Godts oordeel over de Regenten, van wegen hare tyrannije ende schenderije, ver s 1, et c. over de Propheten, die ’t volck verleyden ende vrede toeseggen, 5. van dewelcke sich Micha afscheydt, propheteerende met groote vrymoedigheyt Ierusalems ende des tempels toekomstige verwoestinge, om de gemeyne boosheyt ende verdorventheyt des volcks, der Regenten, Priesteren ende Propheten, 8.
1 VOorts seyd’ick; Hooret nu, ghy Hoofden Iacobs, ende ghy Overste des huyses Israëls: En betaemt het u-lieden niet het recht te weten?
2 Sy haten het goede, ende hebben het quade lief: sy rooven hare huydt van haer af, ende haer vleesch van hare beenderen.
3 Ia sy zijn het die het vleesch mijns volcks eten, ende hare huydt afstroopen, ende hare beenderen verbreken: ende van een leggen, gelijck als in eenen pot, ende als vleesch in het midden eenes ketels.
4 Alsdan sullen sy roepen tot den HEERE; doch hy en salse niet verhooren: maer sal sijn aengesichte te dier tijt voor haer verbergen; gelijck als sy hare handelingen quaet gemaeckt hebben.
5 Alsoo seyt de HEERE, tegen de Propheten die mijn volck verleyden: die met hare tanden bijten, ende roepen vrede uyt; maer die niet en geeft in haren mont, tegen dien soo heyligen sy eenen krijgh.
6 Daerom sal het nacht voor u-lieden worden van wegen het gesichte, ende u-lieden sal duysternisse zijn van wegen de waersegginge: ende de sonne sal over dese Propheten onder gaen, ende de dagh sal over hen swart worden.
7 Ende de Sienders sullen beschaemt, ende de waerseggers schaemroot worden; ende sy sullen alle te samen de bovenste lippe bewimpelen: want daer en sal geen antwoort Godes zijn.
8 Maer waerlick, ick ben vol krachts van den Geest des HEEREN, ende [vol ] van gerichte ende dapperheyt: om Iacob te verkondigen sijne overtredinge, ende Israël sijne sonde.
9 Hooret nu dit, ghy Hoofden des huyses Iacobs, ende ghy Overste des huyses Israëls: die van het gerichte eenen grouwel hebbet, ende al wat recht is verkeeret:
10 Bouwende Zion met bloet, ende Ierusalem met onrecht.
11 Hare Hoofden rechten om geschencken, ende hare Priesters leeren om loon, ende hare Propheten waerseggen om gelt: noch steunen sy op den HEERE, seggende; En is de HEERE niet in het midden van ons? ons en sal geen quaet over komen.
12 Daerom, om uwent wille, sal Zion [als ] een acker geploeght worden: ende Ierusalem sal [tot ] steenhoopen worden, ende de bergh deses huyses tot hooghten eenes woudts.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024