie van de beroepinge der Heydenen.
1 EEn Psalm: voor den Oppersanghmeester onder de kinderen van Korah.
2 Alle ghy volcken, klappet in de hant: Iuychet Gode met eene stemme van vreughdengesangh.
3 Want de HEERE de Alderhooghste, is vreeslick: een groot Koningh, over de gantsche aerde.
4 Hy brenght de volcken onder ons; ende de natien onder onse voeten.
5 Hy verkiest voor ons onse erffenisse; de heerlickheyt Iacobs, dien hy heeft lief gehadt, Sela!
6 Godt vaert op met gejuych; de HEERE met geklanck der basuyne.
7 Psalmsinget Gode, psalmsinget: psalmsinget onsen Koningh, psalmsinget.
8 Want Godt is een Koningh der gantscher aerde; psalmsinget [met ] een onderwijsinge.
9 Godt regeert over de Heydenen: Godt sitt op den throon sijner heyligheyt.
10 De Edele der volcken zijn versamelt [tot ] het volck des Godts Abrahams: want de Schilden der aerde zijn Godes: hy is seer verheven.