David roemt Godt ten aensien sijner grootheyt, mogentheyt, heerlickheyt, ende vreeslicke daden: als oock sijner goetheyt, gerechtigheyt, ende barmhertigheyt, oock sijnes eeuwigen Koninckrijcks, ende sijner goetgunstigheyt ende sorge over allen, maer insonderheyt over de gene die hem vreesen, ende aenroepen.
1 EEn Lofsangh Davids. Aleph . O mijn Godt, ghy Koningh, ick sal u verhoogen: ende uwen name loven in eeuwigheyt ende altoos.
2 Beth . T’allen dage sal ick u loven: ende uwen name prijsen in eeuwigheyt ende altoos.
3 Gimel . De HEERE is groot, ende seer te prijsen: ende sijne grootheyt is ondoorgrondelick.
4 Daleth . Geslachte aen geslachte sal uwe wercken roemen: ende sy sullen uwe mogentheden verkondigen.
5 He . Ick sal uytspreken de heerlick-heyt der eere uwer Majesteyt: ende uwe wonderlicke daden.
6 Vau . Ende sy sullen vermelden de kracht uwer vreeslicker [daden :] ende uwe grootheyt die sal ick vertellen.
7 Zain . Sy sullen de gedachtenisse der grootheyt uwer goetheyt overvloedelick uytstorten: ende sy sullen uwe gerechtigheyt met gejuych verkondigen.
8 Cheth . Genadigh ende barmhertigh is de HEERE, lanckmoedigh, ende groot van goedertierenheyt.
9 Teth . De HEERE is aen allen goet: ende sijne barmhertigheden zijn over alle sijne wercken.
10 Jod . Alle uwe wercken, HEERE, sullen u loven, ende uwe gunstgenooten, sullen u zegenen.
11 Caph . Sy sullen de heerlickheyt uwes Koninckrijcks vermelden, ende uwe mogentheyt sullen sy uytspreken.
12 Lamed . Om des menschen kinderen bekent te maken sijne mogentheden: ende de eere der heerlickheyt sijnes Koninckrijcks.
13 Mem . U Koninckrijcke is een Koninckrijcke van alle eeuwen: ende uwe heerschappije is in allen geslachte ende geslachte.
14 Samech . De HEERE ondersteunt alle die vallen: ende hy richtt op alle gebogene.
15 Ain . Aller oogen wachten op u: ende ghy geeft hen hare spijse t’sijner tijt.
16 Pe . Ghy doet uwe hant open, ende verzadight al wat daer leeft [na u ] welbehagen.
17 Tzade . De HEERE is rechtveerdigh in alle sijne wegen: ende goedertieren in alle sijne wercken.
18 Koph . De HEERE is naby allen die hem aenroepen: allen die hem aenroepen in der waerheyt.
19 Resch . Hy doet het welbehagen der gener die hem vreesen: ende hy hoort haer geroep, ende verlostse.
20 Schin . De HEERE bewaert alle de gene die hem lief hebben, maer hy verdelght alle godtloose.
21 Thau . Mijn mont sal den prijs des HEEREN uytspreken: ende alle vleesch sal sijnen heyligen name loven in der eeuwigheyt ende altoos.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024