Register van Priesteren ende Leviten, die met Zerubbabel uyt de gevangenisse gekomen waren, ver s 1, et c. Successie der Hoogepriesteren van Iesua tot op Iaddua, 10. Register van de Overste Priesteren, die in plaetse der voorengenoemde gesuccedeert zijn, 12. Beschrijvinge van de Overste Leviten, 22. Verhael van de inwyinge der mueren van Ierusalem, 27. Verordeninge van Thresoriers over de goederen der Priesteren ende Leviten, 44.
1 DIt nu zijn de Priesters ende de Leviten, die met Zerubbabel den sone Sealthiëls, ende Iesua, optogen: Seraja, Ieremja, Ezra,
2 Amarja, Malluch, Hattus,
3 Sechanja, Rehum, Meremoth,
4 Iddo, Ginnethoi, Abja,
5 Mijamin, Maadja, Bilga,
6 Semaja, ende Iojarib, Iedaja,
7 Sallu, Amok, Hilkja, Iedaja: dat waren de Hoofden der Priesteren, ende hare broederen, in de dagen van Iesua.
8 Ende de Leviten waren; Iesua, Binnui, Kadmiël, Serebja, Iuda, Matthanja: hy, ende sijne broederen waren over de danckseggingen.
9 Ende Bakbukja, ende Unni, hare broederen, waren tegen hen over, in de wachten.
10 Iesua nu gewan Iojakim: ende Iojakim gewan Eljasib, ende Eljasib gewan Iojada:
11 Ende Iojada gewan Ionathan: ende Ionathan gewan Iaddua.
12 Ende in de dagen Iojakims, waren Priesters Hoofden der vaderen: van Seraja, was Meraja; van Ieremja, Hananja:
13 Van Ezra, Mesullam; van Amarja, Iohanan:
14 Van Melichu, Ionathan; van Sebanja, Ioseph:
15 Van Harim, Adna; van Merajoth, Helkai:
16 Van Iddo, Zacharia: van Ginnethon, Mesullam:
17 Van Abja, Zichri: van Minjamin, van Moadja, Piltai:
18 Van Bilga, Sammua; van Semaja, Ionathan:
19 Ende van Iojarib, Matthenai; van Iedaja, Uzzi:
20 Van Sallai, Kallai; van Amok, Heber:
21 Van Hilkia, Hasabja; van Iedaja, Nethaneël:
22 [Van ] de Leviten, werden in de dagen van Eljasib, Iojada, ende Iohanan, ende Iaddua, de Hoofden der vaderen beschreven: mitsgaders de Priesteren, tot het Koninckrijke van Darius den Persiaen.
23 De kinderen van Levi, de Hoofden der vaderen, werden beschreven in het boeck der Chroniken: tot de dagen Iohanans des soons Eljasibs toe.
24 De Hoofden dan der Leviten waren, Hasabja, Serebja, ende Iesua de sone Kadmiëls, ende hare broederen tegen hen over, om te prijsen [ende ] te dancken, na het gebodt Davids, des mans Godts: wacht tegen wacht.
25 Mathanja, ende Bakbukja, Obadja, Mesullam, Talmon, [ende ] Akkub, waren Poortiers, de wacht waernemende, by de schatkamers der poorten.
26 Dese waren in de dagen Iojakims, des soons Iesua, des soons Iozadaks: Ende in de dagen Nehemia des Lantvooghts, ende des Priesters Ezra, des Schriftgeleerden.
27 In de inwyinge nu van Ierusalems muer, sochten sy de Leviten uyt alle hare plaetsen, dat syse te Ierusalem brachten: om de inwyinge te doen met vreughde, ende met danckseggingen, ende met gesangh, cymbalen, luyten, ende met harpen.
28 Alsoo werden de kinderen der Sangers versamelt, soo uyt het vlacke velt rontom Ierusalem, als uyt de dorpen van Netophati:
29 Ende uyt den huyse van Gilgal, ende uyt de velden van Geba, ende Azmaveth: want de Sangers hadden hen dorpen gebouwt, rontom Ierusalem.
30 Ende de Priesters ende de Leviten reynighden haer selven: daer na reynighden sy het volck, ende de poorten, ende den muer.
31 Doe deed’ick de Vorsten van Iuda opgaen op den muer: Ende ick stelde twee groote danck-chooren, ende omgangen, [eenen ] ter rechter hant op den muer, na de mistpoorte toe.
32 Ende achter hen gingh Hosaja, ende de helft der Vorsten van Iuda,
33 Ende Azarja, Ezra, ende Mesullam,
34 Iuda, ende Benjamin, ende Semaja, ende Ieremja;
35 Ende van de Priesters kinderen met trompetten: Zacharja de sone Ionathans, des soons Semaja, des soons Matthanja, des soons Michaja, des soons Zacchurs, des soons Asaphs:
36 Ende sijne broeders, Semaja, ende Azareël, Milalai, Gilalai, Maai, Nethaneël, ende Iuda, Hanani, met musijck-instrumenten Davids, des mans Godts: ende Ezra de Schriftgeleerde [gingh ] voor haer aengesichte henen.
37 Voorts na de fonteynpoorte, ende tegen hen over, gingen sy op by de trappen van Davids stadt, door den opgangh des muers: boven Davids huys, tot aen de waterpoorte, tegen ’t Oosten.
38 De tweede danck-choor nu, die gingh tegen over, ende ick achter dien, met de helft des volcks, op den muer, van boven den back-ovens toren, tot aen den breeden muer:
39 Ende van boven de poorte Ephraims, ende boven de oude poorte, ende boven de vischpoorte, ende den toren Hananeël, ende den toren Mea, tot aen de schaepspoorte, ende sy bleven staen in de gevangenpoorte.
40 Daer na stonden de beyde danck-chooren in Godes Huys: oock ick, ende de helft der Overheden met my.
41 Ende de Priesters, Eljakim, Maaseja, Minjamin, Michaja, Elioënai, Zacharja, Hananja, met trompetten.
42 Voorts Maaseja, ende Semaja, ende Eleazar, ende Uzzi, ende Iohanan, ende Malchia, ende Elam, ende Ezer: oock lieten sich de Sangers hooren, met Izrahia den Opsiender.
43 Ende sy offerden des selven daeghs groote slacht-offeren, ende waren vrolick; want Godt hadse vrolick gemaeckt met groote vrolickheyt, ende oock waren de wijven ende de kinderen vrolick: soo dat de vrolickheyt van Ierusalem, tot van verre gehoort wert.
44 Oock werden ten selven dage mannen gestelt over de kameren, tot de schatten, tot de hef-offeren, tot de eerstelingen, ende tot de tienden, om daer in uyt de ackeren der steden te versamelen de deelen der wet, voor de Priesteren ende voor de Leviten: want Iuda was vrolick over de Priesteren, ende over de Leviten, die daer stonden,
45 Ende namen de wacht hares Godts waer, ende de wacht der reyniginge, oock de Sangers, ende de Poortiers: na den gebode Davids, [ende ] sijns soons Salomo.
46 Want in de dagen Davids, ende Asaphs, van oudts, warender Hoofden der Sangers, ende des lofgesanghs, ende der danckseggingen tot Godt.
47 Daerom gaf gantsch Israël, in de dagen Zerubbabels, ende in de dagen van Nehemia, de deelen der Sangers, ende der Poortiers, elcks dagelicks op sijnen dagh: Ende sy heylighden voor de Leviten, ende de Leviten heylighden voor de kinderen Aarons.