Beschrijvinge van het gene de twaelf Overste der stammen na de oprechtinge, ende heyliginge des Tabernakels geoffert hebben, in het gemeyne, ver s 1, et c. het welcke den Gersoniten, ende den Merariten gegeven wort, 4. watse elck in het bysonder van silveren, ende gouden vaten ende beesten, ter inwyinge des altaers, geoffert hebben, 10. Somma van het geofferde, 84. De maniere hoe Godt met Mose spreeckt, van het versoen-decksel, 89.
1 ENde het geschiedde ten dage als Mose ge-eyndight hadde den Tabernakel op te richten, ende dat hy dien gesalft, ende dien geheylight hadde, ende alle sijne gereetschap, mitsgaders den altaer, ende alle sijne gereetschap: ende hyse gesalft, ende deselve geheylight hadde,
2 Dat de Overste Israëls, de hoofden van het huys harer vaderen offerden: (dese waren de Overste der stammen, die over de getelde stonden.)
3 Ende sy brachten hare offerhande voor het aengesicht des HEEREN, ses overdeckte wagenen, ende twaelf runderen; eenen wagen voor twee Oversten, ende eenen osse voor elck eenen: ende brachtense voor den Tabernakel.
4 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:
5 Neemtse van hen, op datse zijn mogen om te bedienen den dienst van de Tente der t’samenkomste: ende ghy sult deselve den Leviten geven, eenen yederen na sijnen dienst.
6 Alsoo nam Mose die wagenen, ende die runderen: ende gaf deselve den Leviten.
7 Twee wagenen, ende vier runderen gaf hy den sonen Gersons na haren dienst.
8 Ende vier wagenen, ende acht runderen gaf hy den sonen Merari, na haren dienst, onder de hant van Ithamar den sone Aarons des Priesters.
9 Maer den sonen Kohaths en gaf hy niet: want de dienst der heyliger dingen was op hen, [die ] sy op de schouderen droegen.
10 Ende de Overste offerden ter inwyinge des altaers, ten dage als deselve gesalft wert: de Overste dan, offerden hare offerhande voor den altaer.
11 Ende de HEERE seyde tot Mose: Elcke Overste sullen (een yegelick op sijnen dagh) hare offerhande offeren ter inwyinge des altaers.
12 Die nu op den eersten dagh sijne offerhande offerde, was Nahesson de sone Amminadab, voor de stamme van Iuda.
13 Ende sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
14 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
15 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam dat eenjarigh was, ten brand-offer:
16 Eenen geytenbock, ten sond-offer:
17 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Nahesson de sone Amminadab.
18 Op den tweeden dagh offerde Nethaneël de sone Zuar, de Overste van Issaschar.
19 Hy offerde sijne offerhande eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer.
20 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
21 Eenen varre, een jongh runt, eenen ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
22 Eenen geytenbock, ten sond-offer.
23 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Nethaneël de sone Zuar.
24 Op den derden dagh [offerde ] de Overste der sonen Zebulons, Eliab de sone Helon.
25 Sijn offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
26 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
27 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
28 Een geytenbock, ten sond-offer:
29 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Eliabs des soons Helon.
30 Op den vierden dagh [offerde ] de Overste der kinderen Rubens, Elizur de sone Sedeur.
31 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
32 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ,] vol reuckwercks:
33 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
34 Een geytenbock, ten sond-offer:
35 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Elizur de sone Sedeur.
36 Op den vijfden dagh [offerde ] d’Overste der kinderen Simeons, Selumiel de sone Zuri Saddai.
37 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
38 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
39 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
40 Een geytenbock, ten sond-offer:
41 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Selumiëls des soons Zuri Saddai.
42 Op den sesten dagh [offerde ] de Overste der kinderen Gads, Eljasaph de sone Dehuël.
43 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: beyde vol meelbloeme gemenght met olie, ten spijs-offer:
44 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks;
45 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
46 Een geytenbock, ten sond-offer:
47 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Eljasaph des soons Dehuël.
48 Op den sevensten dagh [offerde ] de Overste der kinderen Ephraims; Elisama de sone Ammihud.
49 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikels ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms, beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
50 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
51 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
52 Een geytenbock, ten sond-offer:
53 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Elisama de sone Ammihud.
54 Op den achtsten dagh [offerde ] de Overste der kinderen Manasse Gamaliël de sone Pedazur.
55 Sijne oferhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikels ,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms, beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
56 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
57 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
58 Een geytenbock, ten sond-offer:
59 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Gamaliëls des soons Pedazur.
60 Op den negensten dagh [offerde ] de Overste der kinderen Benjamins, Abidan de sone van Gedeoni.
61 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
62 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
63 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
64 Een geytenbock, ten sond-offer:
65 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Abidan, des soons van Gideoni.
66 Op den tienden dagh [offerde ] d’Overste der kinderen Dans, Ahiëzer de sone van Ammi Saddai.
67 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
68 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
69 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
70 Een geytenbock, ten sond-offer:
71 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Ahiëzer, de sone van Ammi Saddai.
72 Op den elfden dagh [offerde ] de Overste der kinderen Asers; Pagiël de sone Ochran.
73 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
74 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks:
75 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
76 Een geytenbock, ten sond-offer:
77 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Pagiël de sone Ochran.
78 Op den twaelfden dagh [offerde ] de Overste der kinderen van Naphtali: Ahira de sone Enan.
79 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen ,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:
80 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen ] vol reuckwercks.
81 Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer:
82 Een geytenbock, ten sond-offer:
83 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Ahira de sone Enan.
84 Dat is de inwyinge des altaers van den Oversten Israëls, ten dage als deselve gesalft wert: twaelf silvere schotelen, twaelf silvere sprenghbeckens, twaelf goudene reuckschalen.
85 Eene silvere schotel was van hondert en dertigh [sikelen ,] ende een sprenghbecken van seventigh: Al het silver van de vaten, was twee duysent, ende vier hondert [sikelen ,] na den sikel de heylighdoms.
86 Twaelf goudene reuckschalen vol reuckwercks, elcke reuckschale was van tien [sikelen ,] na den sikel des heylighdoms: al het gout der reuckschalen was hondert, ende twintigh [sikelen .]
87 Alle de runderen ten brand-offer waren twaelf varren, twaelf rammen, twaelf eenjarige lammeren, met haer spijs-offer, ende twaelf geytenbocken ten sond-offer.
88 Ende alle de runderen, ten danck-offer, waren vier en twintigh varren, de rammen sestigh, de bocken sestigh, de eenjarige lammeren sestigh: dat is de inwyinge des altaers, na dat deselve gesalft was.
89 Ende als Mose in de Tente der t’samenkomste gingh, om met hem te spreken, soo hoorde hy eene stemme tot hem sprekende van boven het Versoendecksel, het welcke is op de Arke der getuygenisse, van tusschen de twee Cherubim: alsoo sprack hy tot hem.