Een gebedt tegen de quade tongen, of valsche lasteraers: mitsgaders een klaghte des Psalmists, dat hy nootsakelick met de boose menschen moest ommegaen.
1 EEn Liedt Hammaaloth. Ick hebbe tot den HEERE geroepen in mijne benauwtheyt, ende hy heeft my verhoort.
2 O HEERE, reddet mijne ziele van de valsche lippe: van de bedrieghlicke tonge.
3 Wat sal u de bedrieghlicke tonge geven? of wat salse u toevoegen?
4 Scherpe pijlen eenes machtigen: mitsgaders gloeijende jeneverkolen.
5 O wee my, dat ick een vreemdelingh ben [in ] Mesech: dat ick in de tenten Kedars woone.
6 Mijne ziele heeft lange gewoont by de gene die den vrede haten.
7 Ick ben vreedsaem: maer als ick spreke, sy zijn aen d’oorloge.